2
4. IR-AFSTANDSBEDIENING
Naast een manuele instelling aan de hand van de potentiometers en dipswitches op het toestel kun je ook
de IR-afstandsbediening (fig. 7) gebruiken om een andere toepassing te selecteren, een test uit te voeren of
andere parameters in te geven.
4.1. Functietoetsen
Toets Functie
Light 1
On/Off
Je , ongeacht de gedetecteerde beweging schakelt het licht permanent in of uit
en het lichtniveau.
1. Druk op
Light 1
On/Off
om de verlichting in of uit te schakelen.
Als de functie geactiveerd is, knippert de rode indicatieled (1 s aan, 10 s uit).
2. Druk op
Light 1
On/Off
om de verlichting opnieuw in of uit te schakelen.
3. Schakel het licht driemaal kort na elkaar op bovenstaande manier of bedien de
detector via de drukknop om deze mode te verlaten.
De melder werkt opnieuw volgens de geselecteerde instellingen. De rode indicatieled
knippert eenmaal ter bevestiging.
Light 2
On/Off
Je , ongeacht de gedetecteerde beweging schakelt het licht permanent in of uit
en het lichtniveau.
1. Druk op
Light 2
On/Off
om de verlichting in of uit te schakelen.
Als de functie geactiveerd is, knippert de blauwe indicatieled (1 s aan, 10 s uit).
2. Druk op
Light 2
On/Off
om de verlichting opnieuw in of uit te schakelen.
3. Schakel het licht driemaal kort na elkaar op bovenstaande manier of bedien de
detector via de drukknop om deze mode te verlaten.
De melder werkt opnieuw volgens de geselecteerde instellingen. De rode indicatieled
knippert eenmaal ter bevestiging.
LED
On/Off
Je schakelt de .indicatieled in of uit
De groene led knippert eenmaal als je deze functie uitschakelt en tweemaal als je
deze functie inschakelt.
Status
Ch 1
Als je op deze toets drukt, geeft het toestel via de indicatieleds aan wat de huidige
instellingen van kanaal 1 zijn.
Eerst knippert de groene indicatieled eenmaal, waarna de rode indicatieled de status
aangeeft. De eerste keer dat de rode indicatieled knippert, geeft hij het ingestelde
lichtniveau weer; de tweede keer verwijst deze led naar de uitschakelvertraging (zie
ook tabellen in rubriek 3.3.).
Voorbeeld: Kanaal 1 is ingesteld op 300 lux en 10 minuten. Druk op
Status
Ch 1
: de
groene indicatieled knippert eenmaal en de rode indicatieled vijfmaal (= 300 lux),
waarna de groene indicatieled opnieuw eenmaal en de rode indicatieled viermaal
(= 10 min) knippert.
Status
Ch 2
Als je op deze toets drukt, geeft het toestel via de indicatieleds aan wat de huidige
instellingen van kanaal 2 zijn.
Eerst knippert de groene indicatieled eenmaal, waarna de blauwe indicatieled
de status aangeeft. De eerste keer dat de blauwe indicatieled knippert, geeft
hij het ingestelde lichtniveau weer; de tweede keer verwijst deze led naar de
uitschakelvertraging (zie ook tabellen in rubriek 3.3.).
Voorbeeld: Kanaal 2 is ingesteld op 300 lux en 10 minuten. Druk op
Status
Ch 2
: de
groene indicatieled knippert eenmaal en de blauwe indicatieled vijfmaal (= 300 lux),
waarna de groene indicatieled opnieuw eenmaal en de blauwe indicatieled viermaal
(= 10 min) knippert.
Test
On/Off
Het detectiegebied wordt getest door de geïntegreerde bewegingssensor te activeren
voor de :wandeltest
- Druk binnen de vijf seconden driemaal op
Lock/
unlock
om het toestel te deblokkeren.
- De groene indicatieled knippert tweemaal ter bevestiging. Het toestel staat nu in de
instelmode.
- Druk op
Test
On/Off
- Beide kanalen worden ingeschakeld.
- De blauwe indicatieled brandt als je de testmode activeert en de detector geen
beweging ziet.
- Gedurende vijf seconden wordt de verlichting ingeschakeld en brandt de rode
indicatieled telkens wanneer de sensor activiteit detecteert.
- Als er geen activiteit gedetecteerd wordt en de sensor nog in testmode staat,
brandt de blauwe indicatieled.
- Sluit de wandeltest af door nogmaals op
Test
On/Off
te drukken.
- Blokkeer het toestel opnieuw door op
Lock/
unlock
te drukken.
- Als je de testmode vergeet af te sluiten, werkt de melder na vijf minuten opnieuw
volgens de geselecteerde instellingen.
Tijdens de wandeltest werkt de lichtsensor niet.
Je kunt de wandeltest ook activeren via de potentiometer voor de
uitschakelvertraging.
4.2. Insteltoetsen
Om de instellingen van de melder te wijzigen:
1. Druk binnen de vijf seconden driemaal op
Lock/
unlock om het toestel te deblokkeren.
De groene indicatieled knippert tweemaal ter bevestiging. Het toestel staat nu in de instelmode.
2. Wijzig het lichtniveau of de uitschakelvertraging via onderstaande toetsen.
3. Druk eenmaal op
Lock/
unlock om het toestel opnieuw te blokkeren.
De groene indicatieled knippert tweemaal ter bevestiging. De gewijzigde instelling is geactiveerd en het toestel
werkt opnieuw volgens de geselecteerde instellingen.
Opmerking: Als je het toestel niet blokkeert, gebeurt dit automatisch na twee minuten. Alle wijzigingen worden
dan automatisch opgeslagen.
Toets Functie
Ch 1 Druk op deze toets om de luxwaarde en/of uitschakelvertraging voor
kanaal 1 in te stellen.
Een rode indicatieled geeft aan dat je de instelling kunt wijzigen.
Ch 2 Druk op deze toets om de luxwaarde en/of uitschakelvertraging voor
kanaal 2 in te stellen.
Een
blauwe
indicatieled geeft aan dat je de instelling kunt wijzigen.
20
Lux
50
Lux
100
Lux
200
Lux
300
Lux
400
Lux
500
Lux
700
Lux
1000
Lux
No
Lux
- Met deze rode toetsen stel je het gewenste (luxwaarde) in.lichtniveau
- Er zijn tien vaste luxwaarden: 20, 50, 100, 200, 300, 400, 500, 700 en
1000 lux en (daglichtonafhankelijk).No lux
Lea actual luxrn
- Met deze toets stel je het in de ruimte in als het gewenste huidige lichtniveau
niveau waarop de verlichting moet worden ingeschakeld.
- Als je op deze toets drukt, knippert de rode indicatieled eenmaal om aan te
geven dat het huidige lichtniveau opgeladen wordt. Als dit lichtniveau niet tussen
20 en 1000 lux ligt, wordt het minimumniveau (20 lux) of maximumniveau
(1000 lux) opgeladen.
Gebruik deze instelling als het gewenste minimale lichtniveau in de ruimte
bereikt is. Dit is het tijdstip waarop de verlichting moet worden ingeschakeld
omdat het daglichtniveau niet meer voldoende is.
30min 60min15min 8
Hours
Pulse 2min 5min 10min
- Met deze blauwe toetsen stel je de gewenste in.uitschakelvertraging
- Er zijn zes vaste waarden: 2, 5, 10, 15, 30 en 60minuten.
Pulse Niet van toepassing.
8
Hours
Druk op deze toets:
- Het geselecteerde kanaal wordt gedurende acht uur permanent
ingeschakeld. Deze tijd kan bijvoorbeeld gebruikt worden om HVAC-
installaties in te stellen die aan dit kanaal gekoppeld zijn.
- De blauwe indicatieled knippert (0,25 s aan en 2 s uit).
Druk nogmaals op deze toets om de functie uit te schakelen. De blauwe
indicatieled knippert niet meer. Je kunt deze functie niet uitschakelen via
een drukknop.
Fact.
setting
Het toestel .keert terug naar de fabrieksinstellingen
5. WERKING EN GEBRUIK
5.1. Ingebruikneming
Je mag de melder pas onder spanning zetten als alle kabels aangesloten zijn. Nadat je de spanning ingeschakeld
hebt, is de melder na ongeveer 120 seconden (opwarmtijd) gebruiksklaar.
De rode indicatieled knippert tijdens het opwarmen. Als de opwarmtijd verstreken is, knippert de groene indicatieled
twee keer kort na elkaar.
5.2. Algemene werking
De geïntegreerde lichtsensor meet voortdurend het daglichtniveau in het detectiegebied en vergelijkt dit niveau met
de ingestelde luxwaarde. Dankzij de lichtsensor springt het licht enkel automatisch aan als de melder beweging
detecteert binnen het detectiebereik én als er onvoldoende daglicht aanwezig is:
• De verlichting blijft ingeschakeld zolang er beweging gedetecteerd wordt en onvoldoende daglicht in de
ruimte aanwezig is.
• Nadat de laatste beweging gedetecteerd is, blijft de verlichting ingeschakeld gedurende de ingestelde
uitschakelvertraging (2 tot 60 minuten). Zodra de uitschakelvertraging verlopen is, schakelt de verlichting uit.
• De verlichting schakelt ook automatisch uit zodra het daglichtniveau voldoende hoog is, zelfs als er op
dat moment nog beweging in de ruimte is.
5.3. Detectiebereik
Je kunt het detectiegebied uitbreiden met een extra melder (slave) (350-20071, 350-20079 of 350-20081). Je
mag maximaal tien slaves op één master (350-20072) aansluiten. De verlichting wordt geregeld afhankelijk van de
instellingen op de master. Zowel de master als de slave hebben hetzelfde detectiebereik (cirkel met een diameter
van 24 m). Om een volledig oppervlak te beslaan met meerdere melders, wordt het aanbevolen rekening te houden
met een overlap van ongeveer 30 % (fig. 8).