Volvo C70 (2009) Manual
Læs gratis den danske manual til Volvo C70 (2009) (298 sider) i kategorien var. Denne vejledning er vurderet som hjælpsom af 11 personer og har en gennemsnitlig bedømmelse på 4.4 stjerner ud af 6 anmeldelser. Har du et spørgsmål om Volvo C70 (2009), eller vil du spørge andre brugere om produktet?
Side 1/298

C70; 6; 3 2008-03-07T13:26:08+01:00; Page 1
evastarck
Kdakd8Vg8dgedgVi^dcIE&%&+&9jiX]!6I%-'%!Eg^ciZY^cHlZYZc!<iZWdg\'%%-!8deng^\]i'%%%"'%%-Kdakd8Vg8dgedgVi^dc
VOLVO C70
Instructieboekje
WEB EDITION

BESTE VOLVO-BEZITTER,
DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben.
Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw pas-
sagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s
ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende
veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan
om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de
onderhoudsinformatie in dit instructieboekje.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 1
evastarck

Inhoud
2*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
00
00 Inleiding
Belangrijke informatie................................. 8
Volvo en het milieu.................................... 11
01
01 Veiligheid
Veiligheidsgordels..................................... 16
Airbagsysteem.......................................... 19
Airbags (SRS)............................................ 20
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*......... 23
SIPS-airbags (zij-airbags)......................... 26
Opblaasgordijnen (DMIC).......................... 28
WHIPS-systeem........................................ 29
Roll-Over Protection System (ROPS)........ 31
Activering van de veiligheidssystemen..... 32
Crash mode.............................................. 33
Kinderen en veiligheid............................... 34
02
02 Instrumenten, schakelaars en
bediening
Overzicht auto’s met het stuur links......... 42
Overzicht auto’s met het stuur rechts....... 44
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.. 46
Instrumentenpaneel.................................. 47
Controle- en waarschuwingslampjes........ 49
Informatiedisplay....................................... 53
Elektrische aansluiting.............................. 55
Verlichtingspaneel..................................... 56
Linker stuurhendel.................................... 58
Rechter stuurhendel.................................. 61
Cruisecontrol*........................................... 63
Toetsensets op stuurwiel*......................... 65
Stuurwielverstelling, alarmlichten............. 66
Handrem................................................... 67
Elektrisch bedienbare zijruiten.................. 68
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels...... 70
Persoonlijke instellingen........................... 74
HomeLink EU*......................................... 77
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 2
evastarck

Inhoud
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 3
03
03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatrege-
ling............................................................ 82
Elektronische klimaatregeling, ECC*........ 84
Luchtverdeling.......................................... 88
Motor- en interieurverwarming op brand-
stof*........................................................... 89
Extra verwarming op brandstof* (diesel)... 92
04
04 Interieur
Voorstoelen............................................... 96
Elektrisch bedienbare hardtop ................. 99
Windscherm*........................................... 104
Interieurverlichting................................... 105
Opbergmogelijkheden in passagiers-
ruimte...................................................... 108
Kofferbak................................................ 112
05
05 Sloten en alarm
Afstandsbediening met sleutelblad......... 118
Privacy locking*....................................... 121
Vergrendelingspunten............................. 123
Keyless drive*.......................................... 124
Batterij in afstandsbediening.................. 127
Vergrendelen en ontgrendelen................ 128
Alarm*...................................................... 132
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 3
evastarck

Inhoud
4*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
06
06 Starten en rijden
Algemene informatie............................... 138
Tanken.................................................... 140
Motor starten.......................................... 142
Keyless drive*.......................................... 144
Handgeschakelde versnellingsbak......... 145
Automatische versnellingsbak................ 147
Remsysteem........................................... 151
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsys-
teem)*...................................................... 153
Parkeerhulp*............................................ 155
BLIS*, Blind Spot Information System.... 158
Slepen en bergen.................................... 162
Starten met hulpaccu.............................. 165
Rijden met een aanhanger...................... 166
Trekhaak*................................................ 168
Afneembare trekhaak*............................ 170
Lading vervoeren.................................... 174
Lichtbundel aanpassen........................... 175
07
07 Wielen en banden
Algemene informatie............................... 178
Bandenspanning..................................... 182
Gevarendriehoek* en reservewiel........... 185
Wielen verwisselen.................................. 188
Noodreparatie banden*........................... 190
08
08 Verzorging
Schoonmaken......................................... 196
Lakschade herstellen.............................. 200
Roestwering............................................ 201
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 4
evastarck

Inhoud
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5
09
09 Onderhoud en service
Volvo Service.......................................... 204
Onderhoud.............................................. 205
Motorkap en motorruimte....................... 206
Oliën en vloeistoffen............................... 207
Wisserbladen.......................................... 212
Accu........................................................ 213
Gloeilampen vervangen.......................... 215
Zekeringen.............................................. 221
10
10 Infotainment
Algemene informatie............................... 230
Audiofuncties.......................................... 232
Radiofuncties.......................................... 236
Cd-functies............................................. 241
Menusysteem, audiosysteem................. 244
Telefoonfuncties*.................................... 245
Menusysteem, telefoon*......................... 253
Bluetooth handsfree*.............................. 256
11
11 Specificaties
Type-aanduiding..................................... 264
Maten en gewichten................................ 266
Motorspecificaties................................... 268
Motorolie................................................. 270
Vloeistoffen en smeermiddelen............... 274
Brandstof................................................ 276
Katalysator.............................................. 280
Elektrisch systeem.................................. 281
Typegoedkeuring.................................... 283
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 5
evastarck

Inhoud
7
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 7
evastarck

Inleiding
Belangrijke informatie
8
Instructieboekje lezen
Inleiding
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om het instructieboekje te
lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt
u tips hoe u het beste in verschillende situaties
met de auto kunt omgaan en leert u hoe u opti-
maal gebruik kunt maken van alle mogelijkhe-
den die uw auto biedt. Besteed ook aandacht
aan de veiligheidsinstructies in het boekje.
De in het instructieboekje beschreven uitrus-
ting is niet op alle auto’s aanwezig . Als aan-
vulling op de standaarduitrusting worden in dit
instructieboekje ook de opties (van fabrieks-
wege gemonteerde uitrusting) en bepaalde
accessoires (ingebouwde extra uitrusting)
beschreven. Neem contact op met de erkende
Volvo-dealer voor informatie over wat tot de
standaarduitrusting behoort en wat tot de
opties/accessoires.
De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt af
van de verschillende behoeften op de diverse
markten en de landelijke en/of regionale wet-
en regelgeving.
De specificaties, constructiegegevens en
afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet
bindend. We behouden ons het recht voor om
zonder voorafgaande mededeling wijzigingen
aan te brengen.
© Volvo Car Corporation
Optie
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje in het instructieboekje.
Het aanbod aan opties kan voor alle auto’s gel-
den, maar soms alleen voor bepaalde uitvoe-
ringen en/of bepaalde markten. De meeste
opties worden in de fabriek gemonteerd en
kunnen niet achteraf worden ingebouwd.
Accessoires worden achteraf ingebouwd.
Neem voor meer informatie contact op met uw
erkende Volvo-werkplaats.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Teksten met het kopje WAARSCHUWING
geven aan dat er gevaar voor letsel bestaat.
BELANGRIJK
Teksten met het kopje BELANGRIJK geven
aan dat er gevaar voor materiële schade
bestaat.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips
en adviezen die het gebruik van bepaalde
mogelijkheden en functies vergemakkelij-
ken.
Voetnoot
In het instructieboekje komt informatie voor in
de vorm van een voetnoot onder aan de
pagina. Deze informatie vormt een aanvulling
op de tekst waar het nummer van de voetnoot
naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een
tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats
van cijfers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop mel-
dingen kunnen worden weergegeven. Deze
displaymeldingen worden in het instructie-
boekje in iets groter formaat en in het grijs
weergegeven. Voorbeelden daarvan vindt u in
de menuteksten en displaymeldingen van het
informatiedisplay (bijvoorbeeld Audio-
instellingen).
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de
auto om belangrijke informatie op een simpele
en duidelijke manier over te dragen. De stickers
in de auto zijn van de onderstaande aflopende
waarschuwings-/informatiegraad.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 8
evastarck

Inleiding
Belangrijke informatie
10
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbe-
horende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet rele-
vant is, worden de instructies voorafge-
gaan door letters.
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen op de standaardmanier
genummerd met normale cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde
cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij
de afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in het instructieboekje wordt
gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
•Koelvloeistof
•Motorolie
Zie ommezijde
`` Dit symbool staat rechts onderaan wanneer
een hoofdstuk wordt voortgezet op de vol-
gende pagina.
Vastlegging van gegevens
Er kunnen een of meer computers in uw Volvo
zitten die gedetailleerde informatie kunnen
vastleggen. Deze informatie is bestemd voor
onderzoek ter verbetering van de veiligheid en
voor het opsporen van storingen in bepaalde
autosystemen. De informatie kan gegevens
bevatten over zaken als het gebruik van de vei-
ligheidsgordel door de bestuurder en de pas-
sagier(s), gegevens over de werking van ver-
schillende autosystemen en -modulen en
informatie over de status van de motor, gas-
klep, besturing, remmen en andere systemen.
De informatie kan tevens gegevens bevatten
over de rijstijl van de bestuurder. Dit met inbe-
grip van (maar niet beperkt tot) de rijsnelheid,
het gebruik van het rem- of gaspedaal en de
stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie
kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden,
tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk
worden vastgelegd. Volvo Car Corporation zal
de vastgelegde informatie niet zonder uw toe-
stemming vrijgeven. Volvo Car Corporation
kan echter op last van de nationale wetgeving
gedwongen worden om bepaalde informatie te
verstrekken. Voor het overige geldt dat alleen
Volvo Car Corporation de informatie kan uitle-
zen en gebruiken.
Accessoires en opties
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires kan een nadelige invloed hebben
op de werking van de elektronische systemen
van de auto. Bepaalde accessoires werken
alleen, wanneer de bijbehorende software in de
computersystemen van de auto wordt gela-
den. Neem daarom altijd contact op met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u acces-
soires monteert die in verbinding staan met of
van invloed zijn op het elektrische systeem.
Informatie op internet
Op www.volvocars.com vindt u meer informa-
tie over uw auto.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 10
evastarck

Inleiding
Volvo en het milieu
11
Milieubeleid van Volvo Car Corporation
G000000
Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden
van Volvo Car Corporation die van invloed zijn
op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat
onze klanten onze zorg voor het milieu delen.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieueisen en is bovendien geproduceerd in
een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met
hulpbronnen omgaat. Volvo Car Corporation is
gecertificeerd volgens de milieunorm ISO
14001 voor alle fabrieken en de meeste andere
eenheden. We eisen bovendien van onze
samenwerkingspartners dat ze systematisch
aan milieuzorg doen.
Alle Volvo-modellen gaan vergezeld van een
milieuverklaring (EPI of Environmental Product
Information). Daarin staat de impact aangege-
ven die de auto gedurende zijn hele levenscy-
clus op het milieu heeft.
Lees meer op: www.volvocars.com/EPI.
Brandstofverbruik
De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun
klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een
lager brandstofverbruik levert over het alge-
meen een geringere uitstoot van het broeikas-
gas kooldioxide op.
U als bestuurder kunt uw steentje bijdragen
aan een verlaging van het brandstofverbruik.
Lees voor meer informatie de tekst onder het
kopje Spaar het milieu.
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
“Schoon aan binnen- en buitenkant” – een
concept dat een schone passagiersruimte
combineert met een uitermate efficiënte uit-
laatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaat-
gasemissies ver onder de geldende normen.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 11
evastarck

Inleiding
Volvo en het milieu
13
•Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor
het milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een
milieuvriendelijke manier. Neem contact
op met een erkende Volvo-werkplaats, als
u niet zeker weet hoe u dergelijk afval moet
verwerken.
•Onderhoud uw auto regelmatig.
•Bij hoge snelheden neemt het verbruik
aanzienlijk toe vanwege de grotere lucht-
weerstand. Bij een verdubbeling van de
snelheid neemt de luchtweerstand met een
factor vier toe.
Door deze tips op te volgen kan het brandstof-
verbruik worden verlaagd zonder dat dit van
invloed is op de reistijd of op het rijplezier. U
ontziet uw auto, bespaart geld en gebruikt min-
der van de hulpbronnen op aarde.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 13
evastarck

G020871
14 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Veiligheidsgordels................................................................................... 16
Airbagsysteem........................................................................................ 19
Airbags (SRS).......................................................................................... 20
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*....................................................... 23
SIPS-airbags (zij-airbags)........................................................................ 26
Opblaasgordijnen (DMIC)........................................................................ 28
WHIPS-systeem...................................................................................... 29
Roll-Over Protection System (ROPS)...................................................... 31
Activering van de veiligheidssystemen................................................... 32
Crash mode............................................................................................. 33
Kinderen en veiligheid............................................................................. 34
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 14
evastarck

01
VEILIGHEID
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 15
evastarck

01 Veiligheid
Veiligheidsgordels
01
``
17
WAARSCHUWING
De achterbank is bestemd voor maximaal
twee personen.
Veiligheidsgordel en zwangerschap
G020105
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk dat
u de veiligheidsgordel draagt. Nog belangrijker
is het dat u de veiligheidsgordel dan op de
juiste manier draagt. De veiligheidsgordel moet
strak langs de schouder lopen, waarbij het dia-
gonale deel van de veiligheidsgordel tussen de
borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen
liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen.
Het mag nooit over de buik omhoog kunnen
glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak
mogelijk over het lichaam lopen zonder onno-
dige speling. Controleer ook of de gordel ner-
gens gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel en het stuur
dusdanig verstellen dat ze de auto volledig
onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met
gemak bij het stuur en de pedalen moeten kun-
nen komen). Streef ernaar de afstand tussen de
buik en het stuur zo groot mogelijk te maken.
Gordelwaarschuwing
G029652
Er gaan waarschuwingslampjes branden en er
worden geluidssignalen afgegeven wanneer
iemand de gordel niet draagt. Of er geluidssig-
nalen klinken, hangt af van de snelheid. De
waarschuwingslampjes zitten in de plafond-
console en op het instrumentenpaneel.
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet
voor kinderzitjes.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor de
achterbank is tweeledig:
•Aangeven welke veiligheidsgordels van de
achterbank er worden gebruikt. De mel-
ding verschijnt op het informatiedisplay bij
het gebruik van de veiligheidsgordels. De
melding wordt na ca. 30 seconden auto-
matisch gewist, maar kan ook handmatig
worden bevestigd door op de knop
READ te drukken.
•Waarschuwen dat iemand op de achter-
bank de veiligheidsgordel heeft losgeno-
men. Er wordt gewaarschuwd met een
melding op het informatiedisplay in com-
binatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingslampje. De waarschuwing
stopt wanneer de veiligheidsgordel weer is
omgedaan, maar kan ook handmatig wor-
den bevestigd door op de knop READ te
drukken.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 17
evastarck

01 Veiligheid
Airbagsysteem
01
19
Waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel
G029041
Het airbagsysteem 1 wordt continu gecontro-
leerd door de regelmodule. Het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel gaat
branden, wanneer u de contactsleutel naar
stand I,II of III draait. Het lampje dooft na ca.
6 seconden, wanneer de regelmodule heeft
vastgesteld dat het airbagsysteem1 geen sto-
ringen vertoont.
Behalve het brandende waarschu-
wingslampje verschijnt er, in die
gevallen waarin dat nodig is, een
melding op het display. Als het
waarschuwingslampje niet werkt,
gaat het waarschuwingsdrie-
hoekje branden en verschijnt er
SRS-AIRBAG SERVICE
VEREIST of SRS-AIRBAG
SERVICE SPOED op het display. Neem zo
spoedig mogelijk contact op met een erkende
Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem blijft branden of tijdens het rij-
den korte tijd oplicht, betekent dit dat het
airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het
lampje kan ook duiden op een storing in de
gordelspanners, het SIPS-, het SRS- of het
IC-systeem. Neem zo spoedig mogelijk
contact op met een erkende Volvo-werk-
plaats.
1Omvat SRS en gordelspanners, SIPS, DMIC en ROPS.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 19
evastarck

01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
20
Airbagsysteem
G020111
SRS-systeem, auto met het stuur links
Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sen-
soren. Bij een voldoende krachtige aanrijding
reageren de sensoren, waarna één of meer air-
bags worden opgeblazen. Daarbij worden de
airbags warm. Om de klap op te vangen loopt
de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag
raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto
op. Dit is volkomen normaal. Het totale ver-
loop, van het opblazen tot het leeglopen van de
airbag, neemt enkele tienden van een seconde
in beslag.
WAARSCHUWING
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in de airbags kunnen storingen in
de werking veroorzaken en leiden tot ernstig
letsel.
G020110
SRS-systeem, auto met het stuur rechts
N.B.
De reactie van de sensoren hangt af van de
ernst van de aanrijding en van het feit of de
veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde
of de passagierszijde vooraan wordt gedra-
gen of niet.
Het is dan ook mogelijk dat er bij ongeluk-
ken slechts één (of geen enkele) van de
airbags wordt opgeblazen. Het SRS-sys-
teem registreert de botskracht waaraan de
auto blootstaat en stemt de activering van
een of meerdere airbags daarop af.
Ook de capaciteit van de airbags wordt
afgestemd op de botskracht waaraan de
auto blootstaat.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 20
evastarck

01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
``
21
G020113
Positie van de passagiersairbag in een auto met
het stuur links of rechts.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen voor of boven op
het dashboard in het gebied waar de pas-
sagiersairbag is aangebracht.
Airbag (SRS) aan de bestuurderszijde
G020108
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel aan
de bestuurderszijde ook een airbag (SRS -
Supplemental Restraint System) in het stuur-
wiel. De airbag zit opgevouwen in het midden
van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van
het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en de airbag werken
samen. Als de veiligheidsgordel niet of
onjuist wordt gebruikt, kan de bescherming
die de airbag bij een aanrijding biedt afne-
men waardoor u als klant ernstig letsel kunt
oplopen.
Airbag (SRS) aan de passagierszijde
G020109
Als aanvulling op de veiligheidsgordel van de
passagiersstoel heeft uw auto ook een passa-
giersairbag 1 die ligt opgevouwen in een ruimte
boven het dashboardkastje. Het paneel is
voorzien van het opschrift SRS AIRBAG.
WAARSCHUWING
Om de kans op letsel bij het opblazen van
de airbags te beperken, moeten de passa-
giers zo rechtop mogelijk zitten met hun
voeten op de vloer en hun rug tegen de rug-
leuning. De veiligheidsgordel moet goed
vastzitten.
1Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan de passagierszijde. Dit is afhankelijk van de vraag of de airbag besteld werd tijdens het verkoopproces.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 21
evastarck

01 Veiligheid
Airbags (SRS)
01
22
WAARSCHUWING
Zet nooit een kind in een kinderzitje op de
passagiersstoel als de airbag (SRS) is geac-
tiveerd.2
Laat kinderen nooit voor de passagierstoel
zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m
mogen nooit op de passagiersstoel plaats-
nemen als de airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren voor uw kind.
G032243
Positie van sticker voor airbag aan passagierszijde.
2zie pagina 23 voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 22
evastarck

01 Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 23
PACOS deactiveren met sleutel
Algemene informatie
De passagiersairbag (SRS) voorin kan gedeac-
tiveerd worden met een schakelaar als de auto
is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut
Off Switch). Zie de tekst onder het kopje Acti-
veren/deactiveren voor informatie over het
activeren/deactiveren.
Schakelaar voor deactivering met sleutel
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag, PACOS (Passenger Air-
bag Cut Off Switch) zit aan de passagierszijde
aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij
door het portier aan die kant te openen (zie
onder het kopje “Schakelaar voor activering/
deactivering passagiersairbag, PACOS”). Con-
troleer of de schakelaar in de gewenste stand
staat. Volvo adviseert u het sleutelblad te
gebruiken om de stand te wijzigen.
Voor informatie over het sleutelblad (zie
pagina 119).
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren.
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag (SRS)
aan de passagierszijde maar geen PACOS-
schakelaar heeft, is de airbag altijd geacti-
veerd.
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel, als het brandende symbool
op de plafondconsole aangeeft dat de pas-
sagiersairbag geactiveerd is. Het niet opvol-
gen van de bovenstaande aanbeveling kan
levensgevaarlijke situaties opleveren voor
het kind.
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen, als het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel oplicht terwijl de melding op het
plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS)
aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op
een ernstige storing. Bezoek zo spoedig
mogelijk een erkende Volvo-werkplaats.
Activeren/deactiveren
G019800
Locatie van de schakelaar voor activering/deacti-
vering van de passagiersairbag.
De airbag is geactiveerd. Met de schake-
laar in deze stand kunnen passagiers gro-
ter dan 1,40 m aan de passagierszijde op
de voorstoel zitten, maar kinderen in een
kinderzitje of op een comfortkussen beslist
niet.
De airbag is gedeactiveerd. Met de scha-
kelaar in deze stand kunnen kinderen in
een kinderzitje of op een comfortkussen
aan de passagierszijde op de voorstoel zit-
ten, maar passagiers groter dan 1,40 m
beslist niet.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 23
evastarck

01 Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
24 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag geactiveerd is. Laat
evenmin personen die kleiner zijn dan
1,40 m op deze stoel plaatsnemen.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat personen die groter zijn dan 1,40 m
nooit plaatsnemen op de passagiersstoel
wanneer de airbag aan de passagierszijde
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren.
Berichten
G018346
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan
de passagierszijde gedeactiveerd is.
Een tekstmelding en een brandend symbool op
het plafondpaneel op de plafondconsole geven
aan dat de airbag (SRS) aan de passagierszijde
gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding).
G018344
Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan
de passagierszijde geactiveerd is.
Een waarschuwingssymbool op de plafond-
console geeft aan dat de airbag (SRS) aan de
passagierszijde voorin geactiveerd is (zie voor-
gaande afbeelding).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 24
evastarck
gedeactiveerd is.

01 Veiligheid
Airbag (SRS) activeren/deactiveren*
01
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 25
N.B.
Bij het omdraaien van de afstandsbediening
naar stand II of III brandt ca. 6 seconden
lang het waarschuwingslampje voor de air-
bags op het instrumentenpaneel (zie
pagina 19).
Daarna gaat de indicator op de plafondcon-
sole branden die de status van de passa-
giersairbag aangeeft. Voor meer informatie
over de verschillende standen van het con-
tactslot (zie pagina 142).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 25
evastarck

01 Veiligheid
SIPS-airbags (zij-airbags)
01
27
leeglopen. De SIPS-airbag wordt normaal
gesproken alleen opgeblazen aan de kant van
de aanrijding.
G025316
Passagiersplaats, auto met het stuur links.
G032246
Positie van sticker voor airbag aan bestuurders-
zijde, auto met het stuur links.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 27
evastarck

01 Veiligheid
WHIPS-systeem
01
``
29
Bescherming tegen whiplash-letsel, WHIPS
G020347
Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection
System) bestaat uit energieabsorberende rug-
leuningen en speciaal voor het systeem ont-
wikkelde hoofdsteunen voor de beide voor-
stoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een
aanrijding van achteren, afhankelijk van de
hoek waaronder en de snelheid waarmee het
achteropkomende voertuig de auto raakt en de
materiaaleigenschappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling
op de veiligheidsgordels. Draag altijd de vei-
ligheidsgordel.
Eigenschappen van de stoel
Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd,
klappen de rugleuningen van de voorstoelen
naar achteren zodat de zithouding van de
bestuurder en de passagier op de voorstoelen
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen in de stoel of het
WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit
zelf te repareren. Neem contact op met een
erkende Volvo-werkplaats.
WHIPS-systeem en kinderzitjes
Het WHIPS-systeem beïnvloedt de bescher-
mende werking van kinderzitje en/of comfort-
kussen niet negatief.
Juiste zithouding
Voor optimale bescherming moeten de
bestuurder en de voorpassagier zoveel moge-
lijk in het midden van de stoel plaatsnemen en
de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun
zo klein mogelijk houden.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 29
evastarck

01 Veiligheid
WHIPS-systeem
01
30
Zorg dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet beïnvloedt
G020125
WAARSCHUWING
Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen
het zitgedeelte van de achterbank en de
rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat
u de werking van het WHIPS-systeem niet
beïnvloedt.
WAARSCHUWING
Als de stoel heeft blootgestaan aan grote
krachten zoals bij een aanrijding van ach-
teren, moet u het WHIPS-systeem laten
controleren in een erkende Volvo-werk-
plaats.
Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn
beschermende eigenschappen hebben ver-
loren, zelfs als de stoel ogenschijnlijk intact
is.
Neem contact op met een erkende Volvo-
werkplaats om het systeem te laten contro-
leren, ook na een lichte aanrijding van
achteren.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 30
evastarck

01 Veiligheid
Activering van de veiligheidssystemen
01
32
Activering van de systemen
Systeem Activering
Gordelspanners voorstoelen Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen.
Gordelspanners achterbank Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen.
Airbags (SRS) Bij een frontale botsing.
A
SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij.A
Opblaasgordijnen (DMIC) Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen.A
WHIPS-systeem Bij aanrijdingen van achteren.
Roll-Over Protection System (ROPS) Bij kantelen en/of een aanrijding van achteren.
AHet is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de
auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto.
Na activering van de airbags adviseren wij u het
volgende:
•Sleep de auto naar een erkende Volvo-
werkplaats. Rijd niet met opgeblazen air-
bags.
•Laat de onderdelen van het veiligheidssys-
teem in de auto door een erkende Volvo-
werkplaats vervangen.
•Neem altijd contact op met een arts.
N.B.
Het SRS-, SIPS-, DMIC- en ROPS-systeem
alsmede de gordelspanners worden bij een
botsing slechts eenmaal geactiveerd.
WAARSCHUWING
De regelmodule van het airbagsysteem zit
in de middenconsole. Als de middencon-
sole doorweekt geraakt is, moet u de accu-
kabels loskoppelen. Probeer de auto niet te
starten, omdat de airbags daarbij geacti-
veerd kunnen worden. Sleep de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Ze kun-
nen u bij het sturen danig in de weg zitten.
Ook de andere veiligheidssystemen kunnen
beschadigd zijn. Langdurige blootstelling
aan de rook- en stofdeeltjes die vrijkomen
bij het opblazen van de airbags kan oog- en
huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie
met koud water. De snelheid waarmee de
airbags/gordijnen worden opgeblazen kan
in combinatie met de toegepaste materialen
resulteren in schaaf- en brandwonden aan
de huid.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 32
evastarck

01 Veiligheid
Crash mode
01
33
Rijden na een aanrijding
G029042
Als de auto betrokken is geweest bij een aan-
rijding, kan de melding CRASH MODE ZIE
HANDLEIDING op het informatiedisplay ver-
schijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van
de auto is verminderd. Crash mode is een vei-
ligheidsfunctie die in werking treedt wanneer
de aanrijding belangrijke onderdelen van de
auto zoals de brandstofleidingen, de sensoren
voor een van de veiligheidssystemen of het
remsysteem, kan hebben beschadigd.
Auto proberen te starten
Controleer eerst of er geen brandstof uit de
auto is gelopen. Er mag evenmin een brand-
stofgeur waarneembaar zijn.
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat
er geen brandstof lekt, kunt u proberen de
motor te starten.
Haal de contactsleutel uit het contact en steek
hem er opnieuw in. De elektronica van de auto
probeert te resetten naar de normale stand.
Probeer vervolgens de auto te starten. Als
CRASH MODE ZIE HANDLEIDING nog
steeds op het display staat, mag u niet met de
auto rijden en hem evenmin verslepen. Verbor-
gen schade kan de auto tijdens het rijden onbe-
stuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog
met de auto kunt rijden.
Auto verzetten
Als de melding NORMAL MODE wordt weer-
gegeven nadat de CRASH MODE ZIE
HANDLEIDING is gereset, mag u de auto
voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie
verrijden. Verrijd de auto niet verder dan nodig.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Crash mode heeft gestaan. Dit
kan aanleiding geven tot letsel of een
slechte functie van de auto. Laat de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats con-
troleren en naar NORMAL MODE resetten,
wanneer de melding CRASH MODE ZIE
HANDLEIDING is verschenen.
WAARSCHUWING
Probeer onder geen beding de auto
opnieuw te starten, als u brandstof ruikt ter-
wijl de melding CRASH MODE ZIE
HANDLEIDING wordt weergegeven. Ver-
laat de auto onmiddellijk.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept
zolang deze in de CRASH MODE staat. De
auto moet van zijn huidige plaats worden
vervoerd naar een erkende Volvo-werk-
plaats.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 33
evastarck

01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
34
Kinderen moeten comfortabel en veilig
zitten
Het gewicht en de lengte van het kind zijn
bepalend voor de plaats van het kind in de auto
en de vereiste uitrusting. Voor meer informatie
(zie pagina 36).
N.B.
De wettelijke bepalingen voor het vervoer
van kinderen in de auto verschillen van land
tot land. Ga na welke regels er in uw land
van kracht zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot
zitten.
De veiligheidsuitrusting voor kinderen die
Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw
auto. Door het gebruik van originele Volvo-
onderdelen bent u er zeker van dat de beves-
tigingspunten en bevestigingsonderdelen op
de juiste wijze zijn aangebracht en sterk
genoeg zijn.
N.B.
Neem voor duidelijker instructies voor de
bevestiging van kinderveiligheidsproducten
contact op met de producent.
Kinderzitjes
G020128
Kinderzitjes en airbags gaan niet samen.
Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen
die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door
Volvo getest is.
N.B.
Bij gebruik van andere op de markt verkrijg-
bare kinderveiligheidsproducten is het van
belang dat u de bijgeleverde montage-
instructies zorgvuldig doorleest en nauw-
keurig opvolgt.
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
nooit vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan veren,
rails of balken onder de stoel. Door scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigd raken.
Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen het
dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s zon-
der airbag aan de passagierszijde of auto’s
waarvan de passagiersairbag is gedeacti-
veerd.
Positie van kinderzitjes
Het volgende kan worden gebruikt:
•een kinderzitje/comfortkussen op de pas-
sagiersstoel, zolang de airbag aan de pas-
sagierszijde gedeactiveerd 1 is;
•een achterstevoren gemonteerd kinderzitje
op de achterbank dat tegen de rugleuning
van de voorstoel steunt.
1Voor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS) (zie pagina 23).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 34
evastarck

01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
36
Plaats van kinderen in de auto
3
Gewicht/Leeftijd Voorstoel AAchterbank
Groep 0
max. 10 kg
(tot 9 maanden)
Groep 0+
max. 13 kg
Volvo-kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigings-
band. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinder-
zitje en het dashboard.
Typegoedkeuring: E5 03135
Volvo-kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel, bevestigingsband en
steun.B
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd
babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 03301146
Britax Baby Safe Plus – achterstevoren gemonteerd baby-
zitje bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 03301146
3Om andere zitjes te kunnen gebruiken dient de auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 36
evastarck

01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
``
37
Gewicht/Leeftijd Voorstoel AAchterbank
Groep 1
9–18 kg
(9–36 maanden)
Volvo-kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinder-
zitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigings-
band. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinder-
zitje en het dashboard.
Typegoedkeuring: E5 03135
Volvo-kinderzitje – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel, bevestigingsband en
steun.B
Typegoedkeuring: E5 03135
Britax Fixway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met ISOFIX-systeem en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 03171
Britax Fixway – achterstevoren gemonteerd kinderzitje
bevestigd met ISOFIX-systeem en bevestigingsband.B
Typegoedkeuring: E5 03171
Groep 2/3
15–36 kg
(3–12 jaar)
Volvo comfortkussen – met of zonder rugleuning.
Typegoedkeuring: E5 03139
Volvo comfortkussen – met of zonder rugleuning.
Typegoedkeuring: E5 03139
AVoor informatie over een geactiveerde/gedeactiveerde airbag (SRS) (zie pagina 23).
BNeem contact op met een erkende Volvo-werkplaats om de bevestigingspunten te laten aanbrengen die nodig zijn om een achterstevoren gemonteerd kinderzitje op de achterbank te kunnen
gebruiken.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 37
evastarck

01 Veiligheid
Kinderen en veiligheid
01
38
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of
op een comfortkussen op de passagiers-
stoel als de airbag geactiveerd is4
Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit
op de passagiersstoel plaatsnemen als de
airbag (SRS) geactiveerd is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande
aanbevelingen kan levensgevaarlijke situ-
aties opleveren voor uw kind.
ISOFIX-bevestigingssysteem voor
kinderzitjes
G020798
Achter de onderkant van de ruggedeelten op
de beide buitenste zitplaatsen van de achter-
bank gaan de bevestigingspunten voor het
ISOFIX-systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeel-
ten (zie bovenstaande afbeelding) geven de
positie van deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag
om bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van
de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/baby-
zitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vast-
zet.
4.zie pagina 23 voor informatie over het activeren/deactiveren van de passagiersairbag.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 38
evastarck

01 Veiligheid
01
39
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 39
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links
02
42
268151210 11 13 14 8 23 24 25
27
30
31
29
3
28
8
7
32
34
33
9
7
6
8
9
16
17
18
22
20
21
19
3
2
1
5
4
G028206
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 42
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur links
02
43
Stuurwielverstelling
Openingshandgreep, motorkap
Bedieningspaneel, ruiten en buitenspie-
gels
Richtingaanwijzers, groot licht, boordcom-
puter
Verlichtingspaneel en openingsknop tank-
vulklep
Portierhandgreep en vergrendelingsknop
Controlelampje, vergrendeling
Blaasmond, dashboard
Blaasmond, zijruit
Cruisecontrol
Claxon en airbag
Instrumentenpaneel
Toetsenset voor infotainment
Ruitenwissers en -sproeiers, koplamp-
sproeiers
Contactslot
Achteruitkijkspiegel
Gordelwaarschuwing en indicatie voor
passagiersairbag
Schakelaar, interieurverlichting links
Schakelaar, ingebouwd accessoire
Schakelaar, automatische bediening inte-
rieurverlichting
Schakelaar, ingebouwd accessoire
Schakelaar, interieurverlichting rechts
Display, auto-instellingen/geluidsinstalla-
tie e.d.
Bediening, auto-instellingen/geluidsinstal-
latie e.d.
Klimaatregeling
Controlelampje, alarmlichten
Portierhandgreep en vergrendelingsknop
Dashboardkastje
Versnellingspook (handbak)/keuzehendel
(automaat)
Elektrische aansluiting en aansteker
Schakelaar, bediening hardtop
Handrem
BLIS, Blind Spot Information System
Schakelaars, extra uitrusting
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 43
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
44
269 2523201110 12 9 21 22 24
7
34
33
27
4
30
31
28
29
8
9
3
8
6
2
9
7
4
5
32
1
19
18
17
13
15
14
16
G019491
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 44
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Overzicht auto’s met het stuur rechts
02
45
Elektrische aansluiting en aansteker
Schakelaar, bediening hardtop
Handrem
Bedieningspaneel, ruiten en buitenspie-
gels
Dashboardkastje
Portierhandgreep en vergrendelingsknop
Controlelampje, vergrendeling
Blaasmond, zijruit
Blaasmonden in het dashboard
Klimaatregeling
Bediening, auto-instellingen/geluidsinstal-
latie e.d.
Display, auto-instellingen/geluidsinstalla-
tie e.d.
Schakelaar, interieurverlichting links
Schakelaar, ingebouwd accessoire
Schakelaar, automatische bediening inte-
rieurverlichting
Schakelaar, ingebouwd accessoire
Schakelaar, interieurverlichting rechts
Gordelwaarschuwing en indicatie voor
passagiersairbag
Achteruitkijkspiegel
Contactslot
Stuurhendel, links
Toetsenset stuurwiel, links
Instrumentenpaneel
Claxon en airbag
Toetsenset stuurwiel, rechts
Controlelampje, alarmlichten
Portierhandgreep en vergrendelingsknop
Verlichtingspaneel en openingsknop tank-
vulklep
Stuurhendel, rechts
Openingshandgreep, motorkap
Hendel, stuurwielafstelling
Versnellingspook (handbak)/keuzehendel
(automaat)
BLIS, Blind Spot Information System
Schakelaars, extra uitrusting
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 45
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Bedieningspaneel op bestuurdersportier
02
46
Bedieningspaneel op
bestuurdersportier
G018241
Elektrisch bedienbare zijruiten, alle ruiten
omlaag/omhoog
Elektrisch bedienbare zijruiten
Buitenspiegel, linkerzijde
Buitenspiegels, instelling
Buitenspiegel, rechterzijde
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 46
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
02
``
47
G029046
Snelheidsmeter
Richtingaanwijzer, links
Waarschuwingslampje
Informatiedisplay – Op het display verschij-
nen informatieve teksten en waarschu-
wingsmeldingen alsmede de buitentempe-
ratuur en de tijd. Wanneer de buitentem-
peratuur tussen –5°C en +2°C ligt,
verschijnt er een sneeuwvlokje op het dis-
play. Het lampje wijst op het gevaar voor
gladheid. Als de auto heeft stilgestaan, kan
de buitentemperatuurmeter een te hoge
waarde aangeven.
Informatielampje
Richtingaanwijzer, rechts
Toerenteller – Geeft het motortoerental aan
in duizenden toeren per minuut.
Controle- en informatielampjes
Brandstofmeter (zie ook boordcomputer
op pagina 59).
Grootlichtindicatie
Display – Geeft de schakelstanden van de
automatische versnellingsbak, regensen-
sor, kilometerteller, dagteller en cruisecon-
trol aan.
Knop voor dagteller – Wordt gebruikt om
korte afstanden te meten. Door kort op de
knop te drukken, kunt u van dagteller T1 en
T2 wisselen. Als u de knop lang indrukt
(meer dan 2 seconden), zet u de geacti-
veerde dagteller op nul.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 47
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Instrumentenpaneel
02
48
Temperatuurmeter – De temperatuurmeter
van het koelsysteem van de motor. Op het
display verschijnt een melding, als de tem-
peratuur abnormaal hoog is en de naald tot
in het rode gebied uitslaat. Let erop dat bij-
voorbeeld verstralers voor de luchtinlaat bij
een hoge buitentemperatuur en een zware
belasting van de motor het koelvermogen
verminderen.
Controle- en waarschuwingslampjes
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 48
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
``
49
Functietest, lampjes
Alle controle- en waarschuwingslampjes 1
gaan branden, wanneer u de contactsleutel
voor het starten naar stand II draait. De werking
van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle
lampjes moeten weer uitgaan als de motor is
aangeslagen, behalve het lampje voor de
handrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de
handrem wordt gehaald.
Als de motor niet binnen vijf secon-
den aanslaat, gaan alle lampjes uit
behalve de lampjes voor storingen
in het uitlaatgasreinigingssysteem
van de auto en een te lage oliedruk.
Afhankelijk van de uitrusting van
de auto is het mogelijk dat
bepaalde lampjes geen functie
hebben.
Lampjes in het midden van het
dashboard
G030755
Het rode waarschuwingslampje
gaat branden, wanneer er een sto-
ring is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid
en/of de rijeigenschappen van de
auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verkla-
rende melding op het informatiedisplay. Het
waarschuwingslampje blijft branden totdat de
storing is verholpen, maar de melding kunt u
verwijderen met de knop READ (zie
pagina 53). Het waarschuwingslampje kan
ook gaan branden in combinatie met andere
lampjes.
Wanneer het lampje brandt:
1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedis-
play. Voer de handeling uit die de melding
op het display u voorschrijft. Wis de mel-
ding met de knop READ.
Het oranje informatielampje gaat
branden en er verschijnt een mel-
ding op het informatiedisplay. U
verwijdert de melding met behulp
van de knop READ (zie
pagina 53). Dit gebeurt automatisch als u
enige tijd niets doet (hoe lang hangt van de
bewuste functie af).
Het oranje informatielampje kan ook gaan
branden in combinatie met andere lampjes.
N.B.
Wanneer de servicemelding verschijnt, kunt
u het lampje doven en de melding verwijde-
ren met de knop READ. Ook als u niets doet
gebeurt dat enige tijd later automatisch.
1Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding (zie pagina 53).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 49
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
50 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Controlelampjes – linkerzijde
G029048
Storing in uitlaatgasreinigingssysteem
Storing in ABS
Mistachterlicht
Stabiliteitssysteem STC of DSTC
Geen functie
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Laag peil in brandstoftank
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasrei-
nigingssysteem kan het lampje
gaan branden. Rijd de auto naar
een erkende Volvo-werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Storing in ABS
Als het lampje brandt, is het sys-
teem defect. Het normale remsys-
teem van de auto werkt dan nog
wel, zij het zonder ABS-regeling.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
3. Als het lampje echter blijft branden, moet u
de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats rijden om het ABS-systeem te laten
controleren.
Mistachterlicht
Dit lampje brandt wanneer u het
mistachterlicht hebt ingeschakeld.
Stabiliteitssysteem STC of DSTC*
Voor informatie over de functies en
lampjes van het systeem (zie
pagina 153).
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het lampje gaat branden wanneer
de motor wordt voorverwarmd. De
voorverwarming start als de tem-
peratuur lager wordt dan –2°C. De
auto kan worden gestart als het
lampje gedoofd is.
Laag peil in brandstoftank
Wanneer het lampje gaat branden
is het brandstofpeil te laag. Tank
dan zo spoedig mogelijk.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 50
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
``
51
Controlelampjes, rechterzijde
G029049
Controlelampje voor aanhanger
Handrem aangetrokken
Airbags – SRS
Te lage oliedruk
Gordelwaarschuwing
Dynamo laadt niet bij
Storing in remsysteem
Controlelampje voor aanhanger
Het lampje knippert wanneer u de
richtingaanwijzers gebruikt met
een aanhanger achter de auto. Als
het lampje niet knippert, is een van
de lampjes op de auto of op de
aanhanger defect.
Handrem aangetrokken
Het lampje brandt, wanneer de
handrem is aangetrokken. Haal de
handremhendel bij het aantrekken
altijd volledig omhoog.
N.B.
Het lampje geeft alleen aan dát u de hand-
rem hebt aangetrokken maar niet hoe hard!
Airbags – SRS
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht of blijft branden, is er een
storing in de gordelsluiting of in het
SRS-, SIPS- of IC-systeem gere-
gistreerd. Rijd de auto zo snel
mogelijk naar een erkende Volvo-werkplaats
om het systeem te laten controleren.
Te lage oliedruk
2
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is de druk van de motorolie
te laag. Zet de motor onmiddellijk
af en controleer het motoroliepeil.
Vul zo nodig olie bij. Als het lampje
oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u
contact opnemen met een erkende Volvo-
werkplaats.
Gordelwaarschuwing
Het lampje brandt als de bestuur-
der of de voorpassagier geen vei-
ligheidsgordel draagt of als
iemand op de achterbank de gor-
del heeft losgenomen.
Dynamo laadt niet bij
Als het lampje tijdens het rijden
oplicht, is er sprake van een sto-
ring in het elektrisch systeem.
Bezoek een erkende Volvo-werk-
plaats.
Storing in remsysteem
Als het lampje oplicht, is het rem-
vloeistofpeil mogelijk te laag.
2Bij bepaalde motortypes is het lampje voor een lage oliedruk niet in gebruik. Er verschijnt in plaats daarvan een displaymelding (zie pagina 53).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 51
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Controle- en waarschuwingslampjes
02
52
±Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en controleer het peil in het rem-
vloeistofreservoir (zie pagina 211). Als de
vloeistof lager staat dan het MIN-streepje
van het remvloeistofreservoir, kunt u beter
niet verder rijden met de auto. Laat de auto
naar een erkende Volvo-werkplaats slepen
om het remsysteem te laten controleren.
Als de waarschuwingslampjes
voor het remsysteem en ABS tege-
lijkertijd branden, kan er een sto-
ring in de remkrachtverdeling zijn
opgetreden.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
3. Rijd verder als beide lampjes uitgaan.
4. Als de lampjes echter blijven branden,
moet u het peil in het remvloeistofreservoir
controleren (zie pagina 211).
5. Als de lampjes blijven branden ondanks
dat het peil van de remvloeistof in orde is,
moet u de auto uiterst voorzichtig naar een
erkende Volvo-werkplaats rijden om het
remsysteem te laten controleren.
6. Als de vloeistof lager staat dan het MIN-
streepje van het remvloeistofreservoir
dient u niet verder te rijden met de auto.
Laat de auto naar een erkende Volvo-werk-
plaats slepen om het remsysteem te laten
controleren.
WAARSCHUWING
Als de waarschuwingslampjes voor het
remsysteem en ABS tegelijkertijd branden,
bestaat het gevaar dat de achtertrein bij
krachtig remmen gaat slippen.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren, de motorkap 3 of het
kofferdeksel niet goed afgesloten is, wordt u
daarop attent gemaakt.
Lage snelheid
Als de auto met een snelheid van
maximaal 5 km/h rijdt, gaat het
informatielampje branden en ver-
schijnt een van de volgende mel-
dingen op het display:
BESTUURDERS- PORTIER OPEN,
PASSAGIERS- PORTIER OPEN of
MOTORKAP OPEN. Breng de auto zo spoe-
dig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat
of de motorkap die openstaat.
Hoge snelheid
Als de auto sneller rijdt dan
10 km/h, gaat het lampje branden
en wordt tegelijkertijd een van de
meldingen uit de vorige alinea op
het display weergegeven.
Waarschuwing kofferdeksel
Als het kofferdeksel openstaat,
gaat het informatielampje branden
en op het display verschijnt
KOFFERBAKDEKSEL OPEN.
3Alleen auto’s met alarm.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 52
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrische aansluiting
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 55
12V-aansluiting
G019621
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals een mobiele
telefoon of koelbox. U kunt maximaal 10 A via
de aansluiting afnemen. Het contactslot moet
ten minste in stand I staan, anders geeft de
aansluiting geen stroom.
WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als
u deze niet gebruikt.
Aansteker*
U activeert de aansteker door de knop in te
drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg
is, veert de knop automatisch uit. Haal de aan-
steker uit de opening en gebruik het roodgloei-
ende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan
te steken.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 55
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
56 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie
G020139
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Bedieningspaneel verlichting
Duimwiel voor het afstellen van de verlich-
ting van het display en het instrumenten-
paneel
Mistlampen voorzijde*
Tankvulklep openen
Mistachterlicht
Stand Betekenis
Automatisch/uitgeschakeld
dimlicht. Alleen grootlichtsigna-
len.
Stadslichten/parkeerlichten
vóór en achterlichten
Automatisch dimlicht. In deze
stand werken het groot licht en
de grootlichtsignalen.
Koplamphoogteverstelling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tege-
moetkomend verkeer mogelijk verblindt. U
kunt dat voorkomen door de koplamphoogte
bij te stellen.
1. Draai de contactsleutel naar stand II.
2. Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar een
van de eindstanden.
3. Draai het duimwiel (1) omhoog of omlaag
om de koplampen hoger of lager af te stel-
len.
Auto’s met Bi-Xenon-koplampen* zijn uitge-
rust met automatische koplamphoogterege-
ling, zodat het duimwiel (1) ontbreekt.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en
achterlichten
U kunt de stadslichten/parkeerlichten vóór en
de achterlichten altijd inschakelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
±Draai de verlichtingsdraaiknop (2) naar de
middelste stand.
Met de contactsleutel in stand II staan de
stadslichten/parkeerlichten vóór, de achter-
lichten en de kentekenplaatverlichting altijd
aan.
Koplampen
Automatisch dimlicht*
Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u
de contactsleutel naar stand II draait, behalve
wanneer de verlichtingsdraaiknop (2) in de
middelste stand staat. U kunt het automatische
dimlicht zo nodig in een erkende Volvo-werk-
plaats buiten werking laten stellen.
Automatisch dimlicht, groot licht
1. Draai de contactsleutel naar stand II.
2. U schakelt het dimlicht in door de verlich-
tingsdraaiknop (2) helemaal rechtsom te
draaien.
3. U schakelt het groot licht in door de linker
stuurhendel tot in de eindstand naar het
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 56
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Verlichtingspaneel
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 57
stuur toe te halen en de hendel weer los te
laten (zie pagina 58).
De verlichting wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de contactsleutel naar stand
I of 0 draait.
Instrumentenverlichting
De instrumentenverlichting brandt, wanneer de
contactsleutel in stand II staat en de verlich-
tingsdraaiknop (2) in een van de eindstanden.
De verlichting wordt bij daglicht automatisch
gedimd en valt bij donker handmatig te rege-
len.
±Draai het duimwiel (3) omhoog of omlaag
voor een fellere of zwakkere verlichting.
Uitgebreide displayverlichting
Om de afleesbaarheid te verhogen van de kilo-
meterteller, dagteller, klok en buitentempera-
tuurmeter, springt de verlichting van deze
displayfuncties korte tijd aan bij het ontgren-
delen van de auto en het verwijderen van de
contactsleutel. Bij het vergrendelen van de
auto dooft de verlichting van de displayfunc-
ties.
Mistlichten
N.B.
De regels voor het gebruik van de mistlich-
ten verschillen van land tot land.
Mistlampen voorzijde*
De mistlampen vóór zijn in te schakelen in
combinatie met het groot licht/dimlicht of de
stadslichten/parkeerlichten vóór en de achter-
lichten.
±Druk op de knop (4).
Het lampje in de knop (4) brandt, wanneer u de
mistlampen vóór hebt ingeschakeld.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen
wanneer de koplampen branden wel of niet
gecombineerd met de mistlampen vóór.
±Druk op de knop (6).
Het controlelampje voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de
knop (6) branden, wanneer het mistachterlicht
ingeschakeld is.
Tankvulklep
Druk op de knop (5) om de tankvulklep te ope-
nen, wanneer de auto onvergrendeld staat (zie
pagina 128).
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden wan-
neer u remt.
Noodremlichten en automatische
alarmlichten, EBL*
Bij krachtig remmen of ABS-regeling worden
de noodremlichten (EBL, Emergency Brake
Lights) geactiveerd. Dit houdt in dat de rem-
lichten knipperen om het achteropkomend ver-
keer onmiddellijk te waarschuwen.
Het systeem wordt geactiveerd als het ABS
meer dan 0,5 seconden achtereen actief is of
bij krachtig afremmen, maar alleen bij snelhe-
den hoger dan 50 km/h. Wanneer de snelheid
van de auto tot onder de 30 km/h is gedaald,
branden de remlichten weer op de normale
manier en worden de alarmlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmlichten blijven knippe-
ren totdat u weer wegrijdt, maar zijn uit te scha-
kelen met de knop voor de alarmlichten (zie
pagina 66).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 57
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
02
58
Standen stuurhendel
3
4
1
2
1
2
G026380
Korte serie knippersignalen, richtingaan-
wijzers
Onafgebroken serie knippersignalen, rich-
tingaanwijzers
Grootlichtsignalen en wisselen tussen
groot licht en dimlicht
Follow-Me-Home-verlichting en wisselen
tussen groot licht en dimlicht
Richtingaanwijzers
Onafgebroken serie knippersignalen
±Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar de eindstand (2).
De hendel blijft in de eindstand staan en kan
handmatig in de uitgangspositie teruggezet
worden of veert automatisch terug bij het
terugdraaien van het stuurwiel.
Korte serie knippersignalen
±Haal de stuurhendel omhoog of omlaag
naar stand (1) en laat de hendel vervolgens
los.
De richtingaanwijzers lichten driemaal op
waarna de stuurhendel terugveert naar de uit-
gangspositie.
Grootlichtsignalen
±Haal de hendel lichtjes tot in stand (3) naar
het stuurwiel toe.
Het groot licht blijft vervolgens branden, totdat
u de hendel weer loslaat. Grootlichtsignalen
zijn alleen mogelijk wanneer de contactsleutel
in het contactslot steekt.
Wisselen tussen groot licht en dimlicht
Om het groot licht te kunnen inschakelen moet
de contactsleutel in stand II staan en de ver-
lichtingsdraaiknop in de eindstand (zie
pagina 56).
Groot licht activeren:
±Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
Groot licht deactiveren:
±Haal de stuurhendel tot in stand (3) naar het
stuurwiel toe en laat de hendel los.
Follow-Me-Home-verlichting
Het is mogelijk om een deel van de buitenver-
lichting enige tijd ingeschakeld te houden en
als Follow-Me-Home-verlichting dienst te laten
doen na vergrendeling van de auto. De inscha-
kelduur bedraagt 30 1 seconden, maar is te
wijzigen in 60 of 90 seconden (zie
pagina 75).
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Haal de stuurhendel tot in de eindstand (4)
naar het stuurwiel toe en laat de hendel los.
3. Stap uit de auto en vergrendel het portier.
1Fabrieksinstelling.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 58
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 59
Boordcomputer*
G029052
READ - bevestigen
Duimwiel2 - menu’s en opties binnen de
cruisecontrol-lijst doorbladeren
RESET2 - op nul stellen
Bediening
Om toegang te krijgen tot de informatie in de
boordcomputer, moet u het duimwiel in stap-
pen omhoog- of omlaagdraaien. Wanneer u na
het laatste menu nogmaals aan het wieltje
draait, keert u terug naar de uitgangspositie.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding ver-
schijnt terwijl de boordcomputer in gebruik
is, moet u de melding bevestigen. Doe dat
door op de knop READ te drukken waarna
u naar de boordcomputerfunctie terugkeert.
Functies
De boordcomputer toont de volgende informa-
tie:
•GEMIDDELDE SNELHEID
•HUIDIGE SNELHEID MPH*
•HUIDIG
•GEMIDDELD
•KILOMETER TOT LEGE TANK
•DSTC, zie pagina 153
GEMIDDELDE SNELHEID
Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de
gemiddelde snelheid opgeslagen om als uit-
gangswaarde te dienen bij het vervolg van de
rit. U stelt de waarde op nul met de knop
RESET.
HUIDIGE SNELHEID MPH
De actuele snelheid wordt weergegeven in
mph.
HUIDIG
Het momentane (actuele) brandstofverbruik
wordt eenmaal per seconde berekend. De
waarde op het display wordt om de paar
seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stil-
staat, geeft het display “ --.-” aan. Tijdens
regeneratie 3 van het roetfilter kan het brand-
stofverbruik tijdelijk stijgen (zie pagina 279).
GEMIDDELD
Wanneer u het contact uitzet, wordt het gemid-
delde brandstofverbruik vastgelegd. Het blijft
bewaard, totdat u de functie op nul stelt. U stelt
de waarde op nul met de knop RESET.
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
KILOMETER TOT LEGE TANK
Het bereik tot lege tank (d.w.z. de actieradius)
wordt berekend aan de hand van het gemid-
delde brandstofverbruik over de laatste 30 km.
Wanneer “ --- km tot lege tank” op het display
staat, zijn geen garanties meer te geven voor
de resterende actieradius. Tank dan zo spoe-
dig mogelijk.
2Niet in gebruik bij auto’s zonder boordcomputer, brandstofkachel of stabiliteits- en tractieregelsysteem.
3Geldt alleen voor dieselmodellen met roetfilter.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 59
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Linker stuurhendel
02
60
N.B.
Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als
u bijvoorbeeld van rijstijl bent veranderd of
een standverwarming op brandstof hebt
gebruikt.
Op nul stellen
1. Selecteer GEMIDDELDE SNELHEID of
GEMIDDELD.
2. Reset met een druk op de knop RESET.
Houd de knop RESET ten minste vijf
seconden lang ingedrukt om de gemid-
delde snelheid en het gemiddelde brand-
stofverbruik gelijktijdig te resetten.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 60
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 61
Ruitenwissers
0
0
A
CB
G025419
Ruiten- en koplampsproeiers
Regensensor, aan/uit
Duimwiel
Ruitenwissers uitgeschakeld
De ruitenwissers zijn uitgescha-
keld als de hendel in stand 0 staat.
Enkele slag
Beweeg de hendel omhoog om
een enkele slag te maken.
Intervalstand
U kunt de wissnelheid in de inter-
valstand bijstellen. Draai het duim-
wiel (C) omhoog voor een korter
wisinterval. Draai het omlaag om
het interval te verlengen.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale
snelheid.
De wissers bewegen op hoge snel-
heid.
BELANGRIJK
Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens
de winter in te schakelen of de wisserbladen
niet zijn vastgevroren en de voorruit
sneeuw- en ijsvrij is.
BELANGRIJK
Spuit een ruime hoeveelheid ruitensproeier-
vloeistof op de voorruit, wanneer de ruiten-
wissers werken. De voorruit moet nat zijn bij
gebruik van de ruitenwissers.
Ruiten-/koplampsproeiers
U activeert de sproeiers van de voorruit en de
koplampen door de hendel naar het stuurwiel
toe te trekken. De wissers maken nog enkele
slagen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen ver-
bruiken een grote hoeveelheid sproeiervloei-
stof. Om vloeistof te besparen worden de
koplampen op een van de onderstaande
manieren gesproeid.
Dimlicht ingeschakeld met de knop op het ver-
lichtingspaneel:
De eerste keer dat u de voorruit sproeit, wor-
den ook de koplampen gesproeid. Vervolgens
worden de koplampen iedere vijfde sproei-
beurt van de voorruit gesproeid, zolang er
maximaal tien minuten tussen de eerste en
vijfde sproeibeurt zitten. Bij langere intervallen
worden de koplampen iedere keer gesproeid.
Stadslichten/parkeerlichten vóór en achter-
lichten ingeschakeld met de knop op het ver-
lichtingspaneel:
•Bi-Xenonkoplampen worden slechts
iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, onge-
acht de tijd die is verstreken.
•Halogeenkoplampen worden niet
gesproeid.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 61
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Rechter stuurhendel
02
62 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
De draaiknop op het verlichtingspaneel in
stand 0:
•Bi-Xenonkoplampen worden slechts
iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, onge-
acht de tijd die is verstreken.
•Halogeenkoplampen worden niet
gesproeid.
Regensensor*
G029053
De regensensor registreert de hoeveelheid
regen op de voorruit en activeert automatisch
de ruitenwissers op de voorruit. De gevoelig-
heid van de regensensor is in te stellen met het
duimwiel (C) (zie pagina 61).
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere
gevoeligheid. (De wissers maken een extra
slag, als u het duimwiel omhoogdraait.)
Aan/Uit
Om de regensensor te activeren dient het con-
tact/de contactsleutel in stand I of II te staan
en de hendel van de ruitenwissers in stand 0
(niet geactiveerd).
Regensensor activeren:
±Druk op de knop (B) (zie pagina 61). Een
displaysymbool geeft aan dat de regen-
sensor actief is.
U schakelt de regensensor op een van de vol-
gende manieren weer uit:
1. druk op de knop (B)
2. haal de hendel omlaag naar een ander wis-
programma. Als u de hendel omhoogduwt,
blijft de regensensor actief. De wissers
maken een extra slag en keren terug naar
de regensensorstand, wanneer u de hen-
del laat terugveren naar stand 0 (niet geac-
tiveerd) (zie pagina 61).
De regensensor wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer u de sleutel uit het contactslot
neemt of vijf minuten nadat u de auto van het
contact hebt gezet.
BELANGRIJK
In automatische wasstraten: Schakel de
regensensor uit door op knop (B) te druk-
ken, terwijl de contactsleutel in stand I of II
staat. De ruitenwissers kunnen anders in
beweging komen en daarbij beschadigd
raken.
Duimwiel
Met het duimwiel kunt u de wisfrequentie
instellen (als u de intervalstand hebt geselec-
teerd) of de gevoeligheid van de regensensor
(als u de regensensor hebt geactiveerd).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 62
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 63
Inschakelen
G020141
De bedieningsorganen voor de cruisecontrol
vindt u links op het stuurwiel.
Gewenste snelheid instellen:
1. Druk op de knop CRUISE. Op het instru-
mentenpaneel verschijnt de tekst
CRUISE.
2. Druk op + of – om de snelheid van de auto
vast te zetten. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE ON.
De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld
bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan
200 km/h.
Snelheid verhogen of verlagen
G029054
±U kunt de snelheid verhogen of verlagen
door de knop + of – in te drukken. De snel-
heid die de auto heeft op het moment dat
u de knop loslaat, zal vervolgens worden
geprogrammeerd.
Een korte druk (minder dan een halve seconde)
op + of – komt overeen met een snelheidswij-
ziging van 1 km/h of 1 mph 1.
N.B.
Een tijdelijke verhoging van de snelheid
(korter dan een minuut) met het gaspedaal,
zoals bij het inhalen, is niet van invloed op
de instelling van de cruisecontrol. Als u het
gaspedaal loslaat, neemt de auto automa-
tisch de ingestelde snelheid weer aan.
Tijdelijk uitschakelen
±Druk op 0 om de cruisecontrol tijdelijk uit
te schakelen. Op het instrumentenpaneel
verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde
snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling
in het geheugen opgeslagen.
De cruisecontrol wordt bovendien tijdelijk uit-
geschakeld, als:
•u het rempedaal of koppelingspedaal
bedient;
•de snelheid heuvelop lager wordt dan
25–30 km/h1;
•u de keuzehendel in stand N zet;
•als de wielen de neiging hebben te gaan
slippen of blokkeren;
•een tijdelijke snelheidsverhoging langer
dan een minuut heeft geduurd.
1Afhankelijk van het motortype.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 63
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Cruisecontrol*
02
64 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Snelheid hervatten
– Druk op de knop om de eerder
ingestelde snelheid te hervatten.
Op het instrumentenpaneel ver-
schijnt CRUISE ON.
Uitschakelen
±Druk op CRUISE om de cruisecontrol uit te
schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 64
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Toetsensets op stuurwiel*
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 65
Toetsfuncties
G020142
Met de onderste vier toetsen van de toetsenset
op het stuurwiel kunt u zowel de radio als de
telefoon regelen. De functie van de toetsen
hangt af van het systeem dat u geactiveerd
hebt. Met de toetsenset op het stuur kunt u een
andere radiozender selecteren of een andere
track op een cd en het volume regelen.
±Houd een van de pijltoetsen ingedrukt om
versneld voor- of achteruit te spoelen of
een bepaalde zender te zoeken.
Om instellingen voor het audiosysteem te kun-
nen verrichten moet de telefoon ingeschakeld
zijn. De telefoon moet zijn geactiveerd met de
knop ENTER om het telefoonsysteem met de
pijltoetsen te kunnen bedienen.
Druk op EXIT. om de instellingen van het
audiosysteem te hervatten.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 65
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Handrem
02
67
Handrem (parkeerrem)
G018260
De handremhendel zit tussen de voorstoelen.
N.B.
Het brandende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel geeft alleen aan dát
u de handrem hebt aangetrokken maar niet
hoe hard!
Handrem aanzetten
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhendel stevig tot in de
eindstand omhoog.
3. Laat het rempedaal los en controleer of de
auto volledig stilstaat.
4. Als de auto wegrolt dient u de handrem-
hendel strakker aan te trekken.
Zet de versnellingspook/keuzehendel bij het
parkeren altijd in de 1e versnelling (handbak) of
in stand P (automaat).
Op een helling parkeren
Draai bij het parkeren op een oplopende helling
de wielen van de trottoirband af, als de neus
van de auto naar de top van helling wijst.
Draai bij het parkeren op een aflopende helling
de wielen naar de trottoirband toe, als de neus
van de auto naar de voet van de helling wijst.
Handrem lossen
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhendel iets omhoog, druk
de knop in, duw de handrem omlaag en
laat de knop weer los.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 67
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Elektrisch bedienbare zijruiten
02
69
omhoog. De elektrisch bedienbare zijruiten
komen steeds verder omhoog of omlaag
zolang u de schakelaar bedient.
Automatische bediening
Druk een van de bedieningsknoppen (3)
omlaag of trek er één omhoog en laat deze
vervolgens los. De zijruiten gaan dan automa-
tisch open of dicht. Als een zijruit door iets
worden geblokkeerd, wordt de op- of neer-
gaande beweging van die zijruit afgebroken.
Alleen de voorste zijruiten zijn automatisch te
sluiten.
De bedieningsknoppen op het passagierspor-
tier werken op dezelfde manier als die op het
bestuurdersportier.
Alle ruiten tegelijk
Met knop (1) kunt u alle ruiten tegelijk openen
of sluiten. Met een korte druk op de rechter-
zijde van de knop worden de ruiten automa-
tisch geopend. Met een druk op de linkerzijde
worden ze gesloten.
WAARSCHUWING
De beveiliging tegen overbelasting van de
zijruiten werkt zowel bij automatisch sluiten
als bij handmatig sluiten, maar uiteraard niet
meer wanneer de beveiliging eenmaal in
werking is getreden.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto zitten:
Let er bij het verlaten van de auto op dat u
de stroomtoevoer naar de elektrisch
bedienbare zijruiten verbreekt door auto de
contactsleutel uit te nemen.
Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor
dat kinderen of andere inzittenden niet
bekneld kunnen raken.
Passagiersplaats
G019511
Passagiersplaats.
Met de knop voor de elektrische bediening van
de ruit op het passagiersportier kunt u alleen
die ruit bedienen.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 69
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
70 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Achteruitkijkspiegel
G020988
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties
in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u ver-
blinden. Zet de spiegel in de autodimstand,
wanneer u de verlichting van het achteropko-
mend verkeer als hinderlijk ervaart.
Dimfunctie
Hendeltje voor dimfunctie
Normale stand
Dimstand.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt
te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automa-
tisch gedimd. Het hendeltje (1) is niet aanwezig
op spiegels met autodimfunctie.
Achteruitkijkspiegel met kompas*
G020991
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst. Er worden acht verschillende richtingen
met Engelse afkortingen weergegeven: N
(noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuid-
oost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en
NW (noordwest).
Kompas kalibreren
G020992
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas is ingesteld op het geografische
gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het
kompas dient te worden gekalibreerd, als u
met de auto meerdere magnetische zones
doorkruist.
1. Breng de auto op een groot en open terrein
tot stilstand en laat de motor stationair
lopen.
2. Houd het knopje (1) ten minste 6 seconden
lang ingedrukt. Het teken C verschijnt ver-
volgens (het knopje is verzonken, zodat u
bijvoorbeeld een paperclip moet gebruiken
om het in te drukken).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 70
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
72 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
G020154
Magnetische zones, Afrika.
Buitenspiegels
G018254
De knoppen waarmee u de twee buitenspie-
gels bedient, vindt u voor op de armleuning van
het bestuurdersportier. De buitenspiegels zijn
te bedienen met het contact in stand I of II.
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links
of op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
dooft.
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
Bij het parkeren of in nauwe straatjes kunt u de
buitenspiegels inklappen. Dat is mogelijk als de
contactsleutel in stand I of II staat.
Spiegels inklappen
1. Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R.
2. Laat de knoppen los. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt.
BELANGRIJK
Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van
ijs te ontdoen, omdat er daarbij krassen op
het glas kunnen ontstaan en de water- en
vuilafstotende laag* beschadigd kan raken.
Gebruik in plaats daarvan de elektrische
verwarming om de buitenspiegels van ijs te
ontdoen (zie pagina 86).
WAARSCHUWING
Beide buitenspiegels zijn groothoekig voor
optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder
weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Spiegels uitklappen
1. Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R.
2. Laat de knoppen los. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 72
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 73
Automatisch in-/uitklappen
Wanneer u de auto vanaf de afstandsbediening
of via het Keyless drive-systeem (zie
pagina 124)vergrendelt/ontgrendelt, worden
de buitenspiegels automatisch in- of uitge-
klapt.
N.B.
Bij ontgrendeling worden de buitenspiegels
niet automatisch uitgeklapt, als deze met
behulp van de knoppen op het portier wer-
den ingeklapt.
Als de auto via de afstandsbediening werd
vergrendeld en vervolgens wordt gestart,
zullen de buitenspiegels echter wel uitge-
klapt worden.
U kunt de functie is activeren/deactiveren
onder Instellingen van de auto Spiegels in
bij vegrend. (zie pagina 75 voor een beschrij-
ving van het menusysteem).
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten in de neutrale stand
worden teruggezet zodat het elektrisch in- en
uitklappen weer werkt.
1. Klap de spiegels in met behulp van de
knoppen L en R.
2. Klap de spiegels weer uit met behulp van
de knoppen L en R. De spiegels staan ver-
volgens weer in de neutrale stand.
Approach-verlichting en Follow-Me-
Home-verlichting
De lampjes* in de buitenspiegels gaan bran-
den, als u de Approach-verlichting of de Fol-
low-Me-Home-verlichting activeert.
BLIS, Blind Spot Information System*
BLIS is een informatiesysteem dat de bestuur-
der in bepaalde omstandigheden waarschuwt,
wanneer er zich een voertuig in de zogeheten
dode hoek bevindt en in dezelfde richting rijdt
(zie pagina 158).
Positie buitenspiegels vastleggen
De positie van de buitenspiegels wordt vast-
gelegd, wanneer u de auto met de afstands-
bediening vergrendelt. Een volgende keer dat
de auto met dezelfde afstandsbediening wordt
ontgrendeld, nemen de buitenspiegels en de
bestuurdersstoel de vastgelegde posities in.
Water- en vuilafstotende laag*
De voorste zijruiten en/of de buiten-
spiegels zijn voorzien van een speciale
laag die bij hevige regenval voor een beter zicht
zorgt. Voor informatie over het onderhoud (zie
pagina 198).
Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels
In bepaalde weersomstandigheden werkt de
vuilafstotende laag beter, als u de elektrische
verwarming van de buitenspiegels inschakelt
(zie pagina 86).
Verwarm de buitenspiegels:
•als er sneeuw of ijs op de spiegels zit;
•bij hevige regenval of vieze wegen;
•bij beslagen spiegels.
BELANGRIJK
Gebruik geen metalen ijskrabber om de rui-
ten van ijs te ontdoen. De water- en vuilaf-
stotende laag kan beschadigd raken.
Gebruik de elektrische verwarming om de
buitenspiegels van ijs te ontdoen. Een ijs-
krabber kan krassen op het spiegelglas ver-
oorzaken!
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 73
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
Persoonlijke instellingen
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 75
Mogelijke instellingen
Voor sommige autofuncties zijn persoonlijke
instellingen mogelijk. Dit geldt voor de sloten
en de klimaatregelings- en audiofuncties. Voor
de audiofuncties (zie pagina 232).
Bedieningspaneel
Display
MENU
EXIT
ENTER
Navigatie
Toepassing
De instellingen worden weergegeven op het
display (A).
Open het menu om instellingen te verrichten:
1. Druk op de knop MENU (B).
2. Ga bijvoorbeeld naar Instellingen van de
auto met behulp van de navigatieknop (E).
3. Druk op ENTER (D).
4. Selecteer een optie met behulp van de
navigatieknop (E).
5. Activeer uw keuze met ENTER.
Menu sluiten:
±Houd de knop EXIT (C) ongeveer één
seconde ingedrukt.
Instellen, klok
U kunt de uur- en minuutaanduiding elk apart
instellen.
1. Gebruik de cijfers van de toetsenset of de
“pijl-omhoog” of de “pijl-omlaag” van de
navigatieknop (E).
2. Markeer het te wijzigen cijfer met de “pijl-
rechts” of de “pijl-links” van de navigatiek-
nop.
3. Druk op ENTER om de klok te starten.
N.B.
Bij een klok met 12-uursaanduiding kies u
na het instellen van het aantal minuten voor
AM/PM met de “pijl-omhoog” of de “pijl-
omlaag”.
Klimaatinstellingen
Autom. blower afstellen
Bij auto’s met elektronische klimaatregeling
(ECC) kunt u de ventilatorsnelheid in de stand
AUTO instellen.
±U kunt kiezen uit Laag,Normaal en
Hoog.
Timer recirculatie
Wanneer de timer actief is, wordt de lucht in de
auto afhankelijk van de buitentemperatuur 3–
12 minuten lang gerecirculeerd.
±Selecteer Aan/Uit als de recirculatietimer
actief moet zijn of niet.
Reset alles...
De fabrieksinstellingen voor de klimaatrege-
lingsopties herstellen.
Instellingen van de auto
Spiegels in bij vegrend.*
U kunt de buitenspiegels bij het vergrendelen/
ontgrendelen van de auto automatisch laten
inklappen c.q. uitklappen. U hebt de keuze uit
Aan/Uit.
Guard beperkt*
Het is mogelijk de Safelock-functie tijdelijk te
deactiveren en het alarmniveau tijdelijk te ver-
lagen, als er bijvoorbeeld iemand in de auto
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 75
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink EU*
02
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 77
Algemene informatie
G030070
HomeLink is een programmeerbare afstands-
bediening waarmee u tot drie verschillende
systemen (bijvoorbeeld elektrische garage-
deur, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting)
kunt bedienen en daarmee de originele
afstandsbedieningen vervangt. HomeLink
wordt geleverd in een uitvoering die inge-
bouwd is in de linker zonneklep.
Het HomeLink-paneel bestaat uit drie pro-
grammeerbare knoppen en een controle-
lampje.
N.B.
HomeLink is dusdanig geconstrueerd dat
het niet werkt als de auto van de buitenzijde
vergrendeld is.
Let erop dat u de originele afstandsbedie-
ningen wel goed bewaart voor eventuele
programmering in een later stadium (zoals
bij de aankoop van een nieuwe auto).
Wis de programmering van de knoppen
wanneer u de auto verkoopt.
Gebruik geen zonwering bestaande uit
metaalfolie op auto’s die zijn uitgerust met
HomeLink. Het gebruik ervan kan namelijk
negatieve gevolgen hebben voor de wer-
king van HomeLink.
Bediening
Zodra HomeLink geprogrammeerd is, vormt
het een vervanging voor de afzonderlijke origi-
nele afstandsbedieningen.
Druk de geprogrammeerde knop in voor acti-
vering van de elektrische garagedeur, het
alarmsysteem etc. Het controlelampje brandt
zolang u de knop ingedrukt houdt.
N.B.
Als het contact niet wordt ingeschakeld,
blijft HomeLink tot 30 minuten na opening
van het bestuurdersportier werken.
Uiteraard kunt u de originele afstandsbedie-
ningen naast HomeLink blijven gebruiken.
WAARSCHUWING
Als u HomeLink gebruikt om een garage-
deur of toegangshek te bedienen, dient u
erop toe te zien dat er niemand in de buurt
van de garagedeur of het toegangshek is
tijdens de bediening.
Maak geen gebruik van de HomeLink-
afstandsbediening voor een elektrische
garagedeur zonder veiligheidsstop en -
retour. De garagedeur dient onmiddellijk te
reageren bij registratie van een obstakel, tot
stilstand te komen en meteen de omge-
keerde beweging te maken. Een garagedeur
die dat niet doet kan aanleiding geven tot
lichamelijk letsel. Bel voor meer informatie
met de HomeLink Hotline: 008000 466 354
65 (gratis). U kunt tevens contact opnemen
via internet op: www.homelink.com.
Eerste keer programmeren
In punt 1 wordt het complete geheugen van
HomeLink gewist. Voer dit punt dan ook niet
uit, wanneer u slechts één knop wilt ompro-
grammeren.
1. Druk de buitenste twee knoppen in en laat
deze ca. 20 seconden later los wanneer het
controlelampje gaat knipperen. Het knip-
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 77
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink EU*
02
78 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
perende lampje geeft aan dat HomeLink in
de “inleerstand” staat en klaar is voor pro-
grammering.
2. Leg de originele afstandsbediening op
2-8 cm afstand van HomeLink. Houd het
controlelampje in de gaten.
De juiste afstand tussen de originele
afstandsbediening en HomeLink hangt af
van de programmering van het te bedienen
systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-
gen op verschillende afstand nodig. Laat
de afstandsbediening bij iedere poging ca.
15 seconden op dezelfde afstand liggen
voordat u een andere afstand probeert.
3. Druk de te programmeren knop van Home-
Link en de te kopiëren knop van de origi-
nele afstandsbediening gelijktijdig in. Laat
de knoppen pas los wanneer het controle-
lampje dat langzaam knippert sneller gaat
knipperen. Een snel knipperend lampje
geeft aan dat de programmering gelukt is.
4. Test de programmering door de gepro-
grammeerde knop van HomeLink in te
drukken en op het controlelampje te letten:
•Brandt continu: Een controlelampje
dat continu brandt terwijl u de knop
ingedrukt houdt, geeft aan dat de pro-
grammering afgerond is. De garage-
deur, het toegangshek e.d. moet vervol-
gens geactiveerd worden bij het
indrukken van de bijbehorende Home-
Link-knop.
•Brandt niet continu: Een controle-
lampje dat gedurende ca. 20 seconden
eerst ongeveer 2 seconden lang snel
knippert, vervolgens ca. 3 seconden
continu brandt en daarna weer snel gaat
knipperen geeft aan dat het te kopiëren
systeem een zogeheten rollende code
gebruikt. De garagedeur, het toegangs-
hek e.d. worden niet geactiveerd bij het
indrukken van de bijbehorende Home-
Link-knop. Vervolg in dat geval de pro-
grammering als volgt.
5. Zoek de “inleerknop 1” van de ontvanger
van bijv. de garagedeur op (meestal in de
buurt van de antennevoet op de ontvan-
ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt
vinden de gebruiksaanwijzing van de leve-
rancier of bel met de HomeLink Hotline:
008000 466 354 65 (gratis). U kunt ook
contact opnemen via internet op:
www.homelink.com.
6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
knop knippert ca. 30 seconden en binnen
deze periode moet u het volgende punt uit-
voeren.
7. Druk op de geprogrammeerde knop van
HomeLink terwijl de “inleerknop” van het te
bedienen systeem nog knippert. Houd de
HomeLink-knop ca. 3 seconden lang inge-
drukt en laat deze vervolgens los. Herhaal
deze serie van indrukken, vasthouden en
loslaten tot driemaal achtereen om de pro-
grammering te beëindigen.
Afzonderlijke knop programmeren
Doe het volgende om één afzonderlijke knop te
programmeren:
1. Druk op de gewenste knop van HomeLink
en houd deze ingedrukt totdat punt 3 afge-
rond is.
2. Plaats wanneer het controlelampje van
HomeLink begint te knipperen (na ca. 20
seconden) de originele afstandsbediening
op 2-8 cm afstand van HomeLink. Houd
het controlelampje in de gaten.
De juiste afstand tussen de originele
afstandsbediening en HomeLink hangt af
van de programmering van het te bedienen
systeem. Er zijn mogelijk meerdere pogin-
gen op verschillende afstand nodig. Laat
de afstandsbediening bij iedere poging ca.
15 seconden op dezelfde afstand liggen
voordat u een andere afstand probeert.
1De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 78
evastarck

02 Instrumenten, schakelaars en bediening
HomeLink EU*
02
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 79
3. Druk de te kopiëren knop op de originele
afstandsbediening in. Het controlelampje
begint te knipperen. Laat beide knoppen
weer los, wanneer het lampje dat langzaam
knipperde sneller gaat knipperen. Een snel
knipperend lampje geeft aan dat de pro-
grammering gelukt is.
4. Test de programmering door de gepro-
grammeerde knop van HomeLink in te
drukken en op het controlelampje te letten:
•Brandt continu: Een controlelampje
dat continu brandt terwijl u de knop
ingedrukt houdt, geeft aan dat de pro-
grammering afgerond is. De garage-
deur, het toegangshek e.d. moet vervol-
gens geactiveerd worden bij het
indrukken van de bijbehorende Home-
Link-knop.
•Brandt niet continu: Een controle-
lampje dat gedurende ca. 20 seconden
eerst ongeveer 2 seconden lang snel
knippert, vervolgens ca. 3 seconden
continu brandt en daarna weer snel gaat
knipperen geeft aan dat het te kopiëren
systeem een zogeheten rollende code
gebruikt. De garagedeur, het toegangs-
hek e.d. worden niet geactiveerd bij het
indrukken van de bijbehorende Home-
Link-knop. Vervolg in dat geval de pro-
grammering als volgt.
5. Zoek de “inleerknop 2” van de ontvanger
van bijv. de garagedeur op (meestal in de
buurt van de antennevoet op de ontvan-
ger). Raadpleeg als u de knop niet kunt
vinden de gebruiksaanwijzing van de leve-
rancier of bel met de HomeLink Hotline:
008000 466 354 65 (gratis). U kunt ook
contact opnemen via internet op:
www.homelink.com.
6. Druk de “inleerknop” in en laat deze los. De
knop knippert ca. 30 seconden en binnen
deze periode moet u het volgende punt uit-
voeren.
7. Druk op de geprogrammeerde knop van
HomeLink terwijl de “inleerknop” van het te
bedienen systeem nog knippert. Houd de
HomeLink-knop ca. 3 seconden lang inge-
drukt en laat deze vervolgens los. Herhaal
deze serie van indrukken, vasthouden en
loslaten tot driemaal achtereen om de pro-
grammering te beëindigen.
Programmering wissen
Het is alleen mogelijk de programmering van
alle HomeLink-knoppen tegelijk te wissen en
niet van één bepaalde knop afzonderlijk.
±Druk de buitenste twee knoppen in en laat
deze ca. 20 seconden later los wanneer het
controlelampje gaat knipperen.
> HomeLink staat vervolgens in de “Learn
Mode” waarna deze opnieuw gepro-
grammeerd kan worden (zie pagina 77).
2De aanduiding en kleur van deze knop verschillen per producent.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 79
evastarck

03
KLIMAATREGELING
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 81
evastarck

03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
82
Airconditioning
De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in
het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht
ontdaan wordt. De auto is voorzien van een
handmatige klimaatregeling met airconditio-
ning (AC) of een automatische klimaatregeling
(ECC, Electronic Climate Control).
N.B.
U kunt de airconditioning uitschakelen. Voor
optimale luchtkwaliteit in de passagiers-
ruimte en om te voorkomen dat de ruiten
beslaan, moet u de airconditioning echter
altijd aan laten staan.
Beslagen ruiten
Maak in eerste instantie gebruik van de ontwa-
semingsfunctie om condens van de binnen-
kant van de ruiten te verwijderen.
Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om
de kans te beperken dat ze beslaan.
Sneeuw en ijs
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de
klimaatregeling (de opening tussen de motor-
kap en de voorruit).
Storingen opsporen en verhelpen
Laat controle- en reparatiewerkzaamheden
aan de klimaatregeling alleen uitvoeren door
een erkende Volvo-werkplaats.
Koudemiddel
De airconditioning maakt gebruik van het kou-
demiddel R134a. Het bevat geen chloor, waar-
door het koudemiddel onschadelijk voor de
ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/verversen
van koudemiddel alleen R134a. Laat dergelijke
werkzaamheden over aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Interieurfilter
Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt
wordt eerst gereinigd door een filter. U moet
het filter regelmatig vervangen. Raadpleeg het
Serviceprogramma van Volvo voor het aanbe-
volen vervangingsinterval. In zeer sterk veront-
reinigde gebieden moet u het filter mogelijk
vaker vervangen.
N.B.
Er bestaan twee verschillende soorten inte-
rieurfilters. Let erop dat u het juiste filter
aanbrengt.
Display
Er zit een display boven het klimaatregelings-
paneel. Hier worden de door u verrichte kli-
maatinstellingen weergegeven.
Persoonlijke instellingen
U kunt twee functies van het klimaatregelings-
systeem naar wens instellen:
•de ventilatorsnelheid in de stand AUTO
(geldt alleen voor auto’s met ECC);
•De door de timer geregelde recirculatie van
de lucht in de passagiersruimte.
Voor meer informatie over het verrichten van
instellingen (zie pagina 75).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 82
evastarck

03 Klimaatregeling
Algemene informatie over de klimaatregeling
03
83
Blaasmonden in dashboard
G019942
Open
Dicht
Luchtstroom naar links of rechts
Luchtstroom omhoog of omlaag
Richt de buitenste blaasmonden op de voorste
zijruiten om ze te ontwasemen.
Bij koud weer – Sluit de middelste blaasmon-
den om de temperatuur in de auto zo comfor-
tabel mogelijk te houden en de zijruiten opti-
maal te ontwasemen.
ECC
Werkelijke temperatuur
De ingestelde temperatuur komt overeen met
de gevoelstemperatuur op basis van de heer-
sende omstandigheden in en rond de auto wat
de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad,
de ingestraalde warmte enz. betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor
die de stand van de zon registreert. Daardoor
kan de temperatuur van de lucht uit de blaas-
monden links en rechts afwijken, ondanks dat
de temperatuurknoppen voor de beide zijden
in dezelfde stand staan.
Positie van de sensoren
•De zonnesensor zit boven op het dash-
board.
•De interieurtemperatuursensor zit achter
het bedieningspaneel van de klimaatrege-
ling.
•De buitentemperatuursensor zit op de bui-
tenspiegel.
•De vochtsensor zit in de achteruitkijkspie-
gel.
N.B.
Dek de sensoren niet met kleding of andere
voorwerpen af.
Zijruiten en schuifdak
Voor een goede werking van de airconditioning
moet u de zijruiten en de hardtop gesloten hou-
den.
Optrekken
Wanneer u volgas optrekt, wordt de aircondi-
tioning tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur
kan dan korte tijd iets oplopen.
Condensatie
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje water
onder de auto ontstaan. Dit is volkomen nor-
maal.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 83
evastarck

03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC*
03
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 85
2. Ventilator
Draai aan de knop om de ven-
tilatorsnelheid te verhogen of
te verlagen. De ventilatorsnel-
heid wordt automatisch gere-
geld, als u AUTO selecteert.
De eerder ingestelde ventila-
torsnelheid wordt dan gene-
geerd.
N.B.
Als u de knop linksom hebt gedraaid en de
ventilatorindicatie op het display gedoofd is,
zijn de ventilator en de airconditioning uit-
geschakeld. Het display geeft het ventila-
torsymbool en OFF weer.
3. Recirculatie
U kunt deze functie inschake-
len als u vieze lucht, uitlaat-
gassen en dergelijke buiten
wilt houden. De lucht in de
passagiersruimte wordt dan
gerecirculeerd. Er komt met
andere woorden geen lucht
van buiten de auto in, wanneer deze functie
actief is. Als de lucht in de auto te lang recir-
culeert, kan de binnenzijde van de ruiten
beslaan.
Timer
Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de
recirculatiefunctie geselecteerd is) de kans op
ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwali-
teit. Voor het in- en uitschakelen van deze func-
tie (zie pagina 75).
N.B.
Wanneer u de ontwaseming (4) selecteert,
wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld.
3. Interior Air Quality System (optie)
(dezelfde knop als de recircu-
latie)
Het Interior Air Quality System
bestaat uit een combifilter
met een Air Quality Sensor.
Het combifilter ontdoet de
binnenkomende lucht van gassen en stofdeel-
tjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes en ver-
ontreinigingen in de passagiersruimte. Wan-
neer de sensor een verhoogde concentratie
meet, wordt de luchtinlaat afgesloten zodat de
lucht in de passagiersruimte recirculeert. Wan-
neer de Interior Air Quality Sensor actief is,
brandt het groene lampje (A) in de knop.
G000000
Air Quality Sensor activeren:
±druk op AUTO (1) om de Air Quality Sensor
te activeren (normale instelling).
Of:
±Selecteer een van de volgende drie func-
ties door verschillende malen op de recir-
culatieknop te drukken.
•De Air Quality Sensor is actief – het lampje
(A) brandt.
•De recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig
is voor koeling bij warm weer) – geen van
de lampjes brandt.
•De recirculatie is actief – het lampje (M)
brandt.
Let erop dat:
•U de Air Quality Sensor het beste altijd
ingeschakeld moet laten staan.
•Er bij koud weer beperkingen voor de recir-
culatiefunctie gelden om te voorkomen dat
de ruiten beslaan.
•U beter de ontwaseming voor de voorruit,
achterruit en zijruiten kunt inschakelen,
wanneer de ruiten beslaan.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 85
evastarck

03 Klimaatregeling
Elektronische klimaatregeling, ECC*
03
86 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
4. Ontwaseming
U gebruikt de ontwaseming
om de voorruit en de zijruiten
snel te ontwasemen en te ont-
dooien. De ventilator draait
dan op hoge snelheid en
stuurt lucht naar de ruiten. Het
lampje in de ontwasemings-
knop brandt, wanneer de functie ingeschakeld
is.
Bij activering van de ontwasemingsfunctie
vindt bovendien het volgende plaats om de
lucht in het interieur zoveel mogelijk van vocht
te ontdoen:
•de airconditioning (AC) wordt automatisch
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC (6));
•de recirculatie wordt automatisch uitge-
schakeld.
Bij het uitschakelen van de ontwaseming her-
vat de klimaatregeling de voorgaande instellin-
gen.
5. Luchtverdeling
Door op de knoppen voor de
luchtverdeling te drukken,
kunt u de luchtstroom naar
wens verdelen over de ruiten,
de passagiersruimte en de
vloer.
Een symbool op het display boven het bedie-
ningspaneel van de klimaatregeling en een
brandend lampje in de bijbehorende knop
geven aan welke functie u hebt geselecteerd.
Zie de tabel op pagina 88.
6. AC, Aan/Uit (ON/OFF)
ON: De airconditioning staat
aan. De airconditioning wordt
automatisch geregeld. De
binnenkomende lucht wordt
dan automatisch afgekoeld
en van vocht ontdaan.
OFF: Uit
Bij het activeren van ontwasemingsfunctie
wordt automatisch ook de airconditioning
ingeschakeld (uit te schakelen met de knop
AC).
N.B.
Het effect van de ontwasemingsfunctie van
de klimaatregeling met vochtsensor neemt
sterk af, wanneer u de airconditioning hebt
uitgeschakeld (OFF) of handmatig een
bepaalde luchtverdeling en ventilatorsnel-
heid hebt gekozen.
7 en 8. Elektrisch verwarmde
voorstoelen*
Doe het volgende om de voor-
stoel te verwarmen:
Hoog verwarmingsniveau:
±Eenmaal op de knop drukken – beide
lampjes branden.
Laag verwarmingsniveau:
±Een tweede keer op de knop drukken – één
lampje brandt.
Verwarming uit:
±Een derde keer op de knop drukken – geen
van de lampjes brandt.
9. Elektrische achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Gebruik de elektrische ver-
warming om de achterruit en
de buitenspiegels snel te ont-
wasemen en te ontdooien.
Met één druk op de knop
schakelt u de gelijktijdige ver-
warming van de achterruit en
de buitenspiegels in. Het brandende lampje in
de schakelaar geeft aan dat de functie actief is.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 86
evastarck

03 Klimaatregeling
Luchtverdeling
03
88
Luchtverdeling Toepassing: Luchtverdeling Toepassing:
Lucht naar de ruiten. Er komt
een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden.
De lucht wordt niet gerecir-
culeerd. De airconditioning
is altijd ingeschakeld.
Om snel te ontdooien
en te ontwasemen.
Lucht naar de vloer en de rui-
ten. Er komt een bepaalde
hoeveelheid lucht uit de
blaasmonden in het dash-
board.
Om een comfortabel
klimaat en een goede
ontwaseming te ver-
krijgen bij koud weer.
Lucht naar de voorruit en de
zijruiten. Er komt een
bepaalde hoeveelheid lucht
uit de blaasmonden.
Om wasem en ijsvor-
ming bij koud en
vochtig weer te voor-
komen (niet voor lage
ventilatorsnelheid).
Lucht naar de vloer en uit de
blaasmonden in het dash-
board.
Bij zonnig weer en
matige buitentempera-
turen.
Luchtstroom naar de ruiten
en uit de blaasmonden van
het dashboard.
Om een comfortabel
klimaat te verkrijgen
bij warm en droog
weer.
Lucht naar de vloer. Er komt
een bepaalde hoeveelheid
lucht uit de blaasmonden in
het dashboard en op de rui-
ten.
Om warme lucht naar
de voeten te sturen.
Luchtstroom op hoofd- en
borsthoogte uit de blaas-
monden in het dashboard.
Om een efficiënte
koeling te verkrijgen
bij warm weer.
Luchtstroom naar de ruiten,
uit de blaasmonden in het
dashboard en naar de vloer.
Om koele lucht naar de
voeten te sturen of
warme lucht naar de
rest van het lichaam bij
koud weer of bij warm
en droog weer.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 88
evastarck

03 Klimaatregeling
Motor- en interieurverwarming op brandstof*
03
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 89
Algemene informatie over
verwarmingen
U kunt de standverwarming die de motor en
het interieur verwarmt meteen inschakelen of
vertraagd met een timerfunctie.
U kunt twee verschillende uitschakeltijden
instellen met de timerfunctie. Onder de uit-
schakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop
de auto de gewenste temperatuur bereikt
heeft. De elektronica van de auto rekent aan de
hand van de buitentemperatuur zelf uit wan-
neer de verwarming moet worden ingescha-
keld.
Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 °C
wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij tem-
peraturen van –10 °C of lager is de maximale
bedrijfstijd van de standverwarming 50 minu-
ten.
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de standverwarming op ben-
zine of dieselolie moet de auto in de buiten-
lucht staan.
N.B.
Bij gebruik van de standverwarming is het
volkomen normaal dat er rook onder de auto
vandaan komt.
Tanken
G007632
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan ontvlammen.
Schakel voordat u gaat tanken de standver-
warming op brandstof uit.
Controleer op het informatiedisplay of de
standverwarming uit is. Wanneer de verwar-
ming aanstaat, staat op het informatiedis-
play de melding PARK.VERW. AAN.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling par-
keert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant
van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de stand-
verwarming altijd voldoende brandstof.
Accu en brandstof
Als de accu onvoldoende opgeladen is of als
het brandstofpeil te laag is, wordt de standver-
warming automatisch uitgeschakeld en er ver-
schijnt een melding op het display.
±Bevestig deze melding door op de knop
READ op de richtingaanwijzerhendel te
drukken.
BELANGRIJK
Herhaaldelijk gebruik van de standverwar-
ming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de
accu uitgeput raakt en startproblemen ople-
veren.
Bij regelmatig gebruik van de standverwar-
ming moet u even lang in de auto rijden als
de standverwarming aanstond. Dit om te
zorgen dat de dynamo evenveel energie kan
bijladen als de standverwarming verbruikt.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 89
evastarck

03 Klimaatregeling
Extra verwarming op brandstof* (diesel)
03
92 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Extra verwarming (diesel)
Bij koud weer moet de extra verwarming wel-
licht worden ingeschakeld om de passagiers-
ruimte voldoende te verwarmen.
De extra verwarming wordt automatisch inge-
schakeld wanneer er extra warmte nodig is
terwijl de motor loopt.
De verwarming wordt automatisch uitgescha-
keld, wanneer het warm genoeg is of wanneer
de motor wordt afgezet.
N.B.
De extra verwarming valt niet handmatig
worden in of uit te schakelen, maar wordt
geheel elektronisch gestuurd.
Bij gebruik van de extra verwarming is het
volkomen normaal dat er rook onder de auto
vandaan komt.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 92
evastarck

03 Klimaatregeling
03
93
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 93
evastarck

04
INTERIEUR
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 95
evastarck

04 Interieur
Voorstoelen
04
96
Zithouding
G020197
De bestuurders- en passagiersstoel kunnen
worden ingesteld voor een optimale zit- en rij-
houding.
Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
Voorkant zitting hoger/lager zetten,
omhoog-/omlaagpompen.
Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/
omlaagpompen.
Lendensteun wijzigen 1, aan de knop
draaien.
Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de
knop draaien.
Bedieningspaneel voor elektrisch bedien-
bare stoel*.
Hendel (2) is niet op alle stoelmodellen aanwe-
zig.
WAARSCHUWING
Zet de bestuurdersstoel in de juiste stand en
stel de veiligheidsgordel af (zie pagina 16)
voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rij-
den.
Controleer of de stoel in zijn stand vergren-
deld staat.
N.B.
De veiligheidsgordel bij het omdoen vanon-
der bij de gordelgeleider omhooghalen, niet
vanboven bij de schouder omlaag.
Achterinstap
G020198
Instaphandgreep
Knop voor instap
Handmatig bedienbare stoel
Stoel naar voren zetten:
1. Haal de veiligheidsgordel van de gordel-
geleider (zie pagina 18).
2. Trek de handgreep (1) omhoog, houd deze
vast en klap tegelijkertijd de rugleuning tot
in de geblokkeerde stand voorover.
3. Duw de stoel naar voren.
1Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 96
evastarck

04 Interieur
Voorstoelen
04
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97
Stoel naar achteren zetten:
1. Duw de stoel naar achteren in de uitgangs-
positie.
2. Trek de handgreep (1) omhoog, houd deze
vast en klap tegelijkertijd de rugleuning
terug.
3. Plaats de veiligheidsgordel op de gordel-
geleider terug.
Elektrisch bedienbare stoel*
Stoel naar voren zetten:
1. Haal de veiligheidsgordel van de gordel-
geleider (zie pagina 18).
2. Trek de handgreep (1) omhoog, houd deze
vast en klap tegelijkertijd de rugleuning tot
in de geblokkeerde stand voorover.
3. Houd de knop (2) ingedrukt terwijl de stoel
naar voren komt.
Stoel naar achteren zetten:
1. Houd de knop (2) ingedrukt totdat de stoel
de uitgangspositie bereikt.
2. Trek de handgreep (1) omhoog, houd deze
vast en klap tegelijkertijd de rugleuning
terug.
3. Plaats de veiligheidsgordel op de gordel-
geleider terug.
N.B.
Alleen wanneer de rugleuning omgeklapt is,
kan de stoel maximaal (+6 cm) naar voren
worden geschoven om achterpassagiers
makkelijker te laten in- en uitstappen. Als u
de rugleuning weer rechtop zet terwijl de
stoel zo ver mogelijk naar voren staat,
schuift de stoel na enkele seconden auto-
matisch 6 cm naar achteren.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuning goed rechtop
staat door tegen de hoofdsteun te duwen en
eraan te trekken.
Laat de veiligheidsgordel aan de passagiers-
zijde tijdens het rijden op de gordelgeleider
zitten, ook al zit er niemand op deze stoel.
Vloermatten*
Volvo biedt vloermatten die speciaal voor de
auto vervaardigd zijn.
WAARSCHUWING
Zorg dat de vloermat voor de bestuurders-
stoel goed in de bevestigingsklemmen op
de vloer vastzit om te voorkomen dat de mat
kan gaan glijden en achter of onder de
pedalen blijft haken.
Elektrisch bedienbare stoel*
G020199
Tot enige tijd nadat u het portier met de
afstandsbediening hebt ontgrendeld blijft het
mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er
geen sleutel in het contactslot. Het is altijd
mogelijk de stoel te verstellen, wanneer de
contactsleutel in stand I of II staat.
Voorkant zitting omhoog/omlaag
Stoel vooruit/achteruit
Stoel omhoog/omlaag
Hellingshoek rugleuning
Er wordt een beveiliging tegen overbelasting
geactiveerd, als een van de stoelen wordt
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 97
evastarck

04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
04
100
Afdekking
G020801
Wanneer de hardtop openstaat is de ruimte
tussen de hoofdsteunen van de achterbank en
het kofferdeksel afgedekt met een afdekking
(zie bovenstaande afbeelding).
BELANGRIJK
Gebruik de afdekking niet om lading of per-
sonen op te vervoeren, omdat de afdekking
daarbij beschadigd kan raken.
Hardtop openen en sluiten
G018351
Sluit hardtop
Open hardtop
1. Draai de contactsleutel naar stand II. De
voorkeur gaat uit om de motor te starten!
2. Trap op het rempedaal.
3. Houd de linker knop (1) ingedrukt om de
hardtop te sluiten of de rechter knop (2) om
de hardtop te openen.
Let tijdens het bedienen van de hardtop op
eventuele meldingen op het informatiedisplay.
Eventueel gesloten ruiten zakken ca. 10 centi-
meter omlaag. Alle ruiten komen na afloop van
de hardtopbediening weer omhoog.
Laat de knop los, wanneer er een signaal klinkt
en de melding DAK DICHT of DAK OPEN op
het informatiedisplay verschijnt.
WAARSCHUWING
Trek nooit aan de ontkoppelingskabel voor
het hydraulische systeem die onder het zit-
gedeelte van de achterbank zit. Alleen ser-
vicemonteurs mogen gebruik maken van de
ontkoppelingsfunctie van het hydraulisch
systeem.
Consequenties van het gebruik:
•groot gevaar voor beknelling,
•ongecontroleerde beweging/opening
van de elektrisch bedienbare hardtop of
het kofferdeksel,
•mogelijke schade aan de onderdelen
van de hardtop.
Zorg ervoor dat aan de voorwaarden is vol-
daan voordat u de hardtop bedient.
Tekst op informatiedisplay
Bepaalde meldingen gelden ook voor Load
Assist (zie pagina 112).
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 100
evastarck

04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
04
102
WAARSCHUWING
Trek nooit aan de ontkoppelingskabel voor
het hydraulische systeem die onder het zit-
gedeelte van de achterbank zit. Alleen ser-
vicemonteurs mogen gebruik maken van de
ontkoppelingsfunctie van het hydraulisch
systeem.
Consequenties van het gebruik:
•groot gevaar voor beknelling,
•ongecontroleerde beweging/opening
van de elektrisch bedienbare hardtop of
het kofferdeksel,
•mogelijke schade aan de onderdelen
van de hardtop.
Reparaties mogen alleen door een erkende
Volvo-werkplaats worden uitgevoerd.
Ingrepen in het hardtopsysteem kunnen
storingen in de werking veroorzaken en lei-
den tot ernstig letsel.
Dekplastic om auto tijdelijk af te
dekken
G020802
Dekplastic vastklemmen tussen wisserbla-
den en voorruit
Haak bij voorste wielkuip
Gat in dekplastic voor buitenspiegel
Haak bij achterste wielkuip
Gat in dekplastic voor antenne
Haken bij achterbumper
Als het niet is mogelijk de hardtop te sluiten
door bijvoorbeeld een lage accuspanning of
een andere storing in het hardtopsysteem, kunt
u ter bescherming een stuk dekplastic aan-
brengen. Breng het plastic dusdanig aan dat
de bevestigingstouwtjes aan de binnenkant zit-
ten.
Het stuk plastic ligt opgeborgen in een zak met
het opschrift “Cover for temporary use”.
G020803
Dekplastic, opgeborgen in doorsteekluik.
1. Sluit (zo mogelijk) de ruiten.
2. Neem het dekplastic uit het middenpaneel
in het zitgedeelte van de achterbank (bij het
doorsteekluik).
3. Haal het dekplastic uit de verpakking en
vouw het uit.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 102
evastarck

04 Interieur
Elektrisch bedienbare hardtop
04
103
4. Haal de buitenspiegel (3) door de opening
en bevestig de haken (2) aan de voorste
wielkuipen.
5. Klem het dekplastic tussen de wisserbla-
den en de voorruit vast en trek het plastic
strak, zodat er bij ieder wisserblad één
vouw (1) ontstaat.
6. Steek de antenne (5) door de opening.
7. Bevestig de haken (4) aan de achterste
wielkuipen en de haken (6) onder de ach-
terbumper.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 103
evastarck

04 Interieur
Kofferbak
04
115
±Haal de veiligheidsgordel een slag om de
ski’s heen en steek de gesp op de gebrui-
kelijke manier in de gordelsluiting.
Als de auto is uitgerust met een skizak moet u
de gordel door de handgreep ervan halen.
WAARSCHUWING
Zet de motor af en trek de handrem aan bij
het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Vergeet niet dat een voorwerp met een
gewicht van 20 kg tijdens een frontale bot-
sing bij een snelheid van 50 km/h zich kan
gedragen als een voorwerp met een gewicht
van 1000 kg. Zorg dat u de bagage altijd
goed verankert. Bij krachtig remmen kan de
bagage namelijk gaan schuiven en inzitten-
den verwonden.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 115
evastarck

116 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Afstandsbediening met sleutelblad....................................................... 118
Privacy locking*..................................................................................... 121
Vergrendelingspunten........................................................................... 123
Keyless drive*........................................................................................ 124
Batterij in afstandsbediening................................................................ 127
Vergrendelen en ontgrendelen.............................................................. 128
Alarm*.................................................................................................... 132
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 116
evastarck

05 Sloten en alarm
Privacy locking*
05
122 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
G020032
4. Duw het sleutelblad in het slot van het
dashboardkastje en draai het sleutelblad
180 graden rechtsom. Bij een vergrendeld
kastje staat het sleutelgat verticaal.
5. Neem het sleutelblad uit.
N.B.
Plaats het sleutelblad niet in de afstandsbe-
diening terug, maar houd het bij u en bewaar
het goed.
Daarna zijn het dashboardkastje alsmede de
afsluitbare opbergvakken achter de portierpa-
nelen (D), het doorsteekluik (E) en het koffer-
deksel (F) niet langer te ontgrendelen via de
afstandsbediening.
Privacy locking deactiveren
Doe het volgende om de afsluitbare opberg-
vakken weer op te nemen in de automatische
1. Steek het sleutelblad in het sleutelgat van
het dashboardkastje en draai het 180 gra-
den rechtsom.
2. Plaats het afneembare sleutelblad in de
afstandsbediening terug (zie pagina 119).
Daarna is het dashboardkastje ontgrendeld en
kunt u alle functies van de centrale vergrende-
ling weer vanaf de afstandsbediening regelen.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 122
evastarck
functies van de centrale vergrendeling.

G020912
136 *Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie.
Algemene informatie............................................................................. 138
Tanken.................................................................................................. 140
Motor starten......................................................................................... 142
Keyless drive*........................................................................................ 144
Handgeschakelde versnellingsbak....................................................... 145
Automatische versnellingsbak.............................................................. 147
Remsysteem......................................................................................... 151
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem)*.......................................... 153
Parkeerhulp*.......................................................................................... 155
BLIS*, Blind Spot Information System.................................................. 158
Slepen en bergen.................................................................................. 162
Starten met hulpaccu............................................................................ 165
Rijden met een aanhanger.................................................................... 166
Trekhaak*.............................................................................................. 168
Afneembare trekhaak*........................................................................... 170
Lading vervoeren.................................................................................. 174
Lichtbundel aanpassen......................................................................... 175
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 136
evastarck

06 Starten en rijden
DSTC (stabiliteits- en tractieregelsysteem)*
06
``
*Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 153
Algemene informatie
Het stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC/
DSTC, (Dynamic) Stability and Traction Con-
trol) helpt de bestuurder voorkomen dat de
wielen doorslippen en verbetert de tractie van
de auto.
Bij een ingreep van het systeem kunnen er
merkbare pulsaties optreden in het rem- of
gaspedaal. Tijdens het gas geven kan de auto
langzamer optrekken dan u verwacht.
Antislipregeling
Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en
remkracht van elk van de afzonderlijke wielen
om de auto op die manier te stabiliseren.
Antispinregeling
Deze regeling voorkomt dat de aangedreven
wielen tijdens het optrekken doorslippen.
Tractieregeling
Deze regeling is actief op lage snelheden en
brengt de aandrijfkracht van een slippend aan-
drijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt.
Beperkte functie
G029057
Duimwiel 1
Knop RESET1
Iedere keer dat u de auto start, wordt het sta-
biliteitssysteem automatisch geactiveerd.
Het is mogelijk de werking van het systeem te
beperken, wanneer de wielen doorslippen en u
gas geeft. Het systeem grijpt bij doorslippende
wielen dan later in, zodat er een hogere mate
van doorslippen mogelijk is. Dit levert een gro-
tere bedieningsvrijheid op bij dynamisch rijden.
De aandrijving in diepe lagen sneeuw of zand
wordt eveneens verbeterd, omdat er dan geen
beperkingen meer gelden voor de te geven
hoeveelheid gas.
Bediening
±Draai aan het duimwiel totdat het menu
STC/DSTC verschijnt.
DSTC AAN SPIN CONTROL AAN bete-
kent dat de werking van het systeem onge-
wijzigd is.
DSTC SPIN CONTROL UIT betekent dat
er beperkingen gelden voor de werking van
het systeem.
±Houd de knop RESET ingedrukt totdat het
menu STC/DSTC zich wijzigt.
Het lampje brandt tegelijkertijd om u
eraan te herinneren dat er beperkingen
voor het systeem gelden.
De beperkingen voor de werking van het
systeem blijven van kracht totdat u de
motor een volgende keer opnieuw start.
WAARSCHUWING
Er kunnen wijzigingen optreden in de rijei-
genschappen van de auto, als de werking
van het systeem wordt beperkt.
1Niet in gebruik bij auto’s zonder boordcomputer, brandstofkachel of stabiliteits- en tractieregelsysteem.
C70; 7; 3 2008-03-12T13:08:31+01:00; Page 153
evastarck
Produkt Specifikationer
Mærke: | Volvo |
Kategori: | var |
Model: | C70 (2009) |
Har du brug for hjælp?
Hvis du har brug for hjælp til Volvo C70 (2009) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig
var Volvo Manualer
31 Maj 2024
31 Maj 2024
31 Maj 2024
10 Maj 2024
6 Maj 2024
4 Maj 2024
2 April 2024
23 Marts 2024
22 Marts 2024
13 Februar 2024
var Manualer
- Peugeot
- Jeep
- Mini
- Renault
- Chevrolet
- Saturn
- Scion
- Mercedes-Benz
- Aston Martin
- GMC
- Alfa Romeo
- Lincoln
- Smart
- Fiat
- Buick
Nyeste var Manualer
30 Juli 2025
27 Juli 2025
27 Juli 2025
27 Juli 2025
27 Juli 2025
27 Juli 2025
26 Juli 2025
26 Juli 2025
26 Juli 2025
26 Juli 2025