Yamaha MT10 (2020) Manual

Yamaha Motor MT10 (2020)

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Yamaha MT10 (2020) (107 sider) i kategorien Motor. Denne guide var nyttig for 10 personer og blev bedømt med 4.6 stjerner i gennemsnit af 5.5 brugere

Side 1/107
q Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
MTN1000
B67-F8199-D4
DAU81560
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de
machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU81571
Voor Europa
Conformiteitsverklaring:
Hierbij verklaart YAMAHA MOTOR ELECTRONICS Co., Ltd dat de radioapparatuur van het type STARTBLOKKERING,
1MC-00, in overeenstemming is met Richtlijn 2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring kan worden geraadpleegd op het volgende internetadres:
https://global.yamaha-motor.com/eu_doc/
Frequentieband: 134.2 kHz
Maximaal radiofrequentievermogen: 49.0 [dBµV/m]
Fabrikant:
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS Co., Ltd
1450-6 Mori, Mori-machi, Shuchi-Gun, Shizuoka, 437-0292 Japan
Importeur:
YAMAHA MOTOR EUROPE N.V.
Koolhovenlaan 101, 1119 NC Schiphol-Rijk, 1117 ZN, Schiphol, Nederland
Voor Zuid-Afrika
TA-201 /19948
Inleiding
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de MTN1000 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MTN1000. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van klei-
ne tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10032
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
Inhoudsopgave
Zijstandaard controleren en
smeren ....................................... 7-26
Achterbrugscharnierpunten
smeren ....................................... 7-27
Voorvork controleren ..................... 7-27
Stuursysteem controleren ............. 7-28
Controleren van wiellagers............ 7-28
Accu .............................................. 7-28
Zekeringen vervangen. ... 7-30...............
Voertuigverlichting......................... 7-33
Ondersteunen van de motorfiets ... 7-33
Problemen oplossen...................... 7-33
Storingzoekschema’s .................... 7-35
Verzorging en stalling van de
motorfiets .......................................... 8-1
Matkleur, let op................................ 8-1
Onderhoud ...................................... 8-1
Stallen ............................................. 8-3
Specificaties...................................... 9-1
Gebruikersinformatie...................... 10-1
Identificatienummers ..................... 10-1
Diagnosestekker............................ 10-2
Registratie van
voertuiggegevens....................... 10-2
Index ................................................ 11-1
1-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Veiligheidsinformatie
DAU1028C
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets zon-
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer ór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de ma-
chine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine ver-
groot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 5-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak wor-
den ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
Pleeg nooit onderhoud aan een mo-
torfiets zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoeg-
de motorfietsdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
motorfiets. Bepaalde onderhouds-
werkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplo-
meerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
keer is, totdat u grondig bekend
1-3
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het be-
laden van uw motor, om zo mogelijke onge-
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoi-
res enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Be-
vestig zware goederen zo dicht moge-
lijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mo-
gelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de be-
vestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord. Der-
gelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezak-
ken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijg-
baar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedge-
keurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha accessoi-
res die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
Maximale belasting:
170 kg (375 lb)
1-4
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare pro-
ducten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruit-
slag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 7-16
voor de bandenspecificaties en informatie
over het onderhouden en vervangen van
uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoe-
ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de uitstand staat en
er geen brandstoflekkage is.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver-
snellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
1-5
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
transport schuurplekken op de lak ver-
oorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het trans-
port niet overmatig kan stuiteren.
2-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Beschrijving
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
1
6, 7
2, 3, 4 5
9 810111213
1. Koplamp (pagina 7-33)
2. Versteller voor veervoorspanning (pagina 4-22)
3. Versteller voor uitgaande demping (pagina 4-22)
4. Versteller voor ingaande demping (pagina 4-22)
5. Accu (pagina 7-28)
6. Versteller voor snelle ingaande demping (pagina 4-24)
7. Versteller voor langzame ingaande demping (pagina 4-24)
8. Versteller voor veervoorspanning (pagina 4-24)
9. Versteller voor uitgaande demping (pagina 4-24)
10.Schakelpedaal (pagina 4-16)
11.Kijkglas olieniveau (pagina 7-10)
12.Oliefilterpatroon (pagina 7-10)
13.Zekeringen (pagina 7-30)
Beschrijving
2-2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
810 9 7
1 32 4, 5, 6
1. Zekeringen (pagina 7-30)
2. Gereedschapsset (pagina 7-2)
3. Tankdop (pagina 4-18)
4. Versteller voor veervoorspanning (pagina 4-22)
5. Versteller voor uitgaande demping (pagina 4-22)
6. Versteller voor ingaande demping (pagina 4-22)
7. Koelvloeistofreservoir (pagina 7-14)
8. Olievuldop (pagina 7-10)
9. Rempedaal (pagina 4-17)
10.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 7-21)
Beschrijving
2-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU10431
Bedieningen en instrumenten
1 2 4 5 6 7 8 93
1. Koppelingshendel (pagina 4-16)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 4-3)
3. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires (pagina 4-27)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 4-2)
5. Multifunctionele meter (pagina 4-8)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 7-21)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 4-3)
8. Gasgreep (pagina 7-16)
9. Remhendel (pagina 4-16)
Speciale kenmerken
3-2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
instellen door te drukken op de “SET–”-zijde
van de instelschakelaar. Als u geen nieuwe
kruissnelheid instelt en gas terugneemt,
remt de machine af tot de eerder ingestelde
kruissnelheid.
Cruise control uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen uit
om de ingestelde kruissnelheid te annule-
ren. Het controlelampje “SET” gaat uit.
Draai de gasgreep voorbij de gesloten
stand in de deceleratierichting.
Bekrachtig de voor- of achterrem.
Knijp de koppelingshendel in.
Druk op de aan-uitschakelaar om de cruise
control uit te zetten. Het controlelampje
en controlelampje “SET” gaan uit.
OPMERKING
De rijsnelheid gaat dalen zodra cruise con-
trol wordt uitgeschakeld, als tenminste niet
aan de gasgreep wordt gedraaid.
De hervattingsfunctie gebruiken
Druk op de “RES+”-zijde van de instelscha-
kelaar voor cruise control om de cruise con-
trol opnieuw te activeren. De rijsnelheid
keert dan terug naar de eerder ingestelde
kruissnelheid. Het controlelampje “SET”
gaat aan.
WAARSCHUWING
DWA16351
Het is gevaarlijk de hervattingsfunctie te
gebruiken wanneer de eerder ingestelde
kruissnelheid te hoog is voor de huidige
omstandigheden.
OPMERKING
Wanneer u op de aan-uitschakelaar drukt
terwijl de cruise control in werking is, wordt
de cruise control volledig uitgeschakeld en
wordt de eerder ingestelde kruissnelheid
gewist. U kunt de hervattingsfunctie pas
weer gebruiken nadat u een nieuwe kruis-
snelheid hebt ingesteld.
Automatische uitschakeling van cruise con-
trol
De cruise control voor dit model wordt elek-
tronisch geregeld en is gekoppeld aan de
andere regelsystemen. De cruise control
wordt onder de volgende omstandigheden
automatisch uitgeschakeld:
De cruise control kan de ingestelde
kruissnelheid niet aanhouden.
Er is een wielslip of wielspin gedetec-
teerd. (Als de tractieregeling niet is uit-
geschakeld, werkt de tractieregeling
nog.)
De startschakelaar/noodstopschake-
laar wordt in de stand gezet.
De motor slaat af.
De zijstandaard wordt omlaag gezet.
Als u rijdt met een ingestelde kruissnelheid
en de cruise control wordt uitgeschakeld
onder de bovenstaande omstandigheden,
gaat het controlelampje “ uit en knippert
het controlelampje “SETgedurende 4 se-
conden, waarna dit uitgaat.
Als u niet rijdt met een ingestelde kruissnel-
heid en de startschakelaar/noodstopscha-
kelaar wordt in de stand ” gezet, de
motor slaat af of de zijstandaard wordt om-
laag gezet, gaat het controlelampje “ uit
(het controlelampje “SET” knippert niet).
Als de cruise control automatisch wordt uit-
geschakeld, moet u stoppen en controleren
1. Gesloten stand
1
Speciale kenmerken
3-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
of de machine in goede staat verkeert.
Voordat u de cruise control opnieuw ge-
bruikt, moet u deze inschakelen met de
aan-uitschakelaar.
OPMERKING
In bepaalde gevallen kan de cruise control
de ingestelde kruissnelheid mogelijk niet
aanhouden wanneer u heuvelopwaarts of
heuvelafwaarts rijdt met de machine.
Wanneer u heuvelopwaarts rijdt met
de machine, kan de werkelijke rijsnel-
heid lager worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, accele-
reert u met de gasgreep tot de ge-
wenste rijsnelheid.
Wanneer u heuvelafwaarts rijdt met de
machine, kan de werkelijke rijsnelheid
hoger worden dan de ingestelde kruis-
snelheid. Als dit gebeurt, kunt u de in-
stelschakelaar niet gebruiken om de
ingestelde kruissnelheid aan te pas-
sen. Als u de rijsnelheid wilt verlagen,
gebruikt u de remmen. Wanneer u de
remmen gebruikt, wordt de cruise con-
trol uitgeschakeld.
DAU74053
D-mode (rijmodus)
D-mode is een elektronisch geregeld motor-
prestatiesysteem. Selecteer modus 1 voor
de meest agressieve gasrespons, modus 2
voor de standaard gasgreep/motorrespons
en gebruik modus 3 op regenachtige dagen
of wanneer u minder motorvermogen
wenst.
WAARSCHUWING
DWA18440
Wijzig de rijmodus niet tijdens het rijden.
Druk met de gasgreep gesloten op de scha-
kelaar “MODE” om de rijmodus te wijzigen.
OPMERKING
De huidige rijmodus wordt weergege-
ven in de rijmodusweergave (pagina
4-11).
De huidige rijmodus wordt opgeslagen
wanneer de machine wordt uitgescha-
keld.
1. Rijmodusschakelaar “MODE”
STOP
MODE
RUN
STA RT
Speciale kenmerken
3-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU73914
Tractieregeling
De tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de tractieregeling
in door het motorvermogen te reguleren tot-
dat de grip is hersteld.
WAARSCHUWING
DWA15433
De tractieregeling vormt geen vervan-
ging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.
Druk met de gasgreep gesloten deze scha-
kelaar omlaag om te wisselen van TCS “1”
of “2” naar “3”. Druk de schakelaar omhoog
om te wisselen van TCS “3” of “2” naar “1”.
Houd terwijl de machine stilstaat deze scha-
kelaar twee seconden omhoog gedrukt om
het systeem uit te schakelen. Druk omlaag
om het systeem in te schakelen.
OPMERKING
De huidige TCS-instelling wordt weergege-
ven in de TCS-weergave (pagina 4-11).
Het controlelampje knippert als de
tractieregeling is ingeschakeld. U hoort mo-
gelijk kleine veranderingen in het motor- en
uitlaatgeluid wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
Onder bepaalde omstandigheden kan de
tractieregeling automatisch worden uitge-
schakeld. Als dit gebeurt gaan het controle-
lampje en het waarschuwingslampje
branden.
De TCS-weergave (pagina 4-11) geeft de
huidige TCS-instelling aan. Er zijn vier in-
stellingen.
TCS “OFF
In de modus TCS “OFF” is de tractierege-
ling uitgeschakeld.
1. Schakelaar tractieregeling “TCS”
RES
SET
PA
SS
TCS
SELECT
1
1. Waarschuwingslampje motorstoring “
2. Controlelampje tractieregeling “
1 2
Speciale kenmerken
3-5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
TCS “1”
In de modus TCS “1” wordt de ondersteu-
ning van de tractieregeling geminimali-
seerd. Selecteer deze modus voor sportief
rijden.
TCS “2”
De modus TCS “2” biedt een gemiddeld on-
dersteuningsniveau. Selecteer deze modus
voor normaal rijden op de weg.
TCS “3”
In de modus TCS “3” wordt de ondersteu-
ning van de tractieregeling gemaximali-
seerd en wordt de wielslip het meest
geregeld. Selecteer deze modus bij regen,
gladde wegen en wanneer de maximale
tractieregeling gewenst is.
OPMERKING
De tractieregeling kan alleen worden
in- of uitgeschakeld wanneer de ma-
chine stilstaat.
Wanneer de sleutel naar “ON wordt
gedraaid, wordt de tractieregeling in-
geschakeld en ingesteld op TCS “1”,
“2” of “3(welke het laatst was gese-
lecteerd).
Als de machine vast is komen te zitten
in modder, zand of een ander zacht
oppervlak, schakel dan de tractierege-
ling uit om het vrijmaken van het ach-
terwiel te vergemakkelijken.
LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 7-16.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
De tractieregeling terugstellen
De tractieregeling wordt automatisch uitge-
schakeld wanneer:
het voor- of achterwiel van de grond
komt tijdens het rijden.
tijdens het rijden overmatige wielslip
van het achterwiel wordt gedetec-
teerd.
een van de wielen wordt rondgedraaid
terwijl de sleutel op “ON” staat (zoals
bij het uitvoeren van onderhoud).
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaan zowel het controlelampje “ als het
waarschuwingslampje branden.
Probeer als dit gebeurt het systeem als
volgt terug te stellen.
1. Stop de machine en draai de sleutel
naar “OFF”.
2. Wacht enkele seconden en draai dan
de sleutel terug naar “ON”.
3. Het controlelampje ” dient uit te
gaan en het systeem dient te worden
ingeschakeld.
OPMERKING
Als het controlelampje na het terug-
stellen blijft branden, kan nog steeds met de
machine worden gereden; laat de machine
echter zo snel mogelijk nakijken door een
Yamaha dealer.
4. Laat een Yamaha dealer de machine
nakijken en het waarschuwingslampje
uitschakelen.
Speciale kenmerken
3-6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU79481
Snelschakelsysteem
Het snelschakelsysteem maakt bij volgas
opschakelen zonder koppelingshendel mo-
gelijk. Als de schakelschakelaar beweging
van het schakelpedaal detecteert, worden
het motorvermogen en aandrijfkoppel tijde-
lijk aangepast om het opschakelen mogelijk
te maken.
OPMERKING
Het snelschakelsysteem werkt bij snelhe-
den van minimaal 20 km/h (12 mi/h) met
een motortoerental van 2000 tpm of hoger
en alleen bij optrekken. Het werkt niet als de
koppelingshendel wordt ingetrokken.
LET OP
DCA26260
Gebruik om schade aan de aandrijflijn te
voorkomen altijd de koppelingshendel
voor het schakelen bij lage snelheden,
bij terugschakelen of als het snelscha-
kelsysteem is uitgeschakeld.
4-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Functies van instrumenten en bedieningselementen
DAU10979
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel
twee standaardsleutels
een transponder (in elke sleutel)
een startblokkeereenheid (op het
voertuig)
een ECU (op het voertuig)
een controlelampje voor het systeem
(pagina 4-7)
Over de sleutels
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Bewaar de codeersleutel op een
veilige plaats. Ga als dat nodig is met de
machine en alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om de sleutels opnieuw te
laten coderen.
Gebruik de sleutel met het rode bovendeel
niet om met het voertuig te rijden. Deze
sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt
voor het opnieuw coderen van de stan-
daardsleutels. Gebruik altijd een standaard-
sleutel om met het voertuig te rijden.
OPMERKING
Bewaar de standaardsleutels en de
sleutels van andere startblokkeersy-
stemen altijd op een andere plek dan
de codeersleutel.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen
ze signaalstoring veroorzaken.
LET OP
DCA11823
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CON-
TACT OP MET UW DEALER ALS U HEM
VERLOREN HEBT! Als u de codeersleu-
tel bent verloren, kan de machine nog
worden gestart met de bestaande stan-
daardsleutels. Het is echter niet meer
mogelijk om een nieuwe standaardsleu-
tel te registreren. Als alle sleutels zijn
verloren of beschadigd, moet het volle-
dige startblokkeersysteem worden ver-
vangen. Ga daarom zorgvuldig met de
sleutels om.
Dompel ze niet onder in water.
Stel ze niet bloot aan hoge tempera-
turen.
Plaats ze niet in de buurt van mag-
neten.
Plaats ze niet in de buurt van appa-
raten die elektrische signalen uit-
zenden.
Ga er niet ruw mee om.
Probeer ze niet te slijpen of te wijzi-
gen.
Probeer ze niet uit elkaar te halen.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU10474
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU74111
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom. De instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING
De koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
zelfs als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU1068B
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro-
beer het dan iets terug naar rechts te draai-
en.
P
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in de stand “LOCK in en
draai deze dan naar “OFF”.
DAU65680
(Parkeren)
De alarmverlichting kan worden ingescha-
keld, maar alle andere elektrische syste-
men zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu-
tel naar “ te kunnen draaien.
LET OP
DCA22330
Als u de alarmverlichting langdurig laat
branden, kan de accu ontladen raken.
DAU66055
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU73922
Dimlichtschakelaar/lichtsignaalschake-
laar / /PASS”
Zet deze schakelaar op voor grootlicht
en op voor dimlicht.
Als u een grootlichtsignaal wilt geven, drukt
u op de lichtsignaalzijde “PASS” van de
schakelaar terwijl de koplampen op dimlicht
staan.
OPMERKING
Als de schakelaar op dimlicht wordt inge-
steld, gaat alleen de linker koplampgloei-
lamp branden. Als de schakelaar op
grootlicht wordt ingesteld, gaan beide kop-
lampen branden.
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
1. Selectieschakelaar “SELECT”
2. Schakelaar tractieregeling “TCS”
3. Cruise-controlschakelaars
4. Claxonschakelaar “
5. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
6. Dimlichtschakelaar/lichtsignaalschakelaar
“ / /PASS”
RES
SET
PA
SS
1. Stop/Run/Start-schakelaar “ / /
2. Rijmodusschakelaar “MODE”
3. Schakelaar alarmverlichting “
STOP
MODE
RUN
STA RT
3
2
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU66040
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richting-
aanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU66030
Claxonschakelaar
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU73961
Schakelaar tractieregeling “TCS”
Zie pagina 3-4 voor uitleg over de werking
van de tractieregeling.
DAU66060
Stop/Run/Start-schakelaar / /
Om de motor te starten met de startmotor,
zet u deze schakelaar op en drukt u de
schakelaar vervolgens omlaag naar ”.
Zie pagina 6-1 voor startinstructies voordat
u de motor start.
Zet deze schakelaar op om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval, zo-
als wanneer de machine omslaat of als de
gaskabel blijft hangen.
DAU66010
Schakelaar alarmverlichting “
Met de sleutel in de stand “ON” of “ kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijk-
tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontla-
den.
DAU73951
Cruise-controlschakelaars
Zie pagina 3-1 voor uitleg over de werking
van cruise control.
DAU73943
“SELECT”-schakelaar
Deze schakelaar wordt gebruikt om selec-
ties te maken in de kilometerteller-, ritteller-,
koelvloeistoftemperatuur- en luchttempera-
tuurweergave van de multifunctionele me-
ter. (Zie pagina 4-8.)
DAU73931
Rijmodusschakelaar “MODE”
Zie pagina 3-3 voor uitleg over de rijmodus.
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU4939G
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes
DAU11032
Controlelampjes richtingaanwijzers
” en “
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer
de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU59962
Waarschuwingslampje oliedruk “
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motoroliedruk laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet weer gaan branden na-
dat het kort is uitgegaan, en dan blijven
branden totdat de motor is gestart.
Als het waarschuwingslampje niet gaat
branden als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, vraag dan een Yamaha-dealer om
het elektrische circuit te controleren.
LET OP
DCA21210
Als het waarschuwingslampje gaat bran-
den terwijl de motor draait, zet de motor
dan onmiddellijk uit en controleer het
olieniveau. Als het olieniveau beneden
het minimumniveau staat, vul dan vol-
doende olie van de aanbevolen soort bij
tot het correcte niveau. Als het waar-
schuwingslampje oliedruk blijft branden
terwijl het olieniveau in orde is, zet dan
onmiddellijk de motor af en laat het voer-
tuig controleren door een Yamaha-dea-
ler.
OPMERKING
Als het waarschuwingslampje niet uitgaat
nadat de motor is gestart, controleer dan
het motorolieniveau en vul indien nodig olie
bij. (Zie pagina 7-10.)
Als het waarschuwingslampje blijft branden
nadat u olie hebt bijgevuld, vraag dan een
Yamaha-dealer om het voertuig te controle-
ren.
DAU74073
Controlelampjes cruise control ”/
“SET”
Deze controlelampjes gaan branden wan-
neer de cruise control wordt geactiveerd.
1. Waarschuwingslampje motorstoring
2. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “
3. Vrijstandcontrolelampje “
4. Controlelampje grootlicht “
5. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“ ”
6. Waarschuwingslampje stuurdemper “
7. Waarschuwingslampje oliedruk “
8. Controlelampje startblokkering “
9. Controlelampje tractieregeling “
10.Controlelampje cruise-controlinstelling “SET”
11.Schakelcontrolelampje
12.Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“ ”
13.Controlelampje cruise control “
14.ABS-waarschuwingslampje
5 6 7 98 10
11
12
13
14
4
3
2
1
ABS
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
(Zie pagina 3-1.)
OPMERKING
Als de machine wordt ingeschakeld, moe-
ten deze lampjes enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan. Laat als dit niet het
geval is uw machine nakijken door een
Yamaha dealer.
DAU11448
Waarschuwingslampje koelvloeistof-
temperatuur
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Als de machine wordt ingeschakeld, gaat dit
lampje enkele seconden branden en gaat
het vervolgens weer uit. Als het lampje niet
gaat branden of blijft branden, vraag dan uw
Yamaha dealer om de machine te controle-
ren.
OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 7-36 nadere instructies ver-
meld.
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
DAU73172
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
er een storing wordt gedetecteerd in de mo-
tor of een ander regelsysteem van de ma-
chine. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het boorddiagnosesysteem te con-
troleren.
OPMERKING
Als de machine wordt ingeschakeld, gaat
het lampje enkele seconden branden en
gaat het vervolgens weer uit. Als het lampje
niet gaat branden of blijft branden, vraag
dan uw Yamaha dealer om de machine te
controleren.
DAU69892
ABS-waarschuwingslampje
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de machine wordt ingeschakeld, en gaat uit
als u begint te rijden. Als het waarschu-
wingslampje tijdens het rijden gaat bran-
den, werkt het ABS-systeem mogelijk niet
goed. (Zie pagina 4-17.)
OPMERKING
Als het lampje helemaal niet gaat branden
of blijft branden bij een snelheid boven 10
km/h (6 mi/h), vraag dan uw Yamaha dealer
om de machine te controleren.
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens het
rijden gaat branden of knipperen, keert
het remsysteem terug naar conventio-
neel remmen. Als een van de boven-
staande gevallen zich voordoet, of als
het waarschuwingslampje helemaal niet
gaat branden, rij dan extra voorzichtig
om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
DAU74082
Controlelampje tractieregeling “
Dit controlelampje knippert als de tractiere-
geling is ingeschakeld.
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaat dit controlelampje branden.
ABS
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
OPMERKING
Als de machine wordt ingeschakeld, moet
dit lampje enkele seconden oplichten en
dan uitgaan. Als het lampje niet gaat bran-
den of blijft branden, vraag dan uw Yamaha
dealer om de machine te controleren.
DAU74100
Waarschuwingslampje stuurdemper
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
een storing wordt gedetecteerd in de stuur-
demper. Als dit zich voordoet, vraag dan
een Yamaha-dealer de machine te contro-
leren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
DAU74091
Schakelcontrolelampje
Dit controlelampje kan zo worden ingesteld
dat het bij geselecteerde motortoerentallen
aan- of uitgaat. (Zie pagina 4-14.)
OPMERKING
Als de machine wordt ingeschakeld, moet
dit lampje enkele seconden oplichten en
dan uitgaan. Als het lampje niet gaat bran-
den of blijft branden, vraag dan uw Yamaha
dealer om de machine te controleren.
DAU73120
Controlelampje startblokkering “
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
continu te knipperen om aan te geven dat
het startblokkeersysteem is ingeschakeld.
Het controlelampje stopt na 24 uur met
knipperen, maar het startblokkeersysteem
blijft ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het controlelamp-
je kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uit-
gaan.
Als het controlelampje niet gaat branden
wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, blijft branden of in een patroon knip-
pert, laat de machine dan nazien door een
Yamaha dealer. (Als er een probleem wordt
gedetecteerd in het startblokkeersysteem,
gaat het controlelampje startblokkering in
een patroon knipperen.)
OPMERKING
Als het controlelampje startblokkering knip-
pert in het patroon 5 keer langzaam gevolgd
door 2 keer snel, betreft dit mogelijk een
storing in het transpondersignaal. Als deze
fout zich voordoet, probeer dan het volgen-
de.
1. Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot. Andere
startblokkeersleutels kunnen signaal-
storing veroorzaken, waardoor de mo-
tor weigert te starten.
2. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.
3. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
4. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan de machine en alle 3 sleu-
tels naar een Yamaha dealer en laat
de standaardsleutels opnieuw code-
ren.
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-8
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU79183
Multifunctionele meter
WAARSCHUWING
DWA12423
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het aanbrengen van wijzigingen tijdens
het rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen-
de voorzieningen:
een snelheidsmeter
een toerenteller
een klok
een brandstofniveaumeter
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur/luchttemperatuur
een eco-controlelampje
een aanduiding voor de ingeschakelde
versnelling
een rijmodusweergave
een TCS-weergave
een QS-indicator
een multifunctioneel display
OPMERKING
Druk de “CLOCK”- en “RESET”-toets tege-
lijkertijd in om de weergaven van de multi-
functionele meter te wisselen tussen
kilometers en mijlen.
1. “CLOCK”-toets
2. “RESET”-toets
1 2
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Klok
3. Toerenteller
4. Weergave koelvloeistoftemperatuur/
luchttemperatuur
5. Snelheidsmeter
6. Brandstofniveaumeter
7. Eco-controlelampje “ECO”
8. Rijmodusweergave
9. TCS-weergave
10.QS-indicator
11.Multifunctioneel display
1 2 3 54 6
910 7811
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Toerenteller
Met de toerenteller kan de bestuurder het
motortoerental controleren en dit binnen het
ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de toerenteller uit tot het hoogste toe-
rental en keert daarna weer terug naar nul
tpm om het elektrische circuit te testen.
LET OP
DCA10032
Laat de motor niet draaien terwijl de toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 11800 tpm en hoger
Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursy-
steem.
De klok instellen
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “CLOCK”-toets twee secon-
den ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knippe-
ren, drukt u op de “RESET”-toets om
de uren in te stellen.
4. Druk op de “CLOCK”-toets en de mi-
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi-
nuten in te stellen.
6. Druk op de CLOCK”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen van “F (vol) naar E”
(leeg) naarmate het brandstofniveau verder
daalt. Als het laatste segment begint te
1. Snelheidsmeter
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
1
1 2
1. Klok
1. Brandstofniveaumeter
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
knipperen, dient u zo snel mogelijk te tan-
ken.
OPMERKING
Als er een probleem wordt gedetecteerd in
het elektrische circuit, gaan de segmenten
van de brandstofniveaumeter en knip-
peren. Als dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
Weergave koelvloeistoftemperatuur/
luchttemperatuur
Houd de “SELECT”-schakelaar twee se-
conden ingedrukt om de weergave te wis-
selen tussen de
koelvloeistoftemperatuurmodus “C” en de
luchttemperatuurmodus.
Koelvloeistoftemperatuur
Deze modus toont de koelvloeistoftempera-
tuur van 40 C tot 124 C in stappen van 1
C.
Als de melding “Hiknippert, stop de machi-
ne dan, stop vervolgens de motor en laat de
motor afkoelen. (Zie pagina 7-36.)
OPMERKING
Als de koelvloeistoftemperatuur lager
is dan 40 C, wordt “Loweergegeven.
De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden
en de motorbelasting.
Luchttemperatuur
Deze modus toont de luchttemperatuur van
–9 C tot 50 C in stappen van 1 C.
OPMERKING
Ook als de luchttemperatuur lager dan
–9 C is, wordt –9 C weergegeven.
De weergegeven temperatuur kan af-
wijken van de werkelijke omgevings-
temperatuur.
1. Selectieschakelaar “SELECT”
RES
SET
PASS
TCS
SELECT
1
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
1. Luchttemperatuurweergave
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Eco-controlelampje
Dit controlelampje gaat aan wanneer de
machine wordt gebruikt op een milieuvrien-
delijke, energiezuinige manier. Het contro-
lelampje gaat uit als u de machine stopt.
OPMERKING
Hierna volgen enkele tips om het brandstof-
verbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Rijd met een constante snelheid.
Selecteer de versnelling die geschikt is
voor de snelheid van de machine.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnel-
ling is ingeschakeld. De vrijstand wordt aan-
gegeven door N” en het
vrijstandcontrolelampje.
Rijmodusweergave
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
geselecteerd: “1”, 2” of “3”. Zie pagina 3-3
voor meer informatie over de modi en hoe u
deze kunt selecteren.
TCS-weergave
1. Eco-controlelampje “ECO
1
1. Vrijstandcontrolelampje “
2. Aanduiding ingeschakelde versnelling
1. Rijmodusweergave
1. TCS-weergave
1
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-13
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
serve-ritteller “TRIP F” en wordt de afgeleg-
de afstand vanaf dat punt aangegeven.
Druk in dat geval op de “SELECT”-schake-
laar om de weergave te wisselen in de on-
derstaande volgorde:
TRIP F km/L of L/100 km AVE –.
km/L of AVE –.– L/100 km ODO
TRIP 1 TRIP 2 TRIP F
Bij instelling op mijlen:
TRIP F MPG AVE –.– MPG ODO
   TRIP 1 TRIP 2 TRIP F
OPMERKING
Om een ritteller terug te stellen, selec-
teert u deze door op de “SE-
LECT”-schakelaar te drukken, deze
los te laten en daarna de “RE-
SET”-toets twee seconden ingedrukt
te houden.
Als u de brandstofreserve-ritteller niet
handmatig terugstelt, wordt deze auto-
matisch teruggesteld zodra u na het
tanken 5 km (3 mi) hebt gereden. De
ritteller verdwijnt dan vanzelf van het
display.
Modus huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstof-
verbruik kan worden ingesteld op “km/L”,
“L/100 km” of “MPG” (als de multifunctio-
nele meter is ingesteld op mijlen).
“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rijom-
standigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
“MPG”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 Imp.gal brandstof
wordt weergegeven.
Houd om te wisselen tussen “km/L en
“L/100 km” de “CLOCK”- en “RE-
SET”-toets tegelijkertijd ingedrukt.
OPMERKING
Bij snelheden onder 20 km/h (12 mi/h)
wordt “– –.–” weergegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op nul
is teruggezet.
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik kan worden ingesteld op “AVE
– –.– km/L”, AVE – –.– L/100 km” of “AVE
–.– MPG” (wanneer de multifunctionele
meter is ingesteld op mijlen).
“AVE –.– km/L”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
L brandstof wordt weergegeven.
“AVE – –.– L/100 km”: De gemiddelde
1. Weergave huidig brandstofverbruik
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen wordt weergege-
ven.
“AVE –.MPG”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
Imp.gal brandstof wordt weergegeven.
Houd om te wisselen tussen km/L en
“L/100 km de “CLOCK- en “RE-
SET-toets tegelijkertijd ingedrukt.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, houdt u
de “RESET”-toets twee seconden inge-
drukt.
OPMERKING
Nadat u de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik hebt teruggesteld, wordt
“– –.–” weergegeven totdat een voldoende
afstand met de machine is afgelegd.
Instelfunctie voor displayhelderheid en
schakelcontrolelampje
Deze instelfunctie schakelt door vijf regel-
functies heen, zodat u de volgende instellin-
gen kunt selecteren volgens onderstaande
volgorde.
Displayhelderheid:
Met deze functie kunt u de weergave-
helderheid van het display instellen.
Stijl van het schakelcontrolelampje:
Met deze functie kunt u het controle-
lampje instellen op aan, knipperen of
uit.
Toerental voor activering van schakel-
controlelampje:
Via deze functie kiest u het motortoe-
rental waarbij het controlelampje ge-
activeerd zal worden.
Toerental voor deactivering van scha-
kelcontrolelampje:
Via deze functie kiest u het motortoe-
rental waarbij het controlelampje ge-
deactiveerd zal worden.
Helderheid van schakelcontrolelamp-
je:
Via deze functie regelt u de helderheid
van het schakelcontrolelampje.
OPMERKING
De weergave van het helderheidsniveau
toont de instelling voor de displayhelder-
heid.
Om de weergavehelderheid van het display
in te stellen
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk op de “CLOCK”-toets en houd
deze vast.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de
“CLOCK”-toets los.
4. Druk op de “RESET”-toets om de ge-
wenste displayhelderheid te kiezen.
5. Druk op de “CLOCK”-toets om het ge-
selecteerde helderheidsniveau te be-
vestigen. De instelfunctie wisselt naar
de functie stijl van het schakelcontrole-
lampje.
1. Weergave helderheidsniveau
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-15
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Om de stijl van het schakelcontrolelampje in
te stellen
1. Druk op de “RESET”-toets om een van
de volgende stijlen in te stellen:
Aan - het controlelampje gaat bij
activering branden. (Deze instelling
is geselecteerd wanneer het con-
trolelampje aan blijft.)
Knipperen - het controlelampje
gaat bij activering knipperen. (Deze
instelling is geselecteerd wanneer
het controlelampje vier keer per se-
conde knippert.)
Uit - het controlelampje is gedeacti-
veerd, m.a.w. het gaat niet branden
of knipperen. (Deze instelling is ac-
tief wanneer het controlelampje
één keer per twee seconden knip-
pert.)
2. Druk op de “CLOCK”-toets om de ge-
selecteerde activiteit van het controle-
lampje te bevestigen. De instelfunctie
wisselt naar de functie toerental voor
activering van het schakelcontrole-
lampje.
Om het toerental voor activering van het
schakelcontrolelampje in te stellen
OPMERKING
Het schakelcontrolelampje kan worden in-
gesteld tussen 7000 tpm en 13000 tpm in
stappen van 200 tpm.
1. Druk de “RESET”-toets in om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten activeren.
2. Druk op de “CLOCK”-toets om het ge-
selecteerde motortoerental te bevesti-
gen. De instelfunctie wisselt naar de
functie toerental voor deactivering van
het schakelcontrolelampje.
Om het toerental voor deactivering van het
schakelcontrolelampje in te stellen
OPMERKING
Het schakelcontrolelampje kan wor-
den ingesteld tussen 7000 tpm en
13000 tpm in stappen van 200 tpm.
Denk eraan dat het deactiveringspunt
op een hoger toerental moet worden
ingesteld dan het activeringspunt, an-
ders zal het schakelcontrolelampje
niet gaan branden.
1. Druk op de toets “RESET” om het mo-
tortoerental in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten deactiveren.
2. Druk op de “CLOCK”-toets om het ge-
selecteerde motortoerental te bevesti-
gen. De regelmodus gaat over naar de
helderheidsfunctie van het schakel-
controlelampje.
Om de helderheid van het schakelcontrole-
lampje in te stellen
1. Druk op de toets “RESET” om de ge-
wenste helderheid van het controle-
lampje te kiezen.
2. Druk op de “CLOCK”-toets om de ge-
selecteerde helderheid van het contro-
lelampje te bevestigen en de
instelfunctie voor displayhelderheid en
het schakelcontrolelampje te verlaten.
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-20
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
OPMERKING
Deze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer bij het tanken of het vulpi-
stool dezelfde markering draagt.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol. Gas-
ohol met ethanol kan worden gebruikt, mits
het ethanolgehalte niet hoger is dan 10%
(E10). Gasohol met methanol wordt niet
aangeraden door Yamaha aangezien deze
schade kan toebrengen aan het brandstof-
systeem of problemen kan opleveren met
de voertuigprestaties.
DAU72972
Tankoverloopslang
Voordat u de machine gaat gebruiken:
Controleer de overloopslang op loszit-
ten en beschadiging.
Controleer de overloopslang op ver-
stopping en of deze door de klem is
geleid.
OPMERKING
Zie pagina 7-10 voor informatie over de fil-
terbus.
E5 E10
1. Klem
2. Overloopslang brandstoftank
1
2
Voor uw veiligheid controles voor het rijden
5-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Framebevestigingen Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Controleer de werking.
Corrigeer indien nodig.
Zijstandaardschakelaar
Controleer de werking van het startspersysteem.
Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
4-28
ITEM CONTROLES PAGINA
6-1
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Gebruik en belangrijke rij-informatie
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAUM3632
OPMERKING
Dit model is uitgerust met:
een hellingshoeksensor. Deze sensor
stopt de motor als de machine kantelt.
In dat geval gaat ook het waarschu-
wingslampje motorstoring branden,
maar dit is geen storing. Schakel de
machinevoeding uit en vervolgens
weer in om het waarschuwingslampje
uit te zetten. Wanneer u dit niet, doet
zal de motor niet aanslaan, ook al pro-
beert de startmotor de motor op gang
te brengen na het indrukken van de
startknop.
een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 mi-
nuten stationair draait. Als de motor
stopt, druk dan simpelweg op de start-
knop om de motor opnieuw te starten.
DAU74012
De motor starten
Door het startblokkeringssysteem is starten
alleen mogelijk als aan een van de volgen-
de voorwaarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 4-28 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ONen
controleer of de stop/run/start-schake-
laar op “ is gezet.
De volgende waarschuwingslampjes
en controlelampjes moeten enkele se-
conden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje oliedruk
Waarschuwingslampje motorsto-
ring
Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
Schakelcontrolelampje
Waarschuwingslampje stuurdem-
per
Controlelampje tractieregeling
Controlelampjes cruise control
Controlelampje startblokkering
Periodiek onderhoud en afstelling
7-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
6 *
Uitstootcontrolesy-
steem voor benzine-
dampen
Controleer het controlesysteem
op beschadiging.
Vervang indien nodig.
 
7 * Luchtinlaatsysteem
Controleer de luchtafsluitklep, de
membraanklep en de slang op
beschadiging.
Vervang beschadigde onderdelen
indien nodig.
    
NR. ITEM CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
Periodiek onderhoud en afstelling
7-5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU71352
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR. ITEM CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
1 * Diagnostische
systeemcontrole
Voer dynamische inspectie uit met
Yamaha diagnosegereedschap.
Controleer de storingscodes.
     
2 * Luchtfilterelement Vervangen. Elke 40000 km (24000 mi)
3 Koppeling Controleer de werking.
• Afstellen.     
4 * Voorrem
Controleer de werking, het
vloeistofniveau en op
vloeistoflekkage.
Vervang de remblokken indien
nodig.
     
5 * Achterrem
Controleer de werking, het
vloeistofniveau en op
vloeistoflekkage.
Vervang de remblokken indien
nodig.
     
6 * Remslangen
Controleer op scheurtjes en
beschadigingen.     
Vervangen. Elke 4 jaar
7 * Remvloeistof Verversen. Elke 2 jaar
8 * Wielen
Controleer de speling en
controleer op beschadigingen.
Vervang indien nodig.
   
9 * Banden
Controleer op slijtage en
beschadigingen.
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
    
Periodiek onderhoud en afstelling
7-6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
10 * Wiellagers Controleer op speling of
beschadigingen.    
11 *
Lagers
scharnierpunt
achterbrug
Controleer op een correcte
werking en overmatige speling.    
Smeren met lithiumvet. Elke 50000 km (30000 mi)
12 Aandrijfketting
Controleer de spanning, uitlijning
en conditie van de aandrijfketting.
Stel de ketting af en smeer deze
grondig met een speciale smering
voor o-ringkettingen.
Elke 1000 km (600 mi) en nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen
of vochtige gebieden is gereden
13 * Balhoofdlagers
Controleer of de lagers loszitten.  
Smeren met gematigde
hoeveelheid lithiumvet.  
14 * Stuurdemper Controleer op een correcte
werking en olielekkage.    
15 *
Framebevestigingen
Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn
vastgezet.
    
16 Scharnieras van
remhendel Smeren met siliconenvet.     
17 Scharnieras van
rempedaal Smeren met lithiumvet.     
18 Scharnieras van
koppelingshendel Smeren met lithiumvet.     
19 Scharnieras van
schakelpedaal Smeren met lithiumvet.     
20 Zijstandaard Controleer de werking.
Smeren met lithiumvet.     
21 *
Zijstandaardschakelaar
Controleer de werking en vervang
indien nodig.      
NR. ITEM CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
Periodiek onderhoud en afstelling
7-7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
22 * Voorvork
Controleer op een correcte
werking en olielekkage.
Vervang indien nodig.
   
23 * Schokdemperunit
Controleer op een correcte
werking en olielekkage.
Vervang indien nodig.
   
24 *
Relaisarm
achterwielophanging
en scharnierpunten
verbindingsarm
Controleer de werking.    
25 Motorolie
Verversen (warm de motor op
alvorens olie af te tappen).
Controleer het olieniveau en
controleer de machine op
olielekkage.
     
26 Oliefilterpatroon • Vervangen. 
27 * Koelsysteem
Controleer het koelvloeistofniveau
en controleer de machine op
vloeistoflekkage.
    
Verversen. Elke 3 jaar
28 * EXUP-systeem
Controleer de werking, de vrije
slag van de kabel en de positie
van de katrol.

29 *
Voor- en
achterremschakelaar
Controleer de werking.      
30 * Bewegende delen
en kabels • Smeren.     
NR. ITEM CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
Periodiek onderhoud en afstelling
7-8
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU72800
OPMERKING
Luchtfilter
Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te
voorkomen.
Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei-
stof worden ververst.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
31 * Gasgreephuis en
gaskabel
Controleer werking en vrije slag.
Stel de vrije slag van de gaskabel
af indien nodig.
Smeer het gasgreephuis en de
gaskabel.
    
32 *
Lampen,
richtingaanwijzers
en schakelaars
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.      
NR. ITEM CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
Periodiek onderhoud en afstelling
7-11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Om het motorolieniveau te controleren
1. Wacht na het opwarmen van de motor
een paar minuten om de olie tot rust te
laten komen voor een correcte afle-
zing.
2. Zet de machine op een horizontale on-
dergrond en houd deze rechtop voor
een correcte aflezing.
3. Controleer het olieniveau via het kijk-
glas links onder in het carter.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie bij of onder de merk-
streep voor minimumniveau staat, ver-
wijder dan de olievuldop en vul olie bij.
5. Controleer de O-ring op beschadiging
en vervang deze indien nodig.
6. Breng de olievuldop aan.
Vervangen van de motorolie (en filter)
1. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de olieaf-
tapplug met de pakking om de olie uit
het carter te laten stromen.
OPMERKING
Sla de stappen 4–6 over als de oliefilterpa-
troon niet wordt vervangen.
4. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
1. Kijkglas olieniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
2
1
3
1. Olievuldop
2. O-ring
1. Olievuldop
1. Olieaftapplug
2. Pakking
1
1
2
Periodiek onderhoud en afstelling
7-13
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
10. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van lekkage, zet de motor dan direct af
en zoek de oorzaak.
OPMERKING
Als het olieniveau correct is, gaat het waar-
schuwingslampje oliedruk na het starten
van de motor weer uit.
LET OP
DCA20860
Zet de motor direct af als het waarschu-
wingslampje oliedruk knippert of blijft
branden en laat het voertuig controleren
door een Yamaha-dealer, zelfs als het
olieniveau in orde is.
11. Zet de motor af en wacht een paar mi-
nuten tot de olie tot rust is gekomen.
Controleer dan het olieniveau nog een
laatste keer.
DAU85450
Waarom Yamalube
YAMALUBE olie is een origineel YAMAHA
onderdeel dat is ontwikkeld vanuit de over-
tuiging dat motorolie een belangrijke vloei-
bare component van de motor is. Wij stellen
teams samen van specialisten op tech-
nisch, chemisch, elektronisch en racetest-
gebied die samen de motor en de daarin te
gebruiken olie ontwikkelen. Yamalube oliën
bestaan uit hoogwaardige basisoliën die
zijn aangevuld met specifieke additieven
die verzekeren dat het eindproduct aan
onze prestatienormen voldoet. Hierdoor
hebben de minerale, semisynthetische en
synthetische oliën van Yamalube hun eigen
karakter en toepassingsgebied. Dankzij de
enorme ervaring die Yamaha sinds de jaren
zestig met de ontwikkeling van oliën heeft
opgedaan, is Yamalube de beste keus voor
uw Yamaha motor.
1. Olievuldop
2. O-ring
1
2
Periodiek onderhoud en afstelling
7-14
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAUS1203
Koelvloeistof
Het koelvloeistofniveau moet regelmatig
worden gecontroleerd. Verder moet de
koelvloeistof worden ververst volgens de in-
tervalperioden vermeld in het periodieke
onderhoudsschema.
OPMERKING
Als er geen originele Yamaha koelvloeistof
beschikbaar is, gebruik dan een ethyleen-
glycol antivries met corrosieremmers voor
aluminium motoren en meng deze met ge-
destilleerd water in een verhouding van 1:1.
DAU20097
Controleren van het koelvloeistofniveau
Aangezien het koelvloeistofniveau varieert
met de motortemperatuur, moet het worden
gecontroleerd met een koude motor.
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond.
2. Houd de machine rechtop en contro-
leer het koelvloeistofniveau in het re-
servoir.
3. Als het koelvloeistofniveau zich op of
onder de merkstreep voor minimumni-
veau bevindt, open dan de reser-
voirdop. WAARSCHUWING!
Verwijder alleen de dop van het
koelvloeistofreservoir. Probeer
nooit om de radiatorvuldop te ver-
wijderen als de motor warm
is.[DWA15162]
4. Vul koelvloeistof bij tot de merkstreep
voor maximumniveau. LET OP: Als er
geen koelvloeistof aanwezig is, ge-
bruik dan in plaats daarvan gedistil-
leerd water of onthard leidingwater.
Gebruik geen hard water of zout wa-
ter, dit is schadelijk voor de motor.
Als er in plaats van koelvloeistof
water is gebruikt, vervang dit dan
zo snel mogelijk door koelvloeistof,
anders is het systeem niet be-
schermd tegen vorst en corrosie.
Als er water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, laat dan een Yamaha
dealer zo snel mogelijk het anti-
vriesgehalte van de koelvloeistof
controleren om te voorkomen dat
de effectiviteit van de koelvloeistof
afneemt.[DCA10473]
Aanbevolen koelvloeistof:
YAMALUBE-koelvloeistof
Hoeveelheid koelvloeistof:
Koelvloeistofreservoir (merkstreep
voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
Radiator (inclusief alle leidingen):
2.25 L (2.38 US qt, 1.98 Imp.qt) 1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
2
1
1. Dop koelvloeistofreservoir
1
Periodiek onderhoud en afstelling
7-15
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
5. Breng de dop van het koelvloeistofre-
servoir aan.
DAU33032
De koelvloeistof verversen
De koelvloeistof moet volgens de interval-
perioden vermeld in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema ververst worden.
Laat de koelvloeistof verversen door een
Yamaha dealer. WAARSCHUWING! Pro-
beer nooit om de radiatorvuldop te ver-
wijderen als de motor warm is.[DWA10382]
DAU36765
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
DAU44735
Stationair toerental controleren
Controleer het stationair toerental en laat
het indien nodig door een Yamaha dealer
bijstellen.
Stationair toerental:
1200–1400 tpm
Periodiek onderhoud en afstelling
7-16
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU21386
De vrije slag van de gasgreep
controleren
Meet de vrije slag van de gasgreep zoals
getoond.
Controleer de vrije slag van de gasgreep re-
gelmatig en laat de vrije slag indien nodig
afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21403
Klepspeling
De kleppen zijn een belangrijke motorcom-
ponent, en aangezien de klepspeling bij ge-
bruik verandert moeten ze worden
gecontroleerd en afgesteld volgens de in-
tervalperioden vermeld in het periodieke
onderhoudsschema. Niet-afgestelde klep-
pen kunnen resulteren in een onjuist
lucht-brandstofmengsel, motorgeluid en uit-
eindelijk motorschade. Laat om dit te voor-
komen de klepspeling regelmatig
controleren en afstellen door uw Yamaha
dealer.
OPMERKING
Dit onderhoud moet worden uitgevoerd bij
een koude motor.
DAU64412
Banden
Banden zijn het enige contact tussen de
machine en het wegdek. Veiligheid onder
alle rijomstandigheden hangt af van een re-
latief klein contactoppervlak met het weg-
dek. Het is daarom essentieel om de
banden te allen tijde in een goede conditie
te houden en deze op tijd te vervangen door
de voorgeschreven banden.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10504
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
1. Vrije slag van gasgreep
Vrije slag van gasgreep:
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in)
1
Periodiek onderhoud en afstelling
7-18
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden
en bandventielen.
Banden verouderen, zelfs als ze niet of
slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren
in het rubber van het loopvlak en de wang
van de band, soms in combinatie met ver-
vorming van het karkas, zijn een teken van
veroudering. Oude banden moeten worden
gecontroleerd door bandenspecialisten om
na te gaan of ze geschikt zijn voor verder
gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10902
Monteer altijd voor- en achterban-
den van hetzelfde merk en type.
Verschillende banden kunnen het
weggedrag van de machine veran-
deren, wat kan leiden tot een onge-
val.
Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht-
lekkage te voorkomen.
Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven-
tielbuisjes om te voorkomen dat de
banden onder het rijden leeglopen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder
vermelde banden door Yamaha goedge-
keurd voor dit model.
WAARSCHUWING
DWA10601
Deze motorfiets is uitgerust met speciale
banden die geschikt voor zeer hoge rij-
snelheden. Let op het volgende om deze
banden zo effectief mogelijk te kunnen
gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnel-
heden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief wei-
nig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blij-
ven rijden en pas daarna de rijsnel-
heid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn op-
gewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting Voorband:
Maat:
120/70ZR17M/C(58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BATTLAX HY-
PERSPORT S20F
Achterband:
Maat:
190/55ZR17M/C(75W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BATTLAX HY-
PERSPORT S20R
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
Periodiek onderhoud en afstelling
7-26
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
DAU23144
Rem- en koppelingshendels
controleren en smeren
De werking van de rem- en de koppelings-
hendel moet voorafgaand aan elke rit wor-
den gecontroleerd en de
hendelscharnierpunten moeten indien no-
dig worden gesmeerd.
Remhendel
Koppelingshendel
DAU23203
Zijstandaard controleren en
smeren
De werking van de zijstandaard moet voor-
afgaand aan elke rit worden gecontroleerd
en het scharnierpunt en de metaal-op-me-
taal contactvlakken moeten indien nodig
worden gesmeerd.
WAARSCHUWING
DWA10732
Als de zijstandaard niet soepel omhoog
en omlaag beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer deze te controleren of te
repareren. Een slecht functionerende zij-
standaard kan het wegdek raken en u af-
leiden, waardoor u de controle over de
machine kunt verliezen.
Aanbevolen smeermiddelen:
Remhendel:
Siliconenvet
Koppelingshendel:
Lithiumvet
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet


Produkt Specifikationer

Mærke: Yamaha
Kategori: Motor
Model: MT10 (2020)

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Yamaha MT10 (2020) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig