Fiat Stilo (2006) Manual
Læs gratis den danske manual til Fiat Stilo (2006) (394 sider) i kategorien var. Denne vejledning er vurderet som hjælpsom af 9 personer og har en gennemsnitlig bedømmelse på 4.9 stjerner ud af 5 anmeldelser. Har du et spørgsmål om Fiat Stilo (2006), eller vil du spørge andre brugere om produktet?
Side 1/394

FIAT
STILO
603.45.911 NL
INSTRUCTIEBOEK

Geachte cliënt,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo.
Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Stilo leert kennen en u uw auto op de juiste
manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto
gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van
uw Fiat Stilo volledig te benutten.
Wij herinneren u er bovendien aan dat Fiat hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling.
Als uw Fiat Stilo buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt Fiat ervoor dat dit op milieuvriendelijk wijze gebeurt en dat
alle materialen gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets
gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.
Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de symbolen onder aan de pagina aandachtig te lezen:
veiligheid van de inzittenden;
conditie van de auto;
bescherming van het milieu.
In de de “Service- en garantiehandleiding” vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
– een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Stilo beschreven worden, dient u zich aan
de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de
auto die u gekocht hebt.

ABSOLUUT LEZEN!
STARTEN VAN DE MOTOR
Benzinemotoren met handgeschakelde versnellingsbak: controleer of de handrem is aange-
trokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal
niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aan-
slaat.
Benzinemotoren met Selespeed versnellingsbak: trap het rempedaal volledig in; draai vervolgens
de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat; de versnellingsbak
staat automatisch in de vrijstand.
Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes
Yen mdoven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aan-
slaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Ook onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom
niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar.
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie
EN590.
K

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE....
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het
onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen "(veiligheid van de inzittenden) #(bescherming
van het milieu) !(conditie van de auto).
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van
de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploi-
tatiekosten laag.
CODE-card
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de
CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een
noodstart.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu lang-
zaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die
van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.

4
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DASHBOARD ...................................................................... 5
INSTRUMENTENPANEEL ................................................ 6
SYMBOLEN ........................................................................... 8
FIAT CODE .......................................................................... 8
DE SLEUTELS ....................................................................... 10
DIEFSTALALARM ................................................................ 21
START-/CONTACTSLOT ................................................ 25
INSTRUMENTEN ................................................................ 27
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .................................... 30
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ......... 61
ZITPLAATSEN ..................................................................... 77
HOOFDSTEUNEN ............................................................. 85
STUURWIEL ......................................................................... 87
SPIEGELS ................................................................................ 88
KLIMAATREGELING .......................................................... 91
VERWARMING EN VENTILATIE ................................... 93
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING ...................... 95
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING MET
GESCHEIDEN REGELING ................................................ 98
HULPVERWARMING ........................................................ 104
BUITENVERLICHTING ..................................................... 109
RUITEN REINIGEN ............................................................ 112
CRUISE-CONTROL ........................................................... 118
ADAPTIEVE CRUISE-CONTROL ................................... 121
PLAFONDVERLICHTING ................................................ 127
BEDIENINGSORGANEN .................................................. 129
INTERIEURUITRUSTING................................................... 131
“SKYWINDOW”(OPENDAK MET LAMELRUITEN) 137
PORTIEREN .......................................................................... 144
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING .................................... 145
BAGAGERUIMTE ................................................................ 147
MOTORKAP ......................................................................... 161
IMPERIAAL/SKIDRAGER ................................................... 162
KOPLAMPEN ....................................................................... 163
ABS .......................................................................................... 165
ESP-SYSTEEM ........................................................................ 166
ASR-SYSTEEM ...................................................................... 168
EOBD-SYSTEEM .................................................................. 170
AUTORADIO ....................................................................... 171
EXTRA ACCESSOIRES ...................................................... 171
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” ..................................................................... 172
PARKEERSENSOREN ......................................................... 174
EASY GO
(HERKENNINGSSYSTEEM) .............................................. 176
TANKEN MET DE FIAT STILO ...................................... 188
BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................ 191
DD
DDAA
AASS
SSHH
HHBB
BBOO
OOAA
AARR
RRDD
DD
EE
EENN
NN
BB
BBEE
EEDD
DDII
IIEE
EENN
NNII
IINN
NNGG
GG

5
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0155m
1. Uitstroomopening voor lucht naar de zijruiten - 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster - 3. Bedieningshendel bui-
tenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster - 6. Schakelaar waarschuwingsknip-
perlichten - 7. Bedieningsknoppen autoradio - 8. Airbag voor aan passagierszijde - 9. Bovenste dashboardkastje -
10. Onderste dashboardkastje - 11. Bedieningsknoppen verwarming, ventilatie en airconditioning - 12.
Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/trip computer- 13. Start-/contactslot - 14. Airbag voor aan bestuur-
derszijde - 15. Hendel voor stuurwielverstelling - 16. Toegangsklepje zekeringenkast - 17. Hendel voor motorkapont-
grendeling - 18. Schakelaarpaneel bediening verlichting en toegang tot en instelling van menu.
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes
kunnen per uitvoering verschillen.

6
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INSTRUMENTENPANEEL
UITVOERINGEN 1.416V - 1.616V -
1.816V
A - Toerenteller
B - Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve
C - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
D - Snelheidsmeter
E - Multifunctioneel display.
UITVOERINGEN 1.9 Multijet
A - Toerenteller
B - Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve
C - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
D - Snelheidsmeter
E - Multifunctioneel display.
F0C0008m
F0C0009m

7
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0462m
F0C0011m
UITVOERINGEN 2.420V Selespeed
ABARTH en 2.420V handgescha-
kelde versnellingsbak
A - Toerenteller
B - Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve
C - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
D - Snelheidsmeter
E - Multifunctioneel display
UITVOERING 2.420V met adaptie-
ve Cruise-Control
A - Toerenteller
B - Brandstofmeter met waarschu-
wingslampje brandstofreserve
C - Koelvloeistoftemperatuurmeter
met waarschuwingslampje voor te
hoge koelvloeistoftemperatuur
D - Snelheidsmeter
E - Display kilometerteller (totaalstand,
inschakeling elektrische stuurbe-
krachtiging “City” en weergave kop-
lampafstelling)
F - Instelbaar multifunctioneel display
G - Display digitaal klokje

8
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0145m
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifieke,
gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen
als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting
van de symbolen.
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in
als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het
starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in
het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten
omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van
de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten
van de motor mogelijk maakt.
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan
stuurt het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de
motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies
opheft.
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de
door de sleutel verzonden code heeft herkend.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Fiat
CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.

9
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat
op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje
Y(indien aanwezig) branden terwijl op het display
een bericht verschijnt (zie het hoofdstuk “Lampjes en
berichten”).
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervol-
gens opnieuw in stand MAR; als de motor geblok-
keerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere
geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat,
voer dan een noodstart uit (zie het hoofdstuk
“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in
de regeleenheid van het systeem moet worden opge-
slagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maxi-
maal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.
Als het lampje Ytijdens het rijden gaat
branden
❒Als het lampje Ygaat branden en tegelijkertijd een
bericht op het display verschijnt (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”), dan betekent dit dat het
systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een ver-
mindering van de spanning). Als u het systeem wilt
controleren, moet u de auto stilzetten en de con-
tactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in
stand MAR draaien: als er geen enkele storing
wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje Y
niet branden.
❒Als het lampje Yblijft branden, dan moet de gehe-
le procedure herhaald worden, waarbij de contact-
sleutel ten minste 30 seconden in stand STOP moet
blijven. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot
de Fiat-dealer.
❒Als het waarschuwingslampje Yblijft branden,
wordt de code niet herkend. Draai in dat geval de
sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in
stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, pro-
beer het dan opnieuw met de andere geleverde
sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan
een noodstart uit (zie het hoofdstuk
“Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Fiat-
dealer.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.

10
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0001m
DE SLEUTELS
CODE- CARD
Bij de auto wordt de sleutel (of, afhankelijk van de uitvoering, het CID)
geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven:
❒de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie
de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”)
❒de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van dupli-
caatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden medegedeeld.
Wij raden u aan de elektronische code (A) te noteren en altijd bij u te
hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleu-
tels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling
worden blootgesteld.
Als de auto wordt verkocht, moet de sleutel (of de CID’s) en de CODE-card overhandigd worden
aan de nieuwe eigenaar.

11
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0320m
MECHANISCHE SLEUTEL (indien aanwezig)
De sleutel is uitgerust met een metalen baard (A) en dient voor:
❒het start-/contactslot
❒de sloten van de portieren en de achterklep
❒het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tank-
dop met slot)
❒het openen/sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten
(Skywindow)(indien aanwezig)
❒het dead lock-systeem (indien aanwezig)
❒de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passa-
gierszijde en de zij-airbags achter (indien aanwezig).
Afhankelijk van de uitvoering kan de auto zijn uitgerust met:
❒mechanische sleutel met vaste metalen baard
❒mechanische sleutel met uitklapbare metalen baard.
Druk voor het uitklappen van de metalen baard (A) op de knop (B).
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep de knop
(B) ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard
vastklikt. Laat hierna de knop (B) los.
ATTENTIE
Druk de knop (B) alleen in als de sleutel ver genoeg van het lichaam (speciaal de
ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken) is
verwijderd. Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat
iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
F0C0508m

12
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0327m
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
De sleutel is uitgerust met een metalen baard (A) en dient voor:
❒het start-/contactslot
❒de sloten van de portieren en de achterklep
❒het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tank-
dop met slot)
❒het openen/sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten
(Skywindow)(indien aanwezig)
❒het dead lock-systeem (indien aanwezig)
❒de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passa-
gierszijde en de zij-airbags achter (indien aanwezig).
De knop Ëdient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren, de
achterklep en het tankklepje. De knop Ádient voor het op afstand ver-
grendelen van de portieren, de achterklep en het tankklepje. De knop
Rdient voor het op afstand ontgrendelen van de achterklep. De knop
(B) dient voor het uitklappen van de metalen baard (A). Houd voor het
inklappen van de metalen baard in de handgreep de knop (B) ingedrukt
en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat
hierna de knop (B) los. Het lampje (C) gaat branden als de opdracht naar
de ontvanger van het diefstalalarm is verzonden. Zie voor de werking van
de sleutel met afstandsbediening en alle te wijzigen instellingen, de para-
graaf “Diefstalalarm” in dit hoofdstuk.
ATTENTIE
Druk de knop (B) alleen in als de sleutel ver genoeg verwijderd is van het lichaam
(speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kle-
dingstukken). Laat de sleutel nooit onbeheerd achter. Hiermee voorkomt u dat
iemand (dit geldt in het bijzonder voor kinderen) per ongeluk op de knop drukt.
Als onbedoeld het vergrendelknopje Ávanuit het interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat,
worden uitsluitend de gebruikte portieren ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het
herstellen van de centrale portiervergrendeling moet u de ver-/ontgrendelknopjes (Á/Ë)opnieuw
indrukken.

13
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0408m
Portieren en achterklep ontgrendelen
Druk kort op de knop Ë: voor het op afstand ontgrendelen van de por-
tieren, de achterklep en het tankklepje. Gelijktijdig wordt het diefstal-
alarm (indien aanwezig) uitgeschakeld, de plafondverlichting tijdelijk inge-
schakeld en knipperen de richtingaanwijzers twee keer (bepaalde uitvoe-
ringen/markten).
Druk langer dan 2 seconden op de knop Ë: voor het openen van de rui-
ten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig).
Druk bij de Multiwagon-uitvoeringen twee keer snel achter elkaar op de
knop Ëvoor het openen van de opklapbare achterruit (indien aanwezig).
Als na het ontgrendelen van de portieren binnen enkele seconden geen
enkel portier noch de achterklep wordt geopend, dan vergrendelt het
systeem automatisch de portieren en de achterklep.
Als de brandstofnoodschakelaar in werking treedt, worden de portieren
automatisch ontgrendeld.
In het “Instelmenu” op het display (zie de paragraaf “Multifunctioneel dis-
play” in dit hoofdstuk) of het Connect/Navigatiesysteem (indien aanwe-
zig) op de middenconsole, kunt u het systeem zo instellen dat na het
indrukken van de knop Ëalleen het bestuurdersportier wordt ontgren-
deld of alle portieren.
Portieren en achterklep vergrendelen
Druk kort op de knop Á: voor het op afstand vergrendelen van de por-
tieren, de achterklep en het tankklepje. Gelijktijdig wordt het diefstal-
alarm (indien aanwezig) ingeschakeld, de plafondverlichting uitgeschakeld
en knipperen de richtingaanwijzers één keer.
Druk langer dan 2 seconden op de knop Á: voor het sluiten van de rui-
ten en het opendak met lamelruiten (indien aanwezig). Als u de knop
twee keer kort indrukt, schakelt het dead lock-systeem in (zie de para-
graaf “Dead lock-systeem”) (indien aanwezig).
Als een van de voorportieren geopend blijft, dan worden alleen de ach-
terportieren vergrendeld; controleer in dit geval of alle portieren geslo-
ten zijn en vergrendel de portieren opnieuw.

14
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0408m
F0C0138m
Achterklep op afstand ontgrendelen
Druk de knop Rin en houd de knop ingedrukt om op afstand de ach-
terklep te ontgrendelen (openen); dit kan ook bij ingeschakeld diefstal-
alarm (indien aanwezig).
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee
keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij
ingeschakeld diefstalalarm).
Als bij auto’s met diefstalalarm de achterklep wordt geopend, dan wor-
den de volumetrische beveiliging en de achterklepsensor uitgeschakeld.
BELANGRIJK Als de afstandsbediening niet werkt, blijft het altijd moge-
lijk de bovenstaande handelingen uit te voeren met de metalen baard van
de sleutel.
Als de achterklep weer wordt vergrendeld, dan wordt de beveiliging her-
steld.
Lampje op bestuurdersportier
Als de portieren worden vergrendeld, gaat het lampje (A) ongeveer 3
seconden branden en daarna knipperen (bewakingsfunctie).
Als bij het vergrendelen van de portieren een of meer portieren en/of
de achterklep niet goed gesloten is/zijn, dan gaan het lampje en de rich-
tingaanwijzers snel knipperen.

15
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0037m
Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening
Als u een van de knoppen Ë, Áof Rindrukt en het lampje (F) op de
sleutel knippert slechts één keer kort, dan moet de batterij worden ver-
vangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar
is.
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
❒druk het knopje (A) in en klap de metalen baard (B) uit;
❒draai de schroef (C) in stand :met een kleine schroevendraaier;
❒trek de batterijhouder (D) naar buiten en vervang de batterij (E); let
daarbij goed op de polariteit;
❒plaats de batterijhouder (D) in de sleutel en draai de schroef (C) in
stand ;.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u in de
loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot
een Fiat-dealer wenden. Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs
en het kentekenbewijs mee.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden
gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de Fiat-dealer, die voor de verwerking zorgt.

16
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0330m
F0C0291m
CID (Customer Identification Device)
(alleen voor uitvoeringen met Easy Go)
Het CID is de “elektronische sleutel” die u altijd bij u moet hebben om
door de auto automatisch geïdentificeerd te worden als rechthebbende
op het gebruik ervan. Met het CID worden de portieren automatisch
ontgrendeld als u de auto nadert.
De sleutel is uitgerust met drie knoppen:
❒De knop Ëdient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren,
de achterklep en het tankklepje.
❒De knop Ádient voor het op afstand vergrendelen van de portieren,
de achterklep en het tankklepje.
❒De knop Rdient voor het op afstand ontgrendelen van de achter-
klep.
De sleutel beschikt bovendien over een metalen baard (A) waarmee in
geval van nood het volgende bediend kan worden:
❒de sloten van de portieren en de achterklep
❒het ver-/ontgrendelen van het tankklepje (bij uitvoeringen met tank-
dop met slot)
❒het openen/sluiten van de ruiten en het opendak met lamelruiten
(Skywindow) (indien aanwezig)
❒het dead lock-systeem (indien aanwezig)
❒de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passa-
gierszijde en de zij-airbags achter (indien aanwezig).
Druk op het ontgrendelknopje (B) en laat de baard rustig naar buiten
komen, zoals is aangegeven in de figuur.

17
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0292m
Batterij van het CID vervangen
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
❒draai de drie schroeven (A) los
❒verwijder het deksel (B)
❒verwijder de batterij (C) (type CR2032) en vervang deze door een
batterij van hetzelfde type
❒plaats het deksel (B) en draai de drie schroeven (A) vast.
Als de batterij van het CID bijna leeg is, verminderen de prestaties van
het Easy Go-systeem; het blijft in dit geval wel mogelijk de motor te
starten (zie “Starten van de motor” in de paragraaf “Easy Go (herken-
ningssysteem)” in dit hoofdstuk). Wij raden u wel aan de batterij zo snel
mogelijk te vervangen.
BELANGRIJK Het verwijderen en bevestigen van het deksel (B) moet
voorzichtig worden uitgevoerd om beschadiging aan het bevestigingssys-
teem en/of het omhulsel van het CID te voorkomen. Raak de elektrische
contacten in het CID niet aan en voorkom dat er vloeistof of stof in het
CID komt.
Extra CID’s bestellen
Het systeem kan maximaal 4 CID’s herkennen. Als u in de loop der tijd
een nieuwe CID nodig hebt, kunt u zich tot een Fiat-dealer wenden.
Neem dan de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs
mee.
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in daarvoor bestemde containers worden
gedeponeerd of kunnen ingeleverd worden bij de Fiat-dealer, die voor de verwerking zorgt.

18
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0142m
Als de batterij van de sleutel met afstandsbediening of van het CID leeg is, kan het
systeem alleen worden ingeschakeld door de metalen baard van de sleutel/CID in
het slot van de portieren te steken en te draaien, zoals hiervoor is beschreven: in
dat geval blijft het systeem alleen op de achterportieren ingeschakeld.
ATTENTIE
Als het dead lock-systeem is ingeschakeld, kunnen de portieren op geen enkele
wijze van binnenuit worden geopend. Controleer daarom, voordat u de auto ver-
laat, of er geen personen meer aan boord zijn.
ATTENTIE
DEAD LOCK-SYSTEEM (indien aanwezig)
Dit veiligheidssysteem verhindert de werking van:
❒de interne handgrepen en de veiligheidsknop van de auto;
❒knop (A) voor het ver-/ontgrendelen van de portieren op het por-
tierpaneel aan bestuurderszijde;
hierdoor kunnen de portieren niet van binnenuit worden geopend bij
een inbraakpoging
(bijvoorbeeld bij het inslaan van een ruit).
Het dead lock-systeem biedt dus de beste bescherming tegen inbraakpo-
gingen. Daarom raden wij u aan om iedere keer als u de auto verlaat,
het systeem in te schakelen.

19
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0329m
F0C0408m
Systeem inschakelen
Het systeem schakelt in de volgende gevallen op alle portieren automa-
tisch in:
❒als u de mechanische sleutel (A) (indien aanwezig) twee keer in de
vergrendelstand zet;
❒als u twee keer op de knop Áop de sleutel met de afstandsbedie-
ning/CID drukt.
Als het systeem is ingeschakeld, knipperen de richtingaanwijzers 3 keer
en knippert het lampje op het portierpaneel aan bestuurderszijde (zie de
tabel op de volgende pagina).
Het systeem schakelt niet in als een of meerdere portieren niet goed
gesloten zijn: zo wordt voorkomen dat een persoon via het geopende
portier het interieur van de auto kan betreden en, als het portier vervol-
gens wordt gesloten, de auto niet meer kan verlaten.
Systeem uitschakelen
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch op alle portie-
ren uit:
❒als de portieren worden ontgrendeld;
❒als alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld;
❒als de start-/contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.

20
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Hieronder worden alle met de sleutels in te schakelen functies samengevat (met en zonder afstandsbediening):
Type
sleutel
Mechanische
sleutel
(indien
aanwezig)
Sleutel met
afstandsbe-
diening/
CID
Knipperen
richtingaan-
wijzers (alleen
met sleutel
met afstands-
bediening)
Lampje por-
tier
bestuurders-
zijde
Openen portie-
renen ontgren-
delen
tankklepje
Sleutel linksom
draaien
(bestuurderszijde)
of rechtsom
(passagierszijde)
Sleutel linksom
draaien
(bestuurderszijde)
of rechtsom
(passagierszijde)
Knop
Ëkort indrukken
2 x knipperen
Doven bewakings-
lampje
Ruiten openen
en openen
Skywindow
(indien aanwezig)
Langer dan 2 sec. in
ontgrendelstand
gedraaid houden
(linksom bestuur-
derszijde; rechtsom
passagierszijde)
Langer dan 2 sec. in
ontgrendelstand
gedraaid houden
(linksom bestuur-
derszijde; rechtsom
passagierszijde)
Knop Ëlanger dan
2 seconden indruk-
ken
2 x knipperen
Doven bewakings-
lampje
Sluiten ruiten
en sluiten
Skywindow
(indien aanwezig)
Langer dan 2 sec. in
vergrendelstand
gedraaid houden
(rechtsom bestuur-
derszijde; linkssom
passagierszijde)
Langer dan 2 sec. in
vergrendelstand
gedraaid houden
(rechtsom bestuur-
derszijde; linksom
passagierszijde)
Knop Álanger dan
2 seconden indruk-
ken
1 x knipperen
Knipperen
bewakingslampje
Dead lock
(indien aanwe-
zig).
Sleutel twee keer
in vergrendelstand
draaien (rechtsom
bestuurderszijde;
linksom passagiers-
zijde)
Sleutel twee keer
in vergrendelstand
draaien (rechtsom
bestuurderszijde;
linksom passagiers-
zijde)
Knop Á2 keer
indrukken
3 x knipperen
Twee x knipperen
en vervolgens knip-
peren
bewakingslampje
Openen
achterklep
Sleutel
rechtsom draaien
Sleutel rechtsom
draaien
Knop Rlanger
dan 2 sec. indruk-
ken
2 x knipperen
Knipperen
bewakingslampje
Sluiten portie-
ren
en vergrendelen
tankklepje
Sleutel
rechtsom draaien
(bestuurderszijde)
of linksom
(passagierszijde)
Sleutel
rechtsom draaien
(bestuurderszijde)
of linksom
(passagierszijde)
Knop
Ákort indrukken
1 x knipperen
3 Seconden continu
branden en vervol-
gens knipperen
bewakingslampje

21
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DIEFSTALALARM (indien aanwe-
zig)
Het diefstalalarm, een aanvulling op alle reeds
beschreven functies van de afstandsbediening, wordt
bediend door de ontvanger die onder het dashboard
nabij het zekeringenkastje is geplaatst.
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geac-
tiveerd:
❒als een van de portieren, de motorkap of de ach-
terklep ongeoorloofd wordt geopend (omtrekbe-
veiliging);
❒bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR);
❒als de kabels van de accu worden onderbroken;
❒als er bewegende voorwerpen in het interieur aan-
wezig zijn (volumetrische beveiliging);
❒bij het optillen/kantelen van de auto.
Als het alarm in werking treedt, wordt, afhankelijk van
het land, de sirene geactiveerd en gaan de richtingaan-
wijzers knipperen (ongeveer 26 seconden). De wijze
waarop het systeem werkt en het aantal cycli kunnen
per land verschillen.
Toch is een maximum aantal cycli voorzien voor de
akoestische en zichtbare signalen. Na een alarmsigna-
lering schakelt het systeem over naar de normale
bewakingsfunctie.
De volumetrische beveiliging en de kantelsensor kun-
nen met de betreffende bedieningsknoppen op de pla-
fondverlichting voor worden uitgeschakeld (zie de
paragrafen “Volumetrische beveiliging” en
“Kantelsensor” op de volgende pagina’s).
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd
door de Fiat CODE en wordt automatisch ingescha-
keld als de contactsleutel uit het start-/contactslot
wordt genomen.

22
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0335m
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, achterklep en motorkap en met de contact-
sleutel in stand STOP of uitgenomen, de sleutel met afstandsbediening of,
afhankelijk van de uitvoering, het CID in de richting van de auto. Druk
op de knop Áen laat de knop weer los.
U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”) (behalve bij uitvoeringen voor
bepaalde markten) en de portieren worden vergrendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagno-
se: als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch
signaal en verschijnt op het display een bericht (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
Schakel in dit geval het diefstalalarm uit door de knop Ëin te drukken,
controleer of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten
zijn en schakel het alarm opnieuw in met de knop Á.
Als de portieren, de motorkap en de achterklep niet goed gesloten zijn,
worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap en achterklep het akoestisch
signaal wordt herhaald, dan is er een storing gesignaleerd in de werking
van het systeem. Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard van de sleutel (A)
centraal worden vergrendeld, schakelt het alarm niet in.
BELANGRIJK De werking van het diefstalalarm verschilt per land.

23
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0286m
F0C0408m
DIEFSTALALARM UITSCHAKELEN
Druk op de knop Ëvan de sleutel met afstandsbediening of, afhankelijk
van de uitvoering, van het CID.
Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde markten):
❒de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort;
❒u hoort twee korte akoestische signalen (“BIEP’s”);
❒de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als u de portieren centraal ontgrendelt met de metalen
baard van de sleutel of, afhankelijk van de uitvoering, van het CID, dan
schakelt het alarm niet uit.
VOLUMETRISCHE BEVEILIGING
In de plafondverlichting voor bevinden zich de volumetrische sensoren.
Voor de juiste werking van de volumetrische sensoren moeten de por-
tieren, de zijruiten en het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien
aanwezig) gesloten zijn.
Beveiliging uitschakelen
Als het alarm, indien nodig, moet worden ingeschakeld als er personen
of dieren aan boord van de auto zijn, moet de volumetrische beveiliging
worden uitgeschakeld door de knop (A) op de plafondverlichting voor in
te drukken.
De uitschakeling is ook nodig wanneer met de afstandsbediening de hulp-
verwarming wordt ingeschakeld.
De beveiliging blijft uitgeschakeld totdat de portieren centraal worden
ontgrendeld.

24
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0287m
KANTELSENSOR
De kantelsensor meet iedere verandering in de hellingshoek van de auto
en signaleert daardoor het geheel of gedeeltelijk optillen van de auto
(bijv. bij het verwijderen van een wiel).
De kantelsensor signaleert een minimale verandering in de hellingshoek
van de auto, zowel langs de lengte- als de dwarsas. Veranderingen in de
hellingshoek worden niet gesignaleerd als de snelheid lager is dan
0,5°/min. (bijvoorbeeld: als een band langzaam leegloopt).
Beveiliging uitschakelen
Voor het uitschakelen van de kantelsensor (bijvoorbeeld bij het slepen
van de auto met ingeschakeld diefstalalarm) moet u de knop (A) op de
plafondverlichting voor indrukken. De beveiliging blijft uitgeschakeld tot-
dat de portieren centraal worden ontgrendeld.
MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGEN
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden van het con-
trolelampje Y(indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en het tege-
lijk verschijnen van een bericht op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN
Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt stellen (bijv. als de auto lange-
re tijd niet wordt gebruikt), dan hoeft u slechts de auto af te sluiten
door de metalen baard van de sleutel met afstandsbediening of het CID
(afhankelijk van de uitvoering) in het portierslot te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de sleutels met afstandsbediening of
het CID (afhankelijk van de uitvoering) leeg zijn, of als er een storing is
in het diefstalalarm, dan kunt u het systeem buiten werking stellen door
de contactsleutel in het contactslot te steken en deze in stand MAR te
draaien.

25
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0164m
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 3 standen worden gedraaid:
❒STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele
elektrische installaties werken (bijv. autoradio, centrale portierver-
grendeling, diefstalalarm enz.).
❒MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
❒AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij
de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand
STOP en nogmaals starten.
ATTENTIE
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoor-
zichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem
aan te trekken. Schakel de eerste versnelling in als de auto op een helling omhoog
staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien vanuit de rijrichting). Laat kin-
deren nooit alleen achter in de auto.
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u,
voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren
bij een Fiat-dealer.
ATTENTIE

26
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, neem de sleutel uit het contactslot en
draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR
draait.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de
eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen,
ook als de auto gesleept wordt.
ATTENTIE
F0C0164m
ATTENTIE
Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren,
waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het sys-
teem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto
niet meer aan de typegoedkeuring.

27
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INSTRUMENTEN
De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per
uitvoering verschillen.
TOERENTELLER
De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald
in het rode gebied staat, dan draait de motor met extreem hoge toeren-
tallen: het is raadzaam deze toerentallen slechts kort aan te houden.
BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen.
Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller onder bepaalde
omstandigheden een geleidelijke of herhaalde toerentalstijging aangeven.
Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de
airconditioning of de elektroventilateur wordt ingeschakeld. In deze
gevallen dient een geringe toerentalstijging voor het behoud van de
lading van de accu.
Op enkele uitvoeringen is de toerenteller uitgerust met:
❒een schaal tot 6000 toeren/min.
❒een display voor weergave van het digitale klokje.
F0C0224m

28
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0389m
BRANDSTOFMETER
De wijzer geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is.
Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof (A) gaat branden (op
het display verschijnt ook een bericht) als er nog ongeveer 9 liter
brandstof in de tank aanwezig is.
E - brandstoftank leeg.
F - brandstoftank vol.
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige
brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER
De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de
koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.
Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende
posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden
van de auto en de zelfregulerende werking van het motorkoelsysteem.
Als het waarschuwingslampje (B) gaat branden (op het display verschijnt
ook een bericht), dan is koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat
geval de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.
Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de
Fiat-dealer.

29
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0022m
BEDIENINGSKNOPPEN
Om gebruik te maken van de informatie die het “Multifunctionele display” en het “Instelbare multifunctionele
display” kunnen leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen (op
het schakelaarpaneel naast de stuurkolom en op de rechter hendel voor de werking van de “Trip computer”). De
werking wordt hierna beschreven.
Wij raden u bovendien aan dit hoofdstuk helemaal door te lezen, voordat u een handeling uitvoert.
Toetsen Õ, Ô
Om de menuschermen en de keuzemogelijkheden van
boven naar onder te doorlopen of om de weergegeven
waarde te verhogen/verlagen.
Toets MODE
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met
b
in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen
en/of naar het volgende scherm te gaan of het menu te
openen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
c
in de
volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en terug
te keren naar het vorige scherm.
Toets TRIP
Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met
h
in de volgende beschrijvingen, om de verschillende
schermen van de Trip computer te doorlopen.
Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met
i
in de
volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip
computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.
F0C0023m

30
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C3238i
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Het “Multifunctionele display” kan alle nuttige en noodzakelijke
informatie tijdens de rit weergeven:
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
❒Totaal aantal afgelegde km’s (H).
❒Klokje (E).
❒Buitentemperatuur (C).
❒Datum (A).
Bij uitgenomen contactsleutel wordt alleen het klokje weergegeven; bij
het openen van een voorportier wordt het display verlicht en wordt ook
de kilometertotaalteller weergegeven.
INFORMATIE OVER DE AUTO (indien van toepassing)
❒Afstand tot volgende servicebeurt.
❒Informatie Trip computer.
❒Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen.
❒Weergave storingen.
❒Weergave waarschuwingen met bijbehorend symbool (bijv: kans op
gladheid (B) of Engelse sleutel (F)).
❒Weergave city-functie (indien ingeschakeld) (D).
❒Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
(G).

31
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Er is ook een menu aanwezig waarin met de
bedieningsknoppen (zie “Bedieningsknoppen” op de
vorige pagina’s) de volgende instellingen kunnen
worden uitgevoerd:
“MY CAR” INSTELMENU
Het aantal menu-instellingen is afhankelijk van de
uitvoering van de auto. Als de auto is uitgerust met het
Connect Navigatiesysteem, worden de menu-
instellingen op het betreffende display weergegeven
met uitzondering van “Snelheidslimiet” en
“Gevoeligheid schemersensor instellen” die op het
multifunctionele display worden weergegeven.
Met het “Instelmenu” kunnen met de
bedieningsknoppen (zie “Bedieningsknoppen” op de
vorige pagina’s) de volgende instellingen worden
uitgevoerd:
❒SNELHEIDSLIMIET
❒GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN
AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (indien aanwezig)
❒TRIP B
❒KLOK INSTELLEN
❒TIJDWEERGAVE
❒DATUM INSTELLEN
❒INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN
❒ACHTERKLEP ONAFHANKELIJK
ONTGRENDELEN
❒BESTUURDERSPORTIER ONTGRENDELEN
❒CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ
RIJDENDE AUTO
❒AUTOCLOSE (uitvoeringen met Easy go)
❒MEETEENHEID “AFSTAND”
❒MEETEENHEID “VERBRUIK”
❒MEETEENHEID “TEMPERATUUR”
❒VOLUMEREGELING TOETSEN
❒VOLUMEREGELING
WAARSCHUWINGSZOEMER
❒TAAL INSTELLEN
❒WAARSCHUWINGSZOEMER SBR (Seat Belt
Reminder) WEER ACTIVEREN (*)
❒GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
❒MENU VERLATEN
Als de auto is uitgerust met het Connect
Navigatiesysteem kunnen “Herhaling informatie
audiosysteem” en “Telefooninformatie” op het
multifunctionele display van het instrumentenpaneel
worden ingesteld.
(*) Functie wordt alleen weergegeven als het systeem
door de Fiat-dealer is uitgeschakeld.

32
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTCONTROLE
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan wordt op het multifunctionele display “Check bezig” weergegeven: de
fase waarin (gedurende enkele seconden) een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto
is begonnen. Als tijdens deze fase geen storingen worden gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt “Check
OK ” op het display.
Motor
gestart? JA
Geen storingen
aanwezig
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 30.000 km (of gelijke waarde in mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of gelijke waarde in mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave
wordt elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) of om de drie dagen weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de
contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat
resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of
mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Als op het display een storing wordt
weergegeven, zie dan het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”.
Weergave
standaardscherm
of
NEE

33
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Dag
Jaar Maand
b
Français
Portuges
Deutsch
Español
English
Italiano
b
Bijvoorbeeld:
Bijvoorbeeld:
TAAL
SERVICE
MENU VERLATEN
SCHEMERSENSORTRIP B REG. KLOK
WEERGAVE KLOK
INSTELLEN DATUM
AUDIO HERH.
ACHTERKLEP ONAFH.
ONTGR. BEST. PORT.
VERGR. PORT.
AUTOCLOSE
MEETEENHEID AFSTAND
VERBRUIK
MEETEENHEID TEMP.
VOL. TOETSEN
VOL. ZOEMER
SNELH.LIM.
BESCHRIJVING VAN HET MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen Õ
en Ôworden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de
voorbeelden “Taal” en “Datum instellen” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot
menuscherm” op de volgende pagina’s.

34
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop
b
in te drukken.
Druk op de knop Õof Ôom in het menu te navigeren.
BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt
automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die
niet bevestigd is (met de knop
b
), niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd.
Als de auto rijdt, is alleen een beperkt menu (instellen van de “Snelheidslimiet” en “Gevoeligheid schemersensor
instellen”) toegankelijk.
Als de auto stilstaat is het uitgebreide menu toegankelijk.
Als de auto is uitgerust met het Connect Navigatiesysteem, is het menu beperkt: alle andere instellingen kunnen
worden gewijzigd in het Connect Navigatiesysteem zelf.
In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.

35
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Auto
rijdt?
JA
Zie
“Startcontrole”
SNELH. LIM.
SCHEMERSENSOR
TRIP B
REG. KLOK
WEERG. KLOK
INSTELLEN DATUM
AUDIO HERH.
ACHTERKLEP ONAFH.
ONTGR. BEST. PORT.
VERGR. PORT.
AUTOCLOSE
MEETEENHEID
AFSTAND
VERBRUIK
MEETEENHEID. TEMP.
VOL. TOETSEN
VOL. ZOEMER
TAAL
SERV.
MENU VERLATEN
Uitgebreid menuscherm
Zonder
Connect
Navigatiesysteem
Voorbeeld van
standaardscherm
SNELH. LIM.
SCHEMERSENSOR
MENU VERLATEN
Menuscherm
Met of zonder
Connect
Navigatiesysteem
SNELH. LIM.
SCHEMERSENSOR
MENU VERLATEN
Beperkt menuscherm
Met het
Connect
Navigatiesysteem
b
NEE

36
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
c
b
b
c
b
c
c
Ô
Õ
Ô
Õ
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert. Terug naar menuscherm
Menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar menuscherm
SNELHEIDSLIMIET (SNELH. LIM.)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt
er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è(indien aanwezig) branden en verschijnt er een bericht op
het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:
Stel met de knop Õof Ôde gewenste snelheid in. Tijdens het
instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan
worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph
afhankelijk van de ingestelde eenheid (zie de paragraaf
“Meeteenheid afstand” hierna). Elke keer als u de knop indrukt
(kort), wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u
de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch
snel door of terug. Als u dichtbij de juiste waarde bent, laat u de
knop los en stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te
drukken en los te laten.

37
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
c
b
b
Ô
Õ
c
c
Ô
Õ
GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (SCHEMERSENS.) (indien aanwezig)
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum
niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder
buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. Ga
voor de gewenste instelling als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Terug naar menuscherm
Regel met de knop Õof Ôde gevoeligheid
van de schemersensor.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

38
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
c
b
Ô
Õ
Ô
Õ
c
cb
bc
TRIP B (TRIP B)
Met deze optie kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF).
Hiermee wordt informatie gegeven over een “deeltraject”: Afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B, Reistijd B.
Zie voor meer informatie “General Trip -Trip B”.
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

39
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
c
b
Ô
Õ
Ô
Õ
c
b
Ô
Õ
c
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Elke keer als u de knop Õof Ôindrukt (impuls), wordt de
waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de
betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers
automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste
waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte waarde
in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm bijv.:
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
KLOK INSTELLEN (REG. KLOK)
Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:

40
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
c
b
Ô
Õ
Ô
Õ
c
cb
bc
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knop Õof Ôvoor weergave
in 12h of 24h.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
TIJDWEERGAVE (WEERG. KLOK)
Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12 uur of 24 uur. Ga voor het instellen als volgt te werk:

41
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
DATUM INSTELLEN (INSTELLEN DATUM)
Ga voor het instellen van de datum (jaar - maand - dag) als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Elke keer als u de knop Õof Ôindrukt (impuls), wordt de
waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de
betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers
automatisch snel door of terug. Als u dichtbij de juiste
waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte waarde
in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar vorig
scherm bijv.:
c
b
Ô
Õ
c
b
b
Ô
Õ
Ô
Õ
c
b
Ô
Õ
c
c

42
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (AUDIO HERH.)
Op het display kan de informatie worden weergegeven van de Radio (frequentie of RDS-bericht van het
geselecteerde radiostation), Compact Disc (nummer Compact Disc en/of muziekstuk) en Cassettespeler (werking).
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar
menuscherm
Terug naar menuscherm
Voorbeeld van herhaling
informatie van audiosysteem
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
cb
bc

43
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTERKLEP ONAFHANKELIJK ONTGRENDELEN (ACHTERKLEP ONAFH.)
Als de functie is ingeschakeld (ON), wordt als het commando voor ontgrendeling van de portieren wordt gegeven,
de achterklep niet ontgrendeld: de achterklep kan ontgrendeld worden met de mechanische sleutel of door op de
knop Rop de sleutel met afstandsbediening of op het CID (indien aanwezig) te drukken.
Uitschakelen (OFF): de achterklep wordt gelijktijdig met de portieren ontgrendeld.
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar
menuscherm
Terug naar
menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
cb
bc

44
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BESTUURDERSPORTIER ONTGRENDELEN (ONTGR. BEST. PORT.)
Als deze functie:
❒is ingeschakeld (ON): ontgrendeling van alleen het bestuurdersportier met de afstandsbediening
❒is uitgeschakeld (OFF): gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren met de afstandsbediening
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
cb
bc
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

45
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (VERGR. PORT.)
Als deze functie:
❒is ingeschakeld (ON): automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h
❒is uitgeschakeld (OFF): geen automatische vergrendeling van de portieren als de auto sneller rijdt dan 20 km/h
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
cb
bc
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

46
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AUTOCLOSE (uitvoeringen met Easy go)
Als deze functie:
❒is ingeschakeld (ON): automatische vergrendeling van de portieren als het CID (Customer Identification Device)
zich van de auto verwijderd;
❒is uitgeschakeld (OFF): geen automatische vergrendeling van de portieren als het CID (Customer Identification
Device) zich van de auto verwijderd.
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling
ON/OFF.
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
cb
bc
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

47
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MEETEENHEID “AFSTAND” (MEETEENHEID AFST.)
Het display toont informatie op basis van de ingestelde eenheid (km of mijl). Ga voor het kiezen van de eenheden als
volgt te werk:
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Stel met de knop Õof Ôde gewenste
eenheid in (km of mijl).
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
cb
bc
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

48
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
c
b
c
b
c
Als u mijl hebt ingesteld
Als u km hebt ingesteld
Stel met de knop Õof Ô
de eenheid van het brandstofverbruik in,
km/l of l/100km.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar
menuscherm
Terug naar
menuscherm
MEETEENHEID “VERBRUIK” (VERBRUIK)
Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid
is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Meeteenheid
afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
cb
bc
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Ô
Õ

49
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MEETEENHEID “TEMPERATUUR” (MEETEENHEID TEMP.)
Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Stel met de knop Õof Ôde gewenste
eenheid in (°C of °F).
De geselecteerde instelling knippert.
c
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
cb
bc
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
BELANGRIJK De op het display van het instrumentenpaneel ingestelde temperatuureenheid (°C of °F) wordt ook
weergegeven op het display van de klimaatregeling met gescheiden temperatuurregeling en van het Connect
Navigatiesysteem.

50
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Menuscherm
VOLUMEREGELING TOETSEN (VOL. TOETSEN)
Het volume van het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van enkele knoppen (
a
, Õ, Ô), kan worden
ingesteld op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Stel met de knop Õof Ô
het volume van het akoestische signaal
(roger-beep) in.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
c
b
cb
bc
Ô
Õ
Ô
Õ
c

51
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (VOL. ZOEMER)
Het volume van het akoestische waarschuwingssignaal (zoemer) dat klinkt bij eventuele
storingsmeldingen/waarschuwingsberichten, kan op 8 niveaus worden ingesteld. Het akoestische
waarschuwingssignaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Stel met de knop Õof Ô
het volume van het akoestische signaal
(zoemer) in.
De geselecteerde instelling knippert.
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
c
b
c
Ô
Õ
Ô
Õ
cb
bc

52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TAAL INSTELLEN (TAAL)
De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Frans, Duits,
Spaans, Portugees). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Ô
Õ
Ô
Õ
Ô
Õ
Ô
Õ
Ô
Õ
Ô
Õ
Ô
Õ
c
b
Terug naar
menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:

53
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERV.)
Met de functie “Service” kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een
servicebeurt moet worden uitgevoerd. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk:
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Kies met de knop Õof Ô
de gewenste weergave, km, mijlen (mijl) of
dagen (dd). De geselecteerde instelling
knippert.
c
Terug naar menuscherm
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
vervolg op volgende pagina
Ô
Õ
Ô
Õ
cb
bc

54
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 30.000 km (of gelijke waarde in mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of gelijke waarde in mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt
elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) of om de drie dagen weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel
in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de
volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen
(dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het
“Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Terug naar menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
c
b

55
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MENU VERLATEN
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Met de knop Ôkeert u terug naar Snelh.
Lim. (eerste onderdeel van het menu).
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Ô
Õ

56
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TRIP COMPUTER
Met de functie “Trip computer” kan op het multifunctionele display informatie worden weergegeven over de
werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto en “Trip
B” , dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de
volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet.
Met “General trip” wordt informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig
verbruik, Gemiddelde snelheid en Reistijd weergegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B,
Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie “Trip B” kan worden
uitgeschakeld.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General trip”, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat,
op de knop
i
drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode
i
(zie “Bedieningsknoppen”).
Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode
i
) terwijl het scherm van
“General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op
nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode
i
) terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven,
dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.
BELANGRIJK De onderdelen “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul gezet worden.
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
TRIP B
TRIP B
TRIP B
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
GENERAL TRIP
Reset GENERAL TRIP
Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP
Einde rit - Begin nieuwe rit
˙
˙
˙
˙
˙
˙
˙
˙
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject

57
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Vorig scherm, bijv.: (*)
h h h h
hh
vervolg op volgende pagina
i
= “Reset general trip” en “Trip B” behalve
“Autonomie” en “Huidig verbruik”
(zie de paragraaf “Reset general trip”)
Het eerste scherm wordt 2
seconden weergegeven, daarna blijft
het tweede scherm vast
weergegeven.
h
(*) (*)
(*)(*)
(*)
(*)
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):

58
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Trip B AAN? NEE
JA
Terug naar
standaardscherm
h h h h
i
= Alleen reset “Trip B”
(zie de paragraaf “Reset trip B”).
(*) (*) (*) (*)
Het eerste scherm wordt 2
seconden weergegeven, waarna het
tweede scherm continu wordt
weergegeven.
(*)

59
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Reset GENERAL TRIP
i
= Reset “General trip” en “Trip B”
(behalve “Autonomie” en “Huidig verbruik”)
i
= Alleen reset “Trip B”
Reset TRIP B
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode
i
, verschijnen op het display de
volgende functies:

60
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN
(LICHTSTERKTE)
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het
display van het instrumentenpaneel, van de autoradio, van het Connect Navigatiesysteem, van de klimaatregeling met
gescheiden temperatuurregeling en van de bedieningsknoppen in het interieur.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm” Ô
Õ
Ô
Õ
Automatisch terug naar
standaardscherm na enkele
seconden of door het indrukken van de toets
b
Vorig scherm
bijv.:
Stel met de knop Õof Ôvoor de
lichtsterkteregeling (
Ã
) de gewenste
lichtsterkte in.
F0C0259b
ÃÃ

61
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
(indien aanwezig)
Het “Instelbare multifunctionele display” kan alle nuttige en
noodzakelijke informatie tijdens de rit weergeven:
INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM
❒Datum (A).
❒Buitentemperatuur (B).
❒Weergave Selespeed-programma en ingeschakelde versnelling (C).
INFORMATIE OVER DE AUTO
❒Afstand tot volgende servicebeurt.
❒Informatie Trip computer.
❒Lichtsterkteregeling bedieningsknoppen.
❒Weergave storingen.
❒Weergave waarschuwingen met bijbehorend symbool
(bijv: kans op gladheid).
❒Motoroliedruk en motorolietemperatuur
(indien geselecteerd - zie “My car - instelmenu”).
INFORMATIE OP HET KILOMETERTELLERDISPLAY
❒Totaal aantal afgelegde km’s (D).
❒Koplampafstelling (E).
❒Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging “dualdrive”
(City) (F).
F0C3239i
F0C0307m

62
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0308m
INFORMATIE OP HET DISPLAY VAN HET KLOKJE
❒weergave van de tijd (G).
Bij uitgenomen contactsleutel wordt op het betreffende display alleen de
tijd weergegeven; als een voorportier wordt geopend, worden de
displays van de kilometerteller en het klokje verlicht en geven naast de
tijd ook de kilometertotaalstand aan.
Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedieningsknoppen (zie
“Bedieningsknoppen” op de vorige pagina’s) de volgende instellingen
kunnen worden uitgevoerd:
”MY CAR” INSTELMENU
❒SNELHEIDSLIMIET
❒GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH
INSCHAKELENDE KOPLAMPEN
(indien aanwezig)
❒INFORMATIE OVER MOTOROLIE (indien aanwezig)
❒MENU VERLATEN
Met het Connect Navigatiesysteem is het mogelijk de informatie over de
telefoon, het audiosysteem en de pictogrammen van het navigatiesysteem
te herhalen op het instelbare multifunctionele display van het
instrumentenpaneel.
Zie voor de andere instellingen en/of keuzemogelijkheden van set-up, het
supplement van het Connect Navigatiesysteem.

63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
STARTCONTROLE
Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan wordt op het instelbare multifunctionele display “Diagnose bezig”
weergegeven: de fase waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen;
deze fase duurt enkele seconden.
Als tijdens deze fase geen storingen worden gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt “Diagnose ok” op het
display.
vervolg op volgende pagina
oppure

64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 30.000 km (of gelijke waarde in mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt
automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of gelijke waarde in mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave
wordt elke 200 km (of gelijke waarde in mijl) of om de drie dagen weergegeven. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de
contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat
resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of
mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de
werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Als op het display een
eventuele storingsmelding
verschijnt, zie dan het
hoofdstuk “Lampjes en
berichten”.
Na de mededeling “Diagnose
ok”, wordt samen met de
opgeslagen datum op het
display automatisch de
informatie van de “Agenda”
weergegeven. Als er geen
storingen
zijn
Standaardscherm met
mechanische
versnellingsbak
Standaardscherm
met Selespeed
versnellingsbak
Motor
gestart? NEE
JA

65
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MENU VERLATEN
SNELH. LIMIET
SCHEMERSENSOR
INFO MOTOR
BESCHRIJVING VAN HET MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen Õ
en Ôworden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellen; zie voor meer informatie
“Toegang tot menuscherm” op de volgende pagina.

66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Zie
“Startcontrole”
b
Menuscherm
Voorbeeld van
standaardscherm SNELH. LIMIET
SCHEMERSENSOR
INFO MOTOR
MENU VERLATEN
TOEGANG TOT HET MENUSCHERM
Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop
b
in te drukken.
Druk op de knop Õof Ôom in het menu te navigeren.
BELANGRIJK Als u na het oproepen van het Menu gedurende 60 seconden geen handelingen uitvoert, dan wordt
automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die
niet bevestigd is (met de knop
b
), niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd.

67
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SNELHEIDSLIMIET (SNELH. LIMIET)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er
een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è(indien aanwezig) branden en verschijnt er een bericht op het
display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld:
c
b
b
Stel met de knoppen Õen/of Ôde gewenste snelheid in. Tijdens het
instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden
ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph, afhankelijk van
de ingestelde eenheid. Elke keer als u de knop indrukt (kort), wordt de
waarde vijf eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop
ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u
dichtbij de juiste waarde bent, laat u de knop los en stelt u de exacte
waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
c
c
b
b
c
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling (ON/OFF). De geselecteerde
instelling wordt weergegeven.
Terug naar
menuscherm
Menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Ô
Õ
Ô
Õ

68
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
GEVOELIGHEID SCHEMERSENSOR INSTELLEN AUTOMATISCH INSCHAKELBARE
KOPLAMPEN (SCHEMERSENSOR) (indien aanwezig)
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum
niveau, niveau 2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder
buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. Deze functie kan ook tijdens het rijden worden ingesteld. Ga
voor de gewenste instelling als volgt te werk:
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
c
b
c
Ô
Õ
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Terug naar
menuscherm
Stel met de knoppen Õen/of Ôde
gevoeligheid van de schemersensor in.
c
b
Ô
Õ

69
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Ô
Õ
INFORMATIE OVER MOTOROLIE (INFO MOTOR) (indien aanwezig)
Het is mogelijk om in plaats van de datum, informatie over de motorolie (temperatuur en oliedruk) weer te geven
(zie voor meer informatie de volgende pagina). Ga voor het in-/uitschakelen (ON/OFF) van de weergave van de
informatie over de motorolie als volgt te werk:
c
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Deze weergave wordt het
nieuwe standaardscherm.
Menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Kies met de knop Õof Ôvoor in- of
uitschakeling (ON/OFF). De geselecteerde
instelling wordt weergegeven.
Menuscherm
bb
c
c
Terug naar
menuscherm
Ô
Õ

70
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, geeft het instelbare multifunctionele display, na de startcontrole,
informatie over de motorolie (als deze mogelijkheid hiervoor is ingeschakeld).
De volgende afbeelding heeft betrekking op de motorolietemperatuur:
onder normale omstandigheden
olietemperatuur hoger dan maximum toegelaten waarde
motoroliedruk onder normale omstandigheden
motoroliedruk lager dan minimum voorgeschreven waarde
De volgende afbeelding heeft betrekking op de motoroliedruk:

71
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MENU VERLATEN
Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.
b
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Menuscherm
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
Met de knop Ôkeert u terug naar Snelh.
Lim. (eerste onderdeel van het menu)
Ô
Õ

72
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TRIP COMPUTER
Met de functie “Trip computer” kan op het multifunctionele display informatie worden weergegeven over de
werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto en “Trip
B” , dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de
volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet.
Met “General trip” wordt informatie over Autonomie (actieradius), Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig
verbruik, Gemiddelde snelheid en Reistijd weergegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B,
Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Reistijd B weergegeven. De functie “Trip B” kan worden
uitgeschakeld.
Procedure voor het begin van een rit (reset)
Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General trip”, dan moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat,
op de knop
i
drukken op de rechter hendel aan het stuur volgens methode
i
(zie “Bedieningsknoppen”).
Als u het systeem op nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode
i
) terwijl het scherm van
“General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op
nul zet (door het indrukken van de knop volgens methode
i
) terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven,
dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.
BELANGRIJK De onderdelen “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul gezet worden.
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
Reset TRIP B
TRIP B
TRIP B
TRIP B
Reset TRIP B
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject
GENERAL TRIP
Reset GENERAL TRIP
Einde rit - Begin nieuwe rit
Reset GENERAL TRIP
Einde rit - Begin nieuwe rit
˙
˙
˙
˙
˙
˙
˙
˙
Einde deeltraject
Begin nieuw deeltraject

73
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Zie “Startcontrole”
en “Toegang tot
menuscherm”
Vorig
scherm, bijv.:
h h h h
h h h
vervolg op volgende pagina
i
= Reset “General trip” en “Trip B” behalve
“Autonomie” en “Huidig verbruik”
(zie de paragraaf “Reset general trip”)
De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):

74
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Trip B AAN? NEE
JA
Terug naar vorig
scherm, bijv.:
h h h h
i
= Alleen reset “Trip B”
(zie de paragraaf “Reset trip B”).

75
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Reset GENERAL TRIP
i
= Reset “General trip” en “Trip B”
(behalve “Autonomie”
en “Huidig verbruik”)
i
= Alleen reset “Trip
B”
Reset TRIP B
Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode
i
, verschijnen op het display de
volgende functies:

76
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN
(LICHTSTERKTE)
Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het
display van het instrumentenpaneel, van de autoradio, van het Connect Navigatiesysteem, van de klimaatregeling met
gescheiden temperatuurregeling en van de bedieningsknoppen in het interieur.
De lichtsterkte van het instelbare multifunctionele display heeft een dagstand (buitenverlichting uitgeschakeld) en een
nachtstand (buitenverlichting ingeschakeld).
De lichtsterkte van de bedieningsknoppen kan alleen met ingeschakelde buitenverlichting worden geregeld.
De maximale waarden voor het instellen van de lichtsterkte overdag en ‘s nachts zijn gelijk.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Zie “Startcontrole” en
“Toegang tot menuscherm” Ô
Õ
Ô
Õ
Automatisch terug naar standaardscherm
na enkele seconden of door het indrukken van de
toets
b
Vorig
scherm, bijv.:
Stel met de knop Õof Ôvoor de lichtsterkteregeling
(
Ã
) de gewenste lichtsterkte in.
F0C0259m
ÃÃ

77
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0158m
ZITPLAATSEN
VOORSTOELEN MET HANDBEDIENDE VERSTELLING
Verstellen in lengterichting
Zet de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht
gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand steunen.
Hoogteverstelling (indien aanwezig)
Trek de hendel (B) uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog
of omlaag.
BELANGRIJK De verstelling is alleen mogelijk als u op de
bestuurdersstoel zit.
Verstellen van de rugleuning
Draai de knop (C).
ATTENTIE
Laat de hendel los en controleer altijd of de stoel goed geblokkeerd is door hem
naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan
deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen.
ATTENTIE
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.

78
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0305m
Lendensteunverstelling (indien aanwezig)
Draai de knop (D) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.
Stoelverwarming (indien aanwezig)
Druk met de sleutel in stand MAR op de knop Com de functie in of uit
te schakelen. Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
Rugleuning naar voren klappen (3-deurs uitvoering)
Trek voor toegang tot de zitplaatsen achter aan handgreep (E), kantel de
rugleuning naar voren, waarbij tevens de stoel vrij naar voren kan
schuiven door tegen de rugleuning te duwen. Als de rugleuning wordt
teruggeklapt, dan kan de stoel tevens in de oorspronkelijke stand worden
teruggeschoven (geheugenmechanisme).
Passagiersstoel voor neerklappen “tafelopstelling” (indien
aanwezig)
Trek hiervoor aan de hendel (A) en klap gelijktijdig de rugleuning neer.
Om de stoel weer in de normale stand te zetten, moet u de rugleuning
omhoog zetten totdat deze vergrendelt.
F0C0415m

79
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0382m
VOORSTOELEN MET ELEKTRISCHE VERSTELLING
(indien aanwezig)
De stoelen kunnen versteld worden als de contactsleutel in stand MAR
staat of gedurende 1 minuut nadat de contactsleutel in stand STOP is
gezet of de sleutel is uitgenomen.
Verstellen in lengterichting/hoogteverstelling
Bedien de knop (A).
Verstellen van de rugleuning
Bedien de knop (B).
Verstellen van de lendensteun
Druk op de knop (C) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen:
druk op het voorste deel van de knop voor meer steun en op het
achterste deel voor minder steun.
Instellingen van de bestuurdersstoel opslaan
Met deze voorziening kunnen drie verschillende instellingen van de
bestuurdersstoel en de buitenspiegels in het geheugen worden
opgeslagen en opgeroepen (alleen met de contactsleutel in stand MAR).
Ga voor het opslaan als volgt te werk:
❒stel de stand van de bestuurdersstoel en van de buitenspiegels in;
❒druk ongeveer 3 seconden op een van de knoppen D (“1”, “2” of “3”)
waaronder een instelling kan worden opgeslagen, totdat u ter
bevestiging een geluidssignaal hoort.
Stoelverwarming
Druk op knop (E). Het lampje op de knop gaat branden als deze functie
wordt ingeschakeld.

80
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als de stand van de stoelen wordt opgeslagen wordt ook de stand van de
elektrische buitenspiegels in het geheugen gezet. Als u een nieuwe stand
van de stoel of de spiegels opslaat, wordt automatisch de vorige met
dezelfde knop opgeslagen stand verwijderd.
BELANGRIJK De instelling van de lendensteun en de inschakeling van de
stoelverwarming kunnen niet in het geheugen worden opgeslagen.
Opgeslagen instellingen oproepen
Ga als volgt te werk:
❒draai de contactsleutel in stand MAR;
❒druk (kort) op de knop (D) (“1”, “2” of “3”).
De stoel beweegt uitsluitend automatisch als de opgeroepen stand
verschillend is van de stand waarin de stoel staat, en de snelheid van de
auto lager is dan 10 km/h.
Bovendien kan de stoel versteld worden gedurende 1 minuut nadat de
sleutel uit het start-/contactslot is genomen.
Als de motor wordt gestart tijdens het oproepen van de opgeslagen
instelling, wordt de beweging van de stoel geblokkeerd.
BELANGRIJK Als tijdens het oproepen van de opgeslagen instelling een
van de knoppen (D) wordt ingedrukt, wordt de in werking zijnde functie
onmiddellijk onderbroken (“anti-paniek”- functie).
F0C0382m

81
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EASY ENTRY (3-deurs uitvoering)
Deze functie, die kan worden ingeschakeld ongeacht de stand van de
contactsleutel, dient om de toegang tot de zitplaatsen achter te
vergemakkelijken.
Trek, voor toegang tot de zitplaatsen achter, hendel (A) omhoog en duw
de rugleuning (B) naar voren: de stoel schuift automatisch naar voren.
Als de rugleuning wordt teruggeklapt, schuift de stoel naar achteren en
komt in de oorspronkelijke positie.
Als de rugleuning bij het terugklappen wordt gehinderd door een
obstakel (bijvoorbeeld de knieën van de passagier achter), dan stopt de
verplaatsing van de stoel; hierna gaat de stoel enkele centimeters naar
voren en vergrendelt.
F0C0404m

82
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0338m
VERSCHUIFBARE ACHTERBANK (indien aanwezig)
Verstellen van de rugleuning
Trek de hendel (A) omhoog en begeleid de rugleuning totdat deze in een
van de zes standen staat.
Verstellen in lengterichting
Houd de hendel (B) in het midden vast, trek de hendel omhoog en duw
de zitplaats naar voren of naar achteren; de twee delen kunnen
afzonderlijk worden versteld.

83
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
De ruimte die beschikbaar is tussen de rugleuning achter en de
bagageruimte kan zijn afgedekt met de rolhoezen (B) (linkerzijde) en (D)
(rechterzijde).
F0C0315m
De ruimte is bereikbaar nadat de lippen (A) en (C) zijn ingedrukt en de
spankoorden (B) en (D) voorzichtig aan de haakjes (E), die zich op de
rugleuning van de stoelen achter bevinden, zijn vastgemaakt.
F0C0314m

84
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0312m
Onder normale rijomstandigheden moet de rugleuning in de 4estand
staan zodat de veiligheidsgordels op de juiste wijze kunnen worden
omgelegd.
ATTENTIE
Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door deze naar
voren en naar achteren te schuiven. Als de zitplaats niet goed geblokkeerd is, kan
deze onverwachts verschuiven.
ATTENTIE
ATTENTIE
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning
aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken.
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.

F0C0095m
86
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ACHTER
Voor de zitplaatsen achter zijn drie hoofdsteunen voorzien.
Uittrekken: trek de hoofdsteun volledig omhoog (“gebruiksstand”) totdat
hij hoorbaar vergrendelt.
Druk om de hoofdsteun in de zitting te plaatsen op knop (A) en laat de
hoofdsteun in de zitting op de rugleuning zakken.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruikt worden, moeten de
hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.

87
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0033m
ATTENTIE
STUURWIEL
Dit kan zowel axiaal als verticaal versteld worden.
Ontgrendel hendel (A) door de hendel naar het stuur te trekken; plaats
vervolgens het stuur in de gewenste stand en vergrendel het stuur door
hendel (A) geheel naar voren te drukken.
Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.
ATTENTIE
Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren,
waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het
systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de
auto niet meer aan de typegoedkeuring.

88
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0040m
F0C0144m
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor
de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.
Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet:
normale of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Spiegel inklappen
De spiegel kan (bijv. bij nauwe doorgangen) van stand (A) in stand (B)
worden geklapt.
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand (A) staan.
De spiegel aan de bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming enigszins wordt
beïnvloed.

89
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0131m
F0C0437m
Elektrische verstelling
Ga als volgt te werk:
❒met de schakelaar (A) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of
rechts): na het indrukken van de schakelaar keert deze deze terug in
de oorspronkelijke positie;
❒plaats voor het verstellen van de spiegel de joystick (B) in een van de
vier richtingen.
De functie is tijdgeschakeld: na het indrukken van de schakelaar (A) moet
de gekozen spiegel binnen 1 minuut worden versteld.
Na ongeveer 1 minuut na het laatste commando door de joystick (B) of
de schakelaar (A) kan de spiegel niet meer worden versteld.
“Parkeer”-stand van de buitenspiegel aan passagierszijde
opslaan
Voor een optimaal zicht tijdens het inparkeren kan de bestuurder, tijdens
het inschakelen van de achteruit, de buitenspiegel aan passagierszijde in
een stand zetten (en opslaan) die verschillend is van de stand die normaal
tijdens het rijden gebruikt wordt.
Ga voor het opslaan als volgt te werk:
❒schakel bij stilstaande auto en met de contactsleutel in stand MAR de
achteruit in;
❒stel de buitenspiegel aan passagierszijde zodanig af dat een optimaal
zicht wordt verkregen voor het inparkeren;
❒houd gedurende ten minste 3 seconden een van de knoppen (C)
ingedrukt.

90
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Gelijktijdig met de “parkeer”-stand van de
buitenspiegel aan passagierszijde wordt de stand van
de buitenspiegel en de positie van de stoel aan
bestuurderszijde in het geheugen opgeslagen.
Als de stand van de spiegel is opgeslagen, klinkt een
akoestisch signaal.
“Parkeer”-stand van de buitenspiegel aan
passagierszijde oproepen
Schakel bij stilstaande auto en met de contactsleutel in
stand MAR de achteruit in: de spiegel wordt
automatisch in de opgeslagen stand gezet.
Als er geen enkele stand is opgeslagen zal, als de
achteruit wordt ingeschakeld, de buitenspiegel aan
passagierszijde automatisch iets omlaag kantelen om
het inparkeren te vergemakkelijken.
De buitenspiegel aan passagierszijde keert automatisch
terug in de beginstand, na ongeveer 10 seconden na
het uitschakelen van de achteruit of direct als de
snelheid van de auto bij vooruit rijden hoger is dan 10
km/h.
Automatische synchronisatie van de
buitenspiegels
Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR
draait, worden de buitenspiegels automatisch in de
laatst ingestelde en/of opgeroepen stand gezet voordat
de contactsleutel werd uitgenomen.
Hierdoor worden de spiegels gesynchroniseerd
wanneer tijdens het parkeren met de hand of per
ongeluk een van de buitenspiegels is versteld.

91
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0002m
KLIMAATREGELING
1 Vaste uitstroomopening boven voor ontwasemen of ontdooien voorruit - 2 Verstelbaar luchtrooster in het midden -
3 Vaste luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien zijruiten - 4 Verstelbare en regelbare luchtroosters aan de zij-
kant - 5 Luchtroosters onder - 6 Verstelbaar en regelbaar luchtrooster achter - 7 Vaste uitstroomopeningen voor
beenruimte achter.

92
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0064m
F0C0031m
F0C0030m
LUCHTROOSTERS EN VERSTELBARE LUCHTROOSTERS
AAN DE ZIJKANT
(A) - Vast luchtrooster voor de zijruiten.
(B) - Regelknop voor de luchtopbrengst:
çgeheel dicht
O= geheel open.
(C) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom.
LUCHTROOSTERS IN HET MIDDEN
(A) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom.
(B) - Regelknop voor de luchtopbrengst:
çgeheel dicht
O= geheel open.
LUCHTROOSTER ACHTER (indien aanwezig)
(A) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom.
(B) - Regelknop voor de luchtopbrengst:
çgeheel dicht
O= geheel open.
Op enkele uitvoeringen bevindt zich op de plaats van de luchtrooster
achter, een opbergvak.

93
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0380m
VERWARMING EN VENTILATIE
BEDIENINGSKNOPPEN
(A): draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht)
(B): drukknop voor in- en uitschakelen
achterruitverwarming
(C): draaiknop voor inschakelen aanjager
(D): drukknop voor in- en uitschakelen
luchtrecirculatie
(E): draaiknop voor de luchtverdeling.
VERWARMING INTERIEUR
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop (A) in het rode vlak;
❒draai de knop (C) op de gewenste
snelheid;
❒draai de knop (E) in stand:
≤voor verwarming van de beenruimte en
ontwaseming van de voorruit
µvoor verwarming van de beenruimte,
waarbij de luchtstroom op het gelaat koel
blijft (“bilevel”- stand)
wvoor gespreide verwarming van de
beenruimten voor en achter
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op
de knop
T
gedoofd).
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VOORRUIT
EN ZIJRUITEN VOOR
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand
-
);
❒draai de knop (C) in stand
-
;
❒draai de knop (E) in stand
-
;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
T
gedoofd).
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een stand gekozen
worden waarbij het zicht en het comfort optimaal blijven.

95
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BEDIENINGSKNOPPEN
(A): draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van
warme/koude lucht)
(B): drukknop voor in- en uitschakelen
achterruitverwarming
(C): draaiknop voor inschakelen aanjager
(D): drukknop voor in- en uitschakelen
aircocompressor
(E): drukknop voor in- en uitschakelen
luchtrecirculatie
(F): draaiknop voor de luchtverdeling.
VERWARMING INTERIEUR
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop (A) in het rode vlak;
❒draai de knop (C) op de gewenste
snelheid;
❒draai de knop (F) in stand:
≤voor verwarming van de beenruimte en
ontwaseming van de voorruit
µvoor verwarming van de beenruimte,
waarbij de luchtstroom op het gelaat koel
blijft (“bilevel”- stand)
F0C0372m
wvoor gespreide verwarming van de beenruimten voor en achter.
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
T
gedoofd).
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VOORRUIT
EN ZIJRUITEN VOOR
Ga als volgt te werk:
❒druk op de knop
❄
(D);
❒draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand
-
);
❒draai de knop (C) in stand
-
;
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING (indien aanwezig)

96
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
❒draai de knop (F) in stand
-
;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
T
gedoofd).
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid zijn, kan een
stand gekozen worden waarbij het zicht en het
comfort optimaal blijven.
Beslaan van de ruiten voorkomen
Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of
bij grote verschillen in interieur- en
buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure
aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:
❒druk op de knop
❄
(D);
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
T
gedoofd);
❒draai de knop (A) in het rode vlak;
❒draai de knop (C) in stand 2;
❒draai de knop (F) in stand -of stand ≤als de
ruiten niet beslagen zijn.
De airconditioning is zeer bruikbaar om het beslaan
van de ruiten te voorkomen: het is daarom voldoende
om de bedieningsknoppen op ontwasemen te zetten
zoals hiervoor beschreven is en de airconditioning in
te schakelen door de knop
❄
in te drukken.
ONTWASEMING/ONTDOOIING
ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS
Druk op de knop (om deze functie in te schakelen:
het lampje op de knop (gaat branden als deze
functie wordt ingeschakeld.
De functie is voorzien van een tijdschakeling,
waardoor de functie na 20 minuten automatisch wordt
uitgeschakeld. U kunt de verwarming eerder
uitschakelen door nogmaals de knop (in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op
de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde
van de achterruit, om beschadiging van de
achterruitverwarming te voorkomen.
REGELING AANJAGERSNELHEID
Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt
te werk:
❒open de luchtroosters in het midden en aan de
zijkant geheel;
❒draai de knop (A) in het blauwe vlak;
❒draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
❒draai de knop (F) in stand ¥;
❒schakel de luchtrecirculatie uit (lampje op de knop
T
gedoofd).

97
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RECIRCULATIE INSCHAKELEN
Druk op de knop
T
: het lampje op de knop gaat
branden als deze functie wordt ingeschakeld.
Het verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in
te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten
werken, omdat anders, vooral als u met meerdere
personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt
dat de ruiten beslaan.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste
omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter
niet raadzaam deze functie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan
de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan,
vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld.
AIRCONDITIONING (koeling)
Ga als volgt te werk:
❒draai de knop (A) in het blauwe vlak;
❒draai de knop (C) op de gewenste snelheid;
❒draai de knop (F) in stand ¥;
❒druk op de knoppen
❄
en
T
(lampjes op de
knoppen branden).
Regeling van de koeling
Ga als volgt te werk:
❒schakel de knop
T
uit (lampje op de knop
gedoofd);
❒draai de knop (A) naar rechts voor verhoging van
de temperatuur;
❒draai de knop (C) naar links voor verlaging van de
aanjagersnelheid.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per
maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het
zomerseizoen de werking van de airconditioning door
de Fiat-dealer controleren.

98
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0381m
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
(indien aanwezig)
BEDIENINGSKNOPPEN
(A): drukknop voor inschakelen functie
AUTO (automatische werking) en
draaiknop voor regelen temperatuur aan
bestuurderszijde
(B): drukknop voor instelling luchtverdeling
(C): display met informatie over
klimaatregeling
(D): verhogen/verlagen aanjagersnelheid
(E): drukknop voor inschakelen functie
MONO (gelijkstellen ingestelde
temperaturen) en draaiknop voor
regelen temperatuur aan passagierszijde
(F): drukknop voor in- en uitschakelen
airconditioning
(G): drukknop voor in- en uitschakelen
achterruitverwarming
(H): drukknop voor inschakelen functie MAX-
DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming
voorruit en zijruiten voor)
(I): interieurtemperatuursensor
(L): drukknop voor in- en uitschakelen
luchtrecirculatie en AQS-functie
(M): drukknop voor in- en uitschakelen
aircocompressor
BESCHRIJVING
De auto is uitgerust met een airconditioning met gescheiden
luchttemperatuurregeling voor bestuurders- en passagierszijde.
Dit systeem is uitgerust met AQS (Air Quality System) dat
automatisch de luchtrecirculatie inschakelt als vervuilde buitenlucht
wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld in een file en in tunnels).

99
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden
ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de
gewenste temperaturen op het display in te stellen en
daarna de knop AUTO in te drukken.
Met de airconditioning kan de temperatuur voor de
bestuurder en de passagier apart worden ingesteld.
Het maximale temperatuurverschil is 7°C.
De aircocompressor schakelt alleen in als de
buitentemperatuur hoger is dan 4°C.
AUTOMATISCHE WERKING VAN DE
AIRCONDITIONING (functie AUTO)
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem
automatisch:
❒de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde
lucht;
❒de luchtverdeling in het interieur;
waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen
worden opgeheven.
Tijdens de automatische werking van de
airconditioning verschijnt op het display de mededeling
FULL AUTO.
Tijdens de automatische werking is het altijd mogelijk
de ingestelde temperaturen te veranderen en
handmatig een van de volgende handelingen uit te
voeren:
❒regelen aanjagersnelheid;
❒instellen luchtverdeling;
❒in- en uitschakelen luchtrecirculatie en AQS-
functie;
❒inschakelen aircocompressor.
ATTENTIE
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te
gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.

101
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
❒handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd
uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); het
lampje op de knop Tis gedoofd;
❒handmatig ingeschakeld (recirculatie altijd
ingeschakeld); het lampje op de knop Tbrandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de klimaatregeling
automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
Tbrandt). Als u de knop Tindrukt, kunt u de
luchtrecirculatie inschakelen (lampje op de knop is
gedoofd) en omgekeerd.
Als de knop OFF is ingedrukt (lampje op de knop
brandt), kan de AQS-functie (Air Quality System) niet
worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen,
afhankelijk van de werking van het systeem
(“verwarming” of “koeling”), de gewenste
omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter
niet raadzaam deze functie in te schakelen op
regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan
de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan,
vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Het
verdient aanbeveling om de recirculatiefunctie in te
schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt
voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt.
Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten
werken, omdat anders, vooral als u met meerdere
personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt
dat de ruiten beslaan.
AQS-functie
(Air Quality System) inschakelen
Met de AQS-functie (opschrift AQS op het display)
wordt de recirculatie automatisch ingeschakeld als
vervuilde lucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld bij
files en in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt
ongeveer 15 minuten na het inschakelen van de
recirculatie voor het verversen van de lucht in het
interieur, ongeveer 1 minuut buitenlucht in het
interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van de
buitenlucht.
SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE
TEMPERATUREN (functie MONO)
Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur
aan bestuurders- en passagierszijde automatisch
gelijkgesteld.
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het
verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide
zijden.
Als u de knop MONO opnieuw indrukt, wordt de
functie uitgeschakeld.

102
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AIRCOCOMPRESSOR
IN-/UITSCHAKELEN
Als u op de knop òdrukt, wordt de aircocompressor
ingeschakeld.
Inschakelen compressor
❒lampje op de knop òbrandt;
❒weergave van het symbool òop het display.
Uitschakelen compressor
❒lampje op de knop ògedoofd;
❒doven van het symbool òop het display;
❒uitschakeling luchtrecirculatie;
❒uitschakeling AQS-functie.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de
luchttemperatuur in het interieur niet lager worden
dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert
het symbool òop het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het
geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de
motor. U kunt de aircocompressor weer inschakelen
door nogmaals de knop òof AUTO in te drukken: in
dat laatste geval worden de andere handmatig
geselecteerde instellingen opgeheven.
LUCHTVERDELING INSTELLEN
Als u een of meer knoppen
Q
/
E
/
Z
indrukt, dan kunt
u handmatig een van de 7 mogelijke verdelingen van de
lucht naar het interieur kiezen:
Q
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de
voorruit en de zijruiten voor voor ontdooiing/ont-
waseming van de ruiten.
Z
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de
beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling
zorgt voor een snelle verwarming van het interi-
eur.
Q
ZE
Lucht uit de uitstroomopeningen voor en achter,
de luchtroosters in het midden en aan de zijkant
van het dashboard, het luchtrooster achter en de
uitstroomopeningen voor ontwaseming/ontdooi-
ing van de voorruit en zijruiten voor.
E
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden
en aan de zijkant van het dashboard (lichaam pas-
sagier).
Q
Z
Verdeling van de luchtstroom tussen de uit-
stroomopeningen in de beenruimten en de uit-
stroomopeningen voor ontwaseming/ontdooiing
van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtver-
deling zorgt voor een goede verwarming van het
interieur en voorkomt het eventuele beslaan van
de ruiten.

103
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Z
E
Verdeling van de luchtstroom tussen de uit-
stroomopeningen in de beenruimten (warmere
lucht), de luchtroosters in het midden en aan
de zijkant van het dashboard en de uitstroom-
opening achter (koelere lucht).
E
Q
Verdeling van de luchtstroom tussen de lucht-
roosters in het midden en aan de zijkant van het
dashboard, het luchtrooster achter en de uit-
stroomopeningen voor het ontdooien/ontwase-
men van de voorruit en de zijruiten voor. Deze
luchtverdeling zorgt voor een goede ventilatie van
het interieur en voorkomt het eventuele beslaan
van de ruiten.
BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning
moet minstens één knop van de luchtverdeling
Q
/
E
/
Z
worden ingedrukt. Hierna kunnen de
knoppen van de luchtverdeling
Q
/
E
/
Z
niet meer
worden uitgeschakeld.
BELANGRIJK Druk op de knop OFF om het systeem
weer in te schakelen: alle functies die waren
opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden
hervat.
Voor het hervatten van de automatische werking van
de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet
de knop AUTO worden ingedrukt.
AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN
Druk op de knop OFF.
Op het display verschijnen de volgende gegevens:
❒opschrift OFF;
❒weergave buitentemperatuur;
❒weergave ingeschakelde luchtrecirculatie (lampje op
de knop Tbrandt).

104
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
HULPVERWARMING (indien
aanwezig)
Hulpverwarming = werking van de verwarming
nadat de start-/contactsleutel in stand MAR is
gedraaid;
Standverwarming = werking van de verwarming na
inschakeling door de specifieke afstandsbediening.
De hulpverwarming werkt geheel onafhankelijk van de
motor en dient voor:
❒het verwarmen van het interieur van de auto bij
uitgezette motor;
❒het ontdooien van de ruiten;
❒het verwarmen van de koelvloeistof en vervolgens
van de motor zelf voor het starten;
❒het verwarmen, het op temperatuur houden en het
laten circuleren van de koelvloeistof gedurende een
vooraf ingestelde tijd waardoor, bij het starten van
de motor, de optimale temperatuur van de motor
en het interieur is gegarandeerd.
BELANGRIJK De hulpverwarming is uitgerust met een
thermische beveiliging die de brander uitschakelt bij
oververhitting door te weinig of lekkende
koelvloeistof. Wendt u in dat geval tot de Fiat-dealer
om de hulpverwarming te laten controleren.
BELANGRIJK De hulpverwarming werkt alleen bij een
buitentemperatuur die lager is dan 12°C, een
koelvloeistoftemperatuur onder de 72°C en een
accuspanning hoger dan 10,25V.
BELANGRIJK De standverwarming werkt alleen als de
koelvloeistoftemperatuur lager is dan 77°C en de
accuspanning hoger is dan 10,25V.
Om een te warm interieur te voorkomen, raden wij u
aan om de verwarming niet te gebruiken bij een
temperatuur die hoger is dan 20°C.
De verwarming kan spontaan uitschakelen door
gebrek aan brandstof na het starten of doordat de
vlam dooft tijdens de werking.
Wacht tot het systeem de procedure voor
zelfuitschakeling heeft uitgevoerd en probeer de
verwarming opnieuw in te schakelen; wendt u tot de
Fiat-dealer als het systeem niet opnieuw inschakelt.

105
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0316m
HULPVERWARMING IN-/UITSCHAKELEN
Houd, voor inschakeling van de verwarming, de afstandsbediening in de
hand met de antenne (C) aan de bovenzijde en druk 2 seconden op de
knop (A).
Houd, voor uitschakeling van de verwarming, de afstandsbediening in de
hand met de antenne (C) aan de bovenzijde en druk op de knop (D).
Het inschakelsignaal wordt door de afstandsbediening verzonden. Deze
heeft een bereik van ongeveer 600 meter in open gebieden en een
kleiner bereik bij aanwezigheid van obstakels.
Op een afstand van minder dan 2 meter werkt de afstandsbediening niet.
INSCHAKELDUUR CONTROLEREN
De verwarming blijft ongeveer 30 minuten ingeschakeld en dooft daarna.
Als u wilt weten wat de opgeslagen inschakelduur is, moet u binnen 1
seconde gelijktijdig de knoppen (A) en (D) op de afstandsbediening 3 keer
na elkaar indrukken.
Tel daarna hoe vaak lampje (B) knippert: een keer knipperen komt
overeen met 10 minuten inschakelduur (bijv. 4 keer knipperen komt
overeen met 40 minuten).
BELANGRIJK Als u begint met tellen moet ook de eerste impuls worden
meegerekend. Deze verschijnt als voor de derde keer beide knoppen (A)
en (D) worden ingedrukt.

106
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0316m
INSCHAKELDUUR INSTELLEN
De inschakelduur kan op maximaal 60 minuten worden ingesteld. Voor
het instellen van de inschakelduur moet u op de knop (D) drukken zodat
de volgende inschakelduur wordt opgeroepen. Iedere keer als u op de
knop (D) drukt, wordt de inschakelduur 10 minuten verlengd.
Ga voor het opslaan van de nieuwe inschakelduur als volgt te werk:
❒druk op de knop (A);
of
❒druk gedurende 10 seconden geen enkele knop in.
Druk, om terug te keren naar de oorspronkelijke inschakelduur (30
minuten), binnen 10 seconden gelijktijdig op de knoppen (A) en (D) op de
afstandsbediening totdat het lampje (B) dooft.

107
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0316m
F0C0317m
BATTERIJEN AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN
Controleer de lading van de batterijen van de afstandsbediening door de
knop (A) of (D) in te drukken.
Het knipperen van het lampje (B) geeft het volgende aan:
❒bij geladen batterijen knippert het lampje kort;
❒bij batterijen met een zwakke lading blijft het lampje ongeveer 3
seconden branden;
❒bij lege batterijen blijft het lampje ongeveer 5 seconden branden.
Open, voor het vervangen van de batterijen, het klepje (F) door het in de
richting van de pijl te duwen, verwijder de twee batterijen (E) en plaats
de nieuwe exemplaren (van hetzelfde type). Let hierbij op de polariteit.
ONDERHOUD
Laat het systeem periodiek (in ieder geval aan het begin van het
winterseizoen) door de Fiat-dealer controleren: zo wordt een veilige en
economische werking en een lange levensduur van de verwarming
gegarandeerd.
Onderhoud of reparaties aan het systeem mogen alleen worden
uitgevoerd door de Fiat-dealer.

108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJKE TIPS
❒Zie voor de brandstof van de hulpverwarming de
gegevens in de paragraaf “Tanken met de auto” in
dit hoofdstuk.
❒Schakel de verwarming tijdens het tanken en in de
nabijheid van tankstations altijd uit om het gevaar
van brand en/of ontploffingen te voorkomen.
❒Parkeer niet boven brandbaar materiaal zoals
papier, gras of droge bladeren: brandgevaar!
❒Bij uitvoeringen met handbediende klimaatregeling
(zie de paragraaf “Handbediende klimaatregeling” in
dit hoofdstuk) moet, bij het gebruik van de
standverwarming, de draaiknop op maximale
verwarming worden ingesteld en de luchtverdeling
in stand -worden gezet.
❒Voordat u de standverwarming inschakelt, moet de
volumetrische beveiliging van het diefstalalarm altijd
worden uitgeschakeld (zie de paragraaf
“Diefstalalarm” in dit hoofdstuk).
❒De temperatuur in de nabijheid van de verwarming
mag niet boven 120°C komen (bijv.: bij het drogen
van lakreparaties in een moffeloven). Hogere
temperaturen kunnen het systeem beschadigen.
❒Als de verwarming werkt bij een uitgezette motor
ontlaadt de accu; daarom moet het laadsysteem bij
draaiende motor goed werken om de lading van de
accu weer te herstellen.
❒Houdt u bij de controle van het niveau van de
koelvloeistof strikt aan hetgeen beschreven staat in
de paragraaf “Niveaus controleren” in het
hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Het water in het
motorkoelsysteem moet minimaal 20% antivries
(PARAFLU UP) bevatten.
❒De verwarming kan bij een normale werking rook
en geur opleveren in de nabijheid van de uitlaat van
het verwarmingssysteem: dit moet niet als een
storing worden beschouwd.
❒Omdat de verwarming brandstof verbruikt, mag,
om vergiftiging of verstikking te voorkomen, deze
nooit zijn ingeschakeld, zelfs niet voor korte
periodes, in een afgesloten omgeving zoals een
garage of werkplaats die niet is voorzien van een
afzuiginstallatie.

109
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0042m
F0C0043m
F0C0044m
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR
staat.
VERLICHTING UITGESCHAKELD
Draaiknop in stand O.
BUITENVERLICHTING
Draai de draaiknop in stand 6.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3branden.
DIMLICHT
Draai de draaiknop in stand 2.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 2branden.

111
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0045m
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden
verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te
draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het
uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 2,5 minuut; hierna schakelt de verlichting
automatisch uit.
Telkens als de hendel wordt bediend, gaat ook het controlelampje
3
op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het
display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
Uitschakelen
Schakel de functie uit door de hendel langer dan 2 seconden naar het
stuur te trekken.
SCHEMERSENSOR (automatisch inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het
omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid:
hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de
verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden
ingesteld via het “Instelmenu” op het display (zie “Multifunctioneel
display” of “Instelbaar multifunctioneel display” in dit hoofdstuk).

113
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Draai met de hendel in stand (B), de draaiknop (F) op een van de vier
intervalstanden:
,
= zeer lang interval
■
= lang interval.
■■
= gemiddeld interval.
■■■
= kort interval.
(C): langzaam continu wissen;
(D): snel continu wissen;
(E): tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in
stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.
BELANGRIJK Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de achteruit
inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser werken.
F0C0048m
Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die
omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor
zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt
hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.

114
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0049m
F0C0053m
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelt de
ruitensproeier in.
Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de
ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen
automatisch in als u de hendel voor bediening van de ruitensproeiers
langer dan een halve seconde aangetrokken houdt.
De ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hendel
loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
REGENSENSOR (indien aanwezig)
De regensensor (A) bevindt zich achter de binnenspiegel en staat in
contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de frequentie van
de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde
ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die
ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu
wissen) bij hevige regen.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.

115
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de
regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande
ruitenwissers (geen slagen) bij een droge ruit, naar de eerste snelheid
(langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de
ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor,
werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor
zijn normale automatische werking.
Uitschakelen
Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven
staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand
(A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt
ten minste 1 wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit.
De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te passen:
❒vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil enz.);
❒waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers;
❒verschil tussen dag en nacht.
In de volgende grafiek worden de verschillende niveaus van gevoeligheid
van de regensensor weergegeven.
F0C0048m

116
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0258m
hendel rechts in stand (B)
hendel rechts in stand (B)
hendel rechts in stand (B)
A=Lage gevoeligheid
regensensor
B=Gevoeligheid 2 van
regensensor
C=Gevoeligheid 3 van
regensensor
D=Hoge gevoeligheid
regensensor
Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.
ATTENTIE
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd worden gecontroleerd of het systeem
is uitgeschakeld.

117
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0047m
F0C0270m
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u de hendel naar het dashboard drukt (vergrendelde stand), wordt de
ruitensproeier ingeschakeld en gaat de ruitenwisser continu werken.
De werking stopt als de hendel wordt losgelaten.
Als u de draaiknop (A) van stand Oin stand
'
zet, dan werkt de
achterruitwisser in de intervalstand.
Gebruik de achterruitwisser niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de achterruit te verwijderen. In
die omstandigheden grijpt, als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, de beveiliging in, die
ervoor zorgt dat de achterruitwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.
KOPLAMPSPROEIERS
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in de voorbumper van de auto
gemonteerd en treden in werking als u, bij ingeschakeld dimlicht en/of
grootlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en
in goede staat zijn.

118
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0127m
CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar)
(indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid
boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig
verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal
te hoeven bedienen. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in
druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop (A) in stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de vierde of vijfde
versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje
Ü
(indien aanwezig)
op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een bericht op het
display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒
zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto
met de gewenste snelheid rijdt;
❒
zet de draaiknop (B) ten minste drie seconden op (+) en laat de knop
los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan
worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd
worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal
loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.

119
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het
rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende
manier worden opgeroepen:
❒
geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de
opgeslagen snelheid;
❒
schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid (vierde of vijfde versnelling);
❒
druk op de knop RES (C).
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒
trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
of
❒
zet de draaiknop (B) in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets
verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden,
verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒
schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
of
❒
houd de draaiknop (B) in stand (–) totdat de nieuwe snelheid is
bereikt die automatisch blijft opgeslagen.
F0C0127m

120
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verlaagd
(ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert
de snelheid traploos.
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop (A) in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand
STOP. Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❒
als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt;
❒
als het ASR of ESP (indien aanwezig) wordt ingeschakeld;
❒
als een andere versnelling wordt ingeschakeld bij uitvoeringen met
Selespeed versnellingsbak (indien aanwezig);
❒
als u de versnellingspook van de Selespeed versnellingsbak (indien
aanwezig) per ongeluk in stand N zet.
F0C0127m
ATTENTIE
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook
in de vrijstand of bij uitvoeringen met Selespeed versnellingsbak, de hendel in stand N.
ATTENTIE
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop (A)
in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, door de Fiat-
dealer controleren.

122
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SYSTEEM INSCHAKELEN
Zet de draaiknop (A) in een andere stand dan OFF.
Als het systeem wordt ingeschakeld, verschijnen op het instelbare
multifunctionele display de icoon
ú
en het betreffende bericht (zie
figuur).
De icoon
ú
blijft weergegeven totdat het systeem wordt uitgeschakeld.
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒
zet de draaiknop (A) in een andere stand dan OFF en trap het
gaspedaal in totdat de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❒
zet de draaiknop (B) op (+) en laat de knop los: de snelheid van de
auto wordt opgeslagen en weergegeven op het “Instelbare
multifunctionele display” (zie figuur);
❒
laat het gaspedaal los.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd
worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal
loslaat, zal de auto geleidelijk weer terugkeren naar de opgeslagen
snelheid.
De auto blijft vervolgens constant met de ingestelde snelheid rijden,
totdat zich een van de volgende omstandigheden voordoet:
❒
het intrappen van het rempedaal;
❒
aanwezigheid van een auto op dezelfde rijbaan die langzamer rijdt.
F0C0240m
F0C3242i

123
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Druk op de knop (C) om de opgeslagen snelheid te herstellen als het
systeem is uitgeschakeld door het intrappen van het rempedaal.
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❒
trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
of
❒
zet de draaiknop (B) in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid 10 km/h
verhoogd. Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de
snelheid continu met intervallen van 10 km/h.
Als u de draaiknop (B) loslaat, wordt de nieuwe snelheid opgeslagen en
weergegeven op het “Instelbare multifunctionele display”, ter vervanging
van de daarvoor opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❒
schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;
of
❒
houd de draaiknop (B) in stand (–) totdat de nieuwe snelheid is
bereikt die automatisch blijft opgeslagen.
F0C0240m

124
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Als u de draaiknop (B) loslaat, wordt de nieuwe snelheid opgeslagen en
weergegeven op het “Instelbare multifunctionele display”, ter vervanging
van de daarvoor opgeslagen snelheid.
Het kan nodig zijn de snelheid te verlagen bij het naderen van een bocht.
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop (A) in stand OFF of de start-/contactsleutel in stand
STOP.
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❒
als het rempedaal wordt ingetrapt (de bestuurder moet het systeem
daarna handmatig opnieuw instellen);
❒
als het koppelingspedaal wordt ingetrapt;
❒
als de handrem wordt aangetrokken;
❒
als het ABS, ASR of ESP (indien aanwezig) wordt ingeschakeld;
❒
bij een snelheid onder de 30 km/h;
❒
als de draaiknop (A) in stand OFF wordt gezet;
❒
als de start-/contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid.
De uitschakeling (door het intrappen van het rempedaal) kan nodig zijn
bij het naderen van een bocht.
F0C0240m

125
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
SIGNALEREN VAN EEN AUTO
Met geactiveerd maar niet ingeschakeld systeem
Met de draaiknop (A) in stand
x
,
x
of
x
begint het systeem pas
met het signaleren van een rijdende auto nadat ten minste een keer het
systeem is ingeschakeld (draaiknop (B) in stand (+)).
Hierna wordt de aanwezigheid van een rijdende auto altijd gesignaleerd,
ook bij uitgeschakeld systeem, totdat het systeem buiten werking wordt
gesteld (draaiknop (A) in stand OFF).
Met ingeschakeld systeem
Bij ingeschakeld systeem wordt de aanwezigheid van een rijdende auto
voor u (binnen 150 meter) aan u bekend gemaakt door de weergave van
het symbool
x
en het betreffende bericht op het “Instelbare
multifunctionele display” (zie figuur).
De op het display weergegeven icoon geeft aan dat de cruise-control en
de afstandsmeting met signalering van de aanwezigheid van een auto die
voor u rijdt, zijn ingeschakeld. Deze zijn echter nog niet “gekoppeld” als
de afstand groter is dan de ingestelde afstand of als de snelheid hoger is
dan de ingestelde snelheid.
Als de auto zich daarentegen op een afstand bevindt die gelijk is aan of
korter is dan de ingestelde afstand en het systeem nog in de
“koppelings”-fase is, dan verschijnt op het “Instelbare multifunctionele
display” een weergave die aangeeft dat de afstandsmeting is ingeschakeld.
Als het systeem korte tijd wordt uitgeschakeld door het gaspedaal in te
trappen, dan verdwijnt de eventueel op het “Instelbare multifunctionele
display” zichtbare weergave van de afstandsmeting, terwijl de icoon
x
zichtbaar blijft.
F0C0240m
F0C3172i
F0C3173i

129
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0081m
BEDIENINGSORGANEN
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
Druk voor inschakeling op de schakelaar (A), onafhankelijk van de stand
van de contactsleutel.
Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar.
Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes
Î
en
¥
branden.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de schakelaar (A).
F0C0137m
MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)
Druk bij ingeschakelde buitenverlichting op de knop (A).
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
PARKEERVERLICHTING
Druk ongeveer 1 seconde op de knop (B) als de contactsleutel in stand
STOP staat of is uitgenomen.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
MISTACHTERLICHTEN
Druk op de knop (C). De mistachterlichten werken alleen als het dimlicht
of de mistlampen voor zijn ingeschakeld.
Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
ATTENTIE
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving
van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.

147
F0C0365m
BAGAGERUIMTE
De achterklep (indien ontgrendeld) kan alleen van buitenaf geopend
worden met behulp van de elektrische ontgrendelhendel onder de
handgreep (sedan-uitvoeringen) of achter de handgreep (Multiwagon-
uitvoeringen).
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van
de auto ontgrendeld zijn.
Op het display van het instrumentenpaneel (zie de paragraaf
“Multifunctioneel display” in dit hoofdstuk) kunt u de keuzemogelijkheid
“Achterklep onafhankelijk ontgrendelen” inschakelen: op deze manier
wordt de achterklep niet gelijktijdig met de portieren ontgrendeld.
Gebruik voor het openen van de achterklep de mechanische sleutel, de
sleutel met afstandsbediening of, afhankelijk van de uitvoering, het CID.
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het controlelampje
´
(indien aanwezig) op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht
op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel van de achterklep niet als de
auto rijdt. F0C0402m
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING

148
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0385m
F0C0408m
ACHTERKLEP VAN BUITENAF OPENEN
Met de mechanische sleutel (indien aanwezig)
Ontgrendel het slot (indien aanwezig) met de metalen baard van de
contactsleutel.
De achterklep gaat dankzij de gasveren gemakkelijk open.
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting branden: de
verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden nadat de
contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen deze 15 minuten een
portier of de achterklep wordt geopend, gaat de tijdsperiode opnieuw in.
Met de sleutel met afstandsbediening of het CID
Druk op de knop
R
, ook als het diefstalalarm (indien aanwezig) is
ingeschakeld.
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee
keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers een keer (alleen bij
ingeschakeld diefstalalarm).
Als bij auto’s met diefstalalarm de achterklep wordt geopend, gebeurt het
volgende:
❒
uitschakeling van de volumetrische beveiliging;
❒
uitschakeling van de kantelsensor;
❒
uitschakeling van de achterklepsensor.
Als de achterklep weer wordt vergrendeld, worden alle functies weer
hersteld.

149
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0366m
F0C0467m
F0C0414m
ACHTERKLEP VAN BINNENUIT OPENEN IN
NOODGEVALLEN (alleen Multiwagon-uitvoeringen)
In geval van nood kan de achterklep vanuit het interieur van de auto
geopend worden; ga hiervoor als volgt te werk:
❒
neem de schroevendraaier uit de gereedschaphouder en steek hem in
de opening op de achtertraverse van de bagageruimte (zie figuur);
❒
bedien met behulp van de schroevendraaier het mechanisme (A)
zodat de achterklep opent.
OPKLAPBARE ACHTERRUIT
(indien aanwezig) (Multiwagon-uitvoeringen)
Druk op de knop (A): op deze manier opent de opklapbare achterruit en
hebt u direct toegang tot de bagageruimte.
ACHTERKLEP VERGRENDELEN
U sluit de achterklep door deze te laten zakken en ter hoogte van het
slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.

150
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJK Als de keuzemogelijkheid “achterklep
onafhankelijk ontgrendelen” is ingeschakeld, moet,
voordat de achterklep wordt gesloten, gecontroleerd
worden of u in het bezit bent van de contactsleutel,
omdat de achterklep automatisch vergrendeld wordt.
Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank of de achterklep (luidsprekers, spoiler
enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren
verhinderen.
ATTENTIE
Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit
worden overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer
bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een
voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
ATTENTIE
Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen
kunnen ze de passagiers verwonden.

151
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0356m
F0C0357m
F0C0371m
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare
achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen.
Om bij de Multiwagon-uitvoeringen de bagageruimte geheel te vergroten,
moet de rolhoes worden verwijderd volgens de instructies die in de
paragraaf “Rolhoes” staan aangegeven.
Gedeeltelijk vergroten (1/3 of 2/3)
Als u de rechterzijde van de bagageruimte vergroot, kunt u twee
passagiers op het linker gedeelte van de achterbank vervoeren.
Als u de linkerzijde van de bagageruimte vergroot, kunt u een passagier
op het rechter gedeelte van de achterbank vervoeren.
Uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank
Ga als volgt te werk:
❒
laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;
❒
plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet
gespannen is of gedraaid zit;
❒
klap de gewenste zitting naar voren door aan de lus in het midden van
de zitting te trekken;

152
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0378m
❒
duw de hendel (A) op de rugleuning omhoog en klap de rugleuning
naar voren. Als de hendel omhoog wordt geduwd, is een “rode band”
(B) zichtbaar.
F0C0338m
Uitvoeringen met verschuifbare achterbank (indien aanwezig)
Ga als volgt te werk:
❒
laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;
❒
plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet
gespannen is of gedraaid zit;
❒
schuif met de hendel (B) de bank in de gewenste positie (bijv. geheel
naar voren als u de bagageruimte maximaal wilt vergroten);
❒
duw de hendel (A) omhoog en klap de rugleuning neer.

153
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0433m
F0C0473m
F0C0086m
Maximale vergroting
Als de achterbank geheel wordt neergeklapt, is de bagageruimte
maximaal vergroot.
Ga als volgt te werk:
❒
plaats bij uitvoeringen met verschuifbare achterbank, de sluitingen van
de veiligheidsgordels in de daarvoor bestemde zittingen (A) in de
bekleding van de achterbank;
❒
haak bij uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank eerst de
sluitingen (B) van de veiligheidsgordels in de daarvoor bestemde
zittingen (C) voordat u de rugleuning neerklapt (zie afbeelding);
❒
laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;
❒
plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet
gespannen zijn of gedraaid zitten;
❒
maak voor het verwijderen van de hoedenplank (achterste deel) de
uiteinden (D) los van de twee trekkoorden, door de ogen uit de
pennen te verwijderen en ze in de richting van de pijl te duwen;
❒
klap na het omklappen van de zitting de rugleuningen van de
zitplaatsen achter naar voren, zoals hiervoor is beschreven, zodat een
vlakke laadvloer ontstaat.

154
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
❒
maak de pennen (B) van de hoedenplank los uit de zittingen (C) en
verwijder de hoedenplank.
Verwijder bij uitvoeringen zonder verschuifbare achterbank de tweede
hoedenplank (A) door de pennen los te maken uit de zittingen (B). Til aan
beide zijden eerst het voorste deel (C) op en vervolgens het achterste
deel (D). Ga voor het terugplaatsen in omgekeerde volgorde te werk.
F0C0377m
F0C0173m
F0C0390m

162
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0349m
F0C0169m
IMPERIAAL/SKIDRAGER
De imperiaal/skidrager moet op het dak bevestigd worden bij de punten
(A). Wip de lippen (B) met de bijgeleverde schroevendraaier omhoog. De
zittingen (C) voor de bevestiging van de imperiaal/skidrager zijn nu
bereikbaar.
In het Fiat Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager
opgenomen die speciaal voor de Fiat Stilo is ontwikkeld.
Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog
goed vastzitten.
BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
Multiwagon-uitvoeringen
De auto is uitgerust met twee dakrails waarop verschillende accessoires
geplaatst kunnen worden voor het vervoer van diverse voorwerpen
(ski’s, surfplanken enz.).
BELANGRIJK Door het gebruik van dwarstraversen op de dakrails kan
het opendak met lamelruiten (Skywindow) (indien aanwezig) niet gebruikt
worden, omdat de lamelruiten tijdens het openen tegen de traversen aan
zullen komen.
BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
ATTENTIE
Bij het openen van de achterklep dient u er op te letten dat voorwerpen op de
imperiaal niet beschadigd kunnen worden.

164
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Correcte standen op basis van de
beladingsgraad
Stand 0 - een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 - vijf personen.
Stand 2 - vijf personen + bagage.
Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling van de
koplampen telkens als het gewicht van de lading
wijzigt.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET
BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land
waarin de auto is verkocht. In die landen waarin aan de
andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het
tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, de vorm
van de lichtbundel worden gewijzigd door het
aanbrengen van een speciaal daarvoor ontwikkelde
sticker. Deze sticker is opgenomen in het Fiat
Lineaccessori-programma en verkrijgbaar bij de Fiat-
dealer.
ATTENTIE
ATTENTIE
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt:
u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze
niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden
gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.

168
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)
Dit systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem
(behalve bij de 2.4 20V-uitvoeringen). De ASR
controleert de trekkracht van de auto en grijpt
automatisch in als een of beide aangedreven wielen
dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen,
worden er twee verschillende regelsystemen actief:
❒
als beide aangedreven wielen doorslippen,
vermindert het ASR-systeem het motorvermogen;
❒
als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt
het ASR-systeem ervoor dat het wiel automatisch
wordt afgeremd.
ATTENTIE
Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende
omstandigheden:
❒
doorslippen van het binnenste wiel in bochten,
door verandering van de wielbelasting of door te
felle acceleratie;
❒
te hoog vermogen naar de wielen, ook in
samenhang met de condities van het wegdek;
❒
acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;
❒
verlies van grip op natte weggedeelten
(aquaplaning).
In-/uitschakeling van het
systeem
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor
wordt gestart.
De in-/uitschakeling van het systeem wordt aangegeven
door het verschijnen van een bericht op het display
(zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige
en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het
wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de
verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.

169
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld en vervolgens
weer ingeschakeld door de schakelaar (A) op de middenconsole in te
drukken.
Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op de schakelaar
branden en verschijnt er op het display een bericht (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
Als het ASR-systeem tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het
automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze
omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist
meer trekkracht op.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het ASR-systeem wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld en gaat het lampje
á
(of
V
bij de uitvoeringen 2.420V) op
het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt een
bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt
u in dat geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
F0C0066m
ATTENTIE
Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR-systeem uitgeschakeld,
gaat het lampje
á
(of
V
bij de uitvoeringen 2.420V) op het instrumentenpaneel
constant branden en verschijnt op het display een bericht (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van
alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte
conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
ATTENTIE

170
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MSR-systeem
(regeling van motorremwerking)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt
bij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat
overmatige vertraging van de aangedreven wielen
wordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen op een
wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van de
auto snel verloren kan gaan.
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On Board
Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden
uitgevoerd op die componenten op de auto die van
invloed zijn op de emissie.
Bovendien meldt het systeem, door het branden van
het lampje
U
op het instrumentenpaneel (op het
display verschijnt ook een bericht) (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”) dat de betreffende
componenten defect zijn.
Het doel is:
❒
de werking van het systeem controleren;
❒
signaleren wanneer door een storing de emissies
boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde
uitkomen;
❒
signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte
componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die, als deze verbonden is met
speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes en de
specifieke parameters voor de diagnose en werking
van de motor, te lezen. Deze controle kan ook
worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet
de Fiat-dealer voor een complete controle van het
systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig,
een proefrit maken die eventueel een langere afstand
kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje
U
gaat niet branden of het gaat
branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje
U
kan worden gecontroleerd met
behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land
waarin u rijdt.

171
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
AUTORADIO (indien aanwezig)
De autoradio van de Fiat Stilo is vast ingebouwd: zie voor het gebruik van
de autoradio het bijgevoegde supplement. De ACTUAL-uitvoeringen zijn
voorzien van een inbouwvoorbereiding voor de autoradio met antenne
en bijbehorende bedrading en luidsprekers. Voor het installeren van de
autoradio moet het opbergvak worden verwijderd door de schroef (A)
los te draaien; klem vervolgens de bij de autoradio geleverde houder in
de zitting en lokaliseer de voedingskabels voor de elektrische aansluiting.
BELANGRIJK Om de akoestische en mechanische eigenschappen van het
audiosysteem te garanderen (bijvoorbeeld voor de condensafdichting en
geluidsisolatie van de portieren), is het noodzakelijk de speciaal voor deze
uitvoering ontwikkelde luidsprekerset uit het Fiat Lineaccessori-
programma aan te schaffen. De set bevat ook een antenne-adapter voor
een betere AM-ontvangst via de versterker in de antennehouder.
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante
voeding nodig hebben (diefstalalarm, anti-diefstalsatellietbewaking enz.),
of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan
tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit
het Fiat Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische
installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat
het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
F0C0440m
Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen:
ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid
tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling.
Controleer bovendien of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.).
ATTENTIE

172
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
F0C0065m
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen
alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de
buitenkant van de auto.
Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne)
kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden,
maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto
veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door
de isolerende eigenschappen van de carrosserie.
Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met
het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant
van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
De auto is uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”.
De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in
stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder
de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-
omstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, kan de volledige
werking van de stuurbekrachtiging na 1-2 seconden worden bereikt.
IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie)
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop (A) op de
tunnelconsole naast de versnellingspook.

F0C0301m
F0C0364m
PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de
bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt
ingeschakeld.
Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de
frequentie van het geluidssignaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er automatisch een
onderbroken geluidssignaal.
Het geluidssignaal:
❒
neemt toe (de frequentie) als de afstand tot het obstakel kleiner
wordt;
❒
klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan
ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel
groter wordt;
❒
blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl, als
deze situatie zich voordoet bij de sensoren aan de zijkant, het signaal
na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te
voorkomen als u langs een muur rijdt.
174
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING

175
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
Meetbereik
Meetbereik in het midden ......................................150 cm
Meetbereik aan de zijkant.........................................60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan
reageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst
bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij
het inschakelen van de achteruit aangegeven door het
branden van het lampje
è
(indien aanwezig) op het
instrumentenpaneel (op het display verschijnt ook een
bericht) (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel
van de aanhanger wordt aangesloten op de
stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld
als u de aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensor om krassen of beschadigingen te voorkomen;
gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van
stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp
op meer dan 10 cm afstand.
ATTENTIE
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt
altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen
personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De
parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig
zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.

177
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BELANGRIJKE TIPS
❒
De aanwezigheid van elektromagnetische golven
kan invloed hebben op de lading van de batterij van
het CID. Laat het CID daarom niet lang in de buurt
van elektronische systemen (bijv. PC-monitors,
televisies enz.);
❒
enkele elektronische systemen (bijv. mobiele
telefoons) kunnen de juiste herkenning van het CID
door het systeem beïnvloeden. Laat het CID
daarom niet lang in de buurt van dergelijke
systemen (bewaar het CID bijvoorbeeld in een
andere zak);
❒
voor het ont-/vergrendelen van de portieren en de
achterklep moet het CID zich buiten de auto
bevinden, binnen een afstand van ongeveer 1 meter
van de betreffende handgreep;
❒
als het CID ver van de auto verwijderd is (bijv. als
het CID is opgeborgen in een tas, een koffer of in
de zak van een jas), kunnen de portieren niet meer
vergrendeld worden of de motor niet worden
gestart;
❒
plaats het CID niet op het opendak met lamelruiten
(Skywindow) (indien aanwezig), om te voorkomen
dat het CID per ongeluk door het systeem wordt
herkend. Draag het CID altijd bij u (bijv. in een
zak).
Wij raden u aan het CID altijd bij u te dragen en niet in de auto achter te laten, omdat in een
dergelijke situatie eventueel in de auto achtergelaten kinderen of kwaadwilligen de motor kunnen
starten.
ATTENTIE
De werking van het CID is van verschillende factoren afhankelijk, zoals de
eventuele aanwezigheid van elektromagnetische golven die door externe bronnen
worden uitgezonden, de batterijlading van het CID en de aanwezigheid van
metalen voorwerpen in de nabijheid van het CID en de auto.

192
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
VV
VVEE
EEII
IILL
LLII
IIGG
GGHH
HHEE
EEII
IIDD
DD
VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... 193
GORDELSPANNERS ........................................................... 197
KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... 201
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
ISOFIX-KINDERZITJES ....................................................... 207
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
“ISOFIX UNIVERSEEL”-KINDERZITJE .......................... 209
FRONTAIRBAGS.................................................................. 211
ZIJ-AIRBAGS (SIDEBAGS - HEADBAGS)....................... 215

202
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
F0C0429m
F0C0430m
GROEP 0 en 0+
Kinderen tot 13 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren
zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling
remmen de nek niet wordt belast.
Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de
veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet
op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in
kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de
veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn
plaats moet houden.
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de monta-
ge van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te
leveren.
ATTENTIE
ATTENTIE
Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1 die uitgerust zijn
met een bevestigingspunt achter. Deze kinderzitjes hebben zelf gordels om het kind te
beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden
gemonteerd (bijv. als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de
auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.

208
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
F0C0428m
Groep 1
Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:
❒
plaats de verschuifbare achterstoel helemaal naar achteren en zet de
rugleuning in de 4estand, zoals afgebeeld in de figuur (zie vorige
pagina);
❒
controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken)
staat;
❒
zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje
met de bevestigingshaken (C) in de beugels;
❒
duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;
❒
bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de
bovenste gordel (D) (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het
kinderzitje) aan de ring (E) in de bagageruimte worden bevestigd;
❒
controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te
proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde
beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele
bevestigingshaak is vergrendeld.
In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de
veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de
handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de
veiligheidsgordels van de auto.
F0C0139m
ATTENTIE
Schuif bij een verschuifbare achterbank de
passagiersstoel voor ongeveer de helft
naar voren.

210
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
IL
IL
IL
IL
IL
IL
IUF
IUF
IUF
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
In de rijrichting
In de rijrichting
In de rijrichting
E
E
D
C
D
C
B
B1
A
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE ISOFIX UNIVERSEEL
KINDERZITJES
In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de
montage van de Isofix Universeel kinderzitjes op de stoelen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
Gewichtsgroep Plaats van het kinderzitje Maat- Plaats Isofix
indeling Isofix achter aan de zijkant
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep I van 9 tot 18 kg
Legenda
IUF = geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven) die in de rijrichting bevestigd moeten
worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.
IL = geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto: Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen in
het Fiat Lineaccessori-programma. Het kinderzitje kan gemonteerd worden door de voorstoel naar voren te schuiven.

211
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
FRONTAIRBAGS
De auto is uitgerust met meertraps-frontairbags
(“Smartbags”) aan bestuurders- en passagierszijde, zij-
airbags voor (sidebags) (indien aanwezig), zij-airbags achter
(sidebags) (indien aanwezig) en headbags (indien
aanwezig).
“SMARTBAGS” (MEERTRAPS-
FRONTAIRBAGS)
De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de
inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing,
door het opblazen van een luchtkussen tussen de
inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten
botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz),
betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor,
indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam
van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op
letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen
weer leeg.
De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn geen
vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling.
Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het
dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa
(en in de meeste landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen
veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met
een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor
wordt de inzittende minder door de airbag beschermd.
De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet
worden ingeschakeld:
❒
bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto
dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten
(bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);
❒
als de auto onder andere auto’s of
veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder
vrachtwagens of de vangrail);
omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt
geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze
gevallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het
systeem niet goed functioneert.
ATTENTIE
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de
airbagmodule aan de passagierszijde of op de zijranden van de hemelbekleding.
Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele
telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen
hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden.

TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans
moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een
goedgekeurd type en een adequate elektrische
installatie. De montage van de trekhaak moet door
gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het
rijden met een aanhanger.
Monteer zonodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de
geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto
door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt
beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt
langer de tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om
te voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust,
moet worden afgetrokken van het laadvermogen van
de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum
toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt, moet u
er rekening mee houden dat het maximum betrekking
heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of
caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s
met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder
rijden dan 100 km/h.
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan
de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen
die hierna zijn opgenomen, moeten worden
aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel
aangevuld door extra informatie van de fabrikant van
de trekhaak.
Het ABS waarmee de auto is uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de
aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het
remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch
remsysteem van de auto worden bediend.
ATTENTIE
239
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN

258
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
Lampje
instr.paneel
Weergave
op multifunctioneel display
Weergave op instelbaar
multifunctioneel display
SNELHEIDSLIMIET
OVERSCHREDEN (geel)
Het lampje (indien aanwezig) op het
instrumentenpaneel gaat branden (op het
display verschijnt ook een bericht) als de
ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden (zie “Multifunctioneel
display” en “Instelbaar multifunctioneel
display” in het hoofdstuk “Dashboard en
bedieningsknoppen”).
VERSTOPT ROETFILTER (Multijet-
uitvoeringen)
(geel)
Het lampje gaat branden als het roetfilter
verstopt is en de rijomstandigheden
verhinderen dat de regeneratieprocedure
automatisch wordt uitgevoerd.
Voor de regeneratieprocedure en
vervolgens het reinigen van het filter raden
wij u aan te blijven rijden, totdat de
weergave van het lampje verdwijnt.
è
è
Produkt Specifikationer
Mærke: | Fiat |
Kategori: | var |
Model: | Stilo (2006) |
Har du brug for hjælp?
Hvis du har brug for hjælp til Fiat Stilo (2006) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig
var Fiat Manualer
25 Februar 2025
30 December 2025
16 Maj 2024
4 Maj 2024
11 April 2024
14 Marts 2024
31 December 2023
15 December 2023
8 December 2023
16 November 2023
var Manualer
Nyeste var Manualer
12 August 2025
12 August 2025
11 August 2025
11 August 2025
11 August 2025
11 August 2025
10 August 2025
10 August 2025
10 August 2025
10 August 2025