Ford Galaxy - aug 2008 - feb 2009 Manual
Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Ford Galaxy - aug 2008 - feb 2009 (310 sider) i kategorien Personbil. Denne guide var nyttig for 10 personer og blev bedømt med 3.6 stjerner i gennemsnit af 5.5 brugere
Side 1/310

Feel the difference
FordGalaxy
FordS-MAX
Instructieboekje

De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de
technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen
zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,
mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2008
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: 8M2J-19A321-CA (CG3533nl) 06/2008 20080707095036

Inleiding
Over deze handleiding..............................7
Overzicht van symbolen...........................7
Onderdelen en accessoires....................8
Kort overzicht
Kort overzicht............................................11
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes...............................................20
Zitverhogers.............................................21
Plaatsing van kinderzitjes.......................22
ISOFIX verankeringspunten...................25
Kindersloten.............................................27
Bescherming van
inzittenden
Werking.....................................................28
Veiligheidsgordels vastmaken..............30
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................32
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..................................32
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................32
Passagiersairbag uitschakelen.............33
Sleutels en afstandsbe-
diening
Gebruik van de sleutel............................34
Algemene informatie over
radiofrequenties..................................34
Programmeren van de
afstandsbediening...............................34
Batterij van afstandsbediening
vervangen.............................................35
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen............38
Centrale vergrendeling...........................41
Motorstartblokkering
Werking.....................................................43
Gecodeerde sleutels..............................43
Immobilisatiesysteem inschakelen......43
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43
Alarm
Werking.....................................................44
Alarm inschakelen...................................46
Alarm uitschakelen.................................46
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen...................................47
Audiobediening........................................47
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers........................................49
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers........................................49
Voorruitsproeiers.....................................50
Achterruitwissers en -sproeiers...........50
Koplampsproeiers...................................51
Ruitenwisserbladen controleren...........51
Ruitenwisserbladen vervangen.............51
Technische specificatie..........................53
Verlichting
Verlichtingsbediening.............................54
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting..............................................55
Voorste mistlampen...............................55
Mistachterlichten.....................................55
Koplamphoogte afstellen......................55
Waarschuwingsknipperlichten..............57
Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)......................................................57
Richtingaanwijzers..................................59
Interieurverlichting...................................59
Een koplamp verwijderen......................60
1
Inhoudsopgave

Gloeilampen vervangen.........................61
Gloeilampentabel.....................................71
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten..................73
Buitenspiegels.........................................75
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................75
Binnenspiegel...........................................77
Automatisch dimmende spiegel...........77
Achterste zijruiten....................................77
Instrumenten
Meters.......................................................79
Waarschuwings- en
indicatielampen....................................81
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................83
Infodisplays
Algemene informatie..............................85
Tripcomputer...........................................94
Persoonlijke instellingen.........................96
Infoberichten............................................98
Klimaatregeling
Werking...................................................108
Ventilatieroosters...................................108
Handmatige klimaatregeling................109
Automatische klimaatregeling.............112
Verwarmde ruiten en spiegels.............116
Extra verwarming...................................117
Stoelen
De juiste zitpositie innemen..................121
Handmatig verstelbare stoelen...........121
Elektrisch verstelbare stoelen.............122
Hoofdsteunen........................................124
Achterbank.............................................124
Verwarmde stoelen..............................129
Geventileerde stoelen..........................129
Armleuning, voor...................................130
Gemaksfuncties
Zonneschermen ....................................131
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.........131
Klok...........................................................131
Aansteker...............................................132
Asbak......................................................132
Extra voedingsaansluitingen................132
Bekerhouders........................................133
Dashboardkastje...................................133
Opbergruimtes......................................134
Wegenkaartopbergvakken.................136
Rugleuningtafeltjes................................136
Glashouder ............................................136
Geheugenfunctie..................................136
Kinder observatiespiegel ....................138
CD-wisselaar..........................................138
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..............................................................138
USB-poort..............................................138
De motor starten
Algemene informatie............................139
Contactslot.............................................139
Stuurwielblokkering...............................139
Een benzinemotor starten...................140
Een benzinemotor starten - Flex Fuel
(FF, ethanol).........................................141
Een dieselmotor starten.......................141
Dieselroetfilter (DPF).............................142
Motor uitschakelen...............................142
Motorverwarming..................................142
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen........................144
Brandstofkwaliteit - Benzine................144
2
Inhoudsopgave

Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol)...............................................144
Brandstofkwaliteit - Diesel...................145
Katalysator..............................................145
Tankklep..................................................145
Tanken.....................................................146
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........146
Brandstofverbruik .................................146
Technische specificatie........................146
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.....149
Automatische transmissie...................149
Remmen
Werking...................................................152
Tips voor rijden met ABS......................152
Parkeerrem............................................152
Elektronische parkeerrem (EPB)........153
Stabiliteitsregeling
Werking...................................................157
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...............................157
Hill launch assist (HLA)
Werking...................................................159
Gebruik van HLA ...................................159
Actieve schokdemperre-
geling
Werking...................................................162
Gebruik van de actieve
schokdemperregeling .....................162
Parkeerhulp
Werking...................................................163
Gebruik maken van de
parkeerhulp.........................................163
Snelheidsregeling (cruise
control)
Werking...................................................165
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)...................................165
Adaptieve snelheidsre-
geling (ACC)
Werking...................................................167
Gebruik maken van ACC.....................168
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert)......................................171
Transport
Algemene informatie.............................173
Bagageverankeringspunten................174
Schuifbare laadvloer .............................176
Opbergruimte onder vloer achterin.....177
Bagagenetten........................................178
Bagageafdekkingen..............................181
Dakrekken en bagagedragers.............181
Bevestigingspunten voor lading ........182
Hondenrek ............................................185
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger................189
Afneembare trekhaakkogel.................189
Afneembare trekhaakkogel ................192
Tips voor het rijden
Inrijden.....................................................196
Nooduitrusting
Eerstehulpset.........................................197
Gevarendriehoek...................................197
Staat na een aanrijding
Componenten van veiligheidssysteem
inspecteren.........................................198
3
Inhoudsopgave

Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders..............199
Een zekering vervangen.....................200
Specificatie-overzicht zekeringen......201
Bergen van de auto
Sleeppunten...........................................210
Auto op vier wielen slepen...................210
Onderhoud
Algemene informatie............................212
De motorkap openen en sluiten.........213
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratec-HE (MI4) ..............................214
Overzicht motorruimte - 2,3 l
Duratec-HE (MI4)...............................215
Overzicht motorruimte - 2.5L
Duratec-ST (VI5)................................216
Overzicht motorruimte - 1,8 l
Duratorq-TDCi (Lynx) diesel ............217
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............218
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............219
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE (MI4)
/2,3 l Duratec-HE (MI4)....................220
Oliepeilstaaf - 2.5L Duratec-ST
(VI5).....................................................220
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx)
diesel ...................................................221
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel /2,2 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ...................................................221
Motorolie controleren...........................221
Motorkoelvloeistof controleren..........222
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................222
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren.........................................223
Ruitensproeiervloeistof controleren...223
Technische specificatie.......................224
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.............227
Reinigen van binnenzijde auto............228
Kleine lakschade repareren................228
Accu van de auto
Onderhoud van de accu.....................229
Gebruik van startkabels.......................229
Velgen en banden
Algemene informatie............................231
Een wiel vervangen...............................231
Bandenreparatieset ............................234
Run flat banden ....................................240
Verzorging van banden........................241
Gebruik van winterbanden..................241
Gebruik van sneeuwkettingen............241
Bandenspanningcontrolesysteem.....242
Technische specificatie.......................243
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje..................246
Voertuigidentificatienummer (VIN).....246
Technische specificaties
Technische specificatie........................247
Telefoon
Algemene informatie............................253
Setup telefoon......................................253
Setup Bluetooth....................................254
Bedieningselementen telefoon..........255
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...............255
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ....................259
Spraaksturing
Werking...................................................261
4
Inhoudsopgave

Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken............................................261
Commando’s audio-unit ....................262
Commando’s telefoon.........................273
Commando’s navigatiesysteem........277
Commando’s klimaatregeling.............277
Verbinding
Algemene informatie............................280
Extern apparaat aansluiten .................281
USB-apparaat gebruiken ...................282
iPod gebruiken .....................................285
Bijlagen
Typegoedkeuringen.............................289
Typegoedkeuringen.............................294
Elektromagnetische compatibiliteit....294
5
Inhoudsopgave

6

OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een
Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om
uw auto goed te leren kennen door dit
instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe
meer u van uw auto afweet, des te beter
kunt u ermee omgaan en dat komt de
veiligheid en het rijplezier ten goede.
N.B.:
In deze handleiding worden de
producteigenschappen en beschikbare
opties van de gehele serie beschreven
(soms zelfs wanneer deze nog niet
algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden
opties beschreven waarmee uw auto niet
is uitgerust.
N.B.:
Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.:
Overhandig bij verkoop van uw auto
dit instructieboekje aan de nieuwe
eigenaar. Het instructieboekje is een
onderdeel van de auto.
Deze auto is niet alleen goedgekeurd
door de nationaal erkende testorganisatie
TÜV maar heeft tevens het Britse
"goedkeuringszegel" ontvangen van de
Britse Allergie Stichting (BAF) voor de
allergievriendelijke eigenschappen.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÜV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÜV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra
pollenfilter de passagiers tegen allergie
opwekkende deeltjes in de buitenlucht.
De Britse Allergie Stichting (BAF) stelt dat
deze producten, mits goed gebruikt,
blootstelling aan chroom, nikkel, latex,
graspollen en andere ontvankelijke
substanties en vluchtige organische
samenstellingen kunnen reduceren.
Uit tests uitgevoerd door Allergy UK is
gebleken dat de blootstelling voor een
individu kan worden verminderd, maar dit
betekent niet altijd dat de
allergiesymptomen van een individu
verdwijnen. De mening van Allergy UK
geldt alleen voor de genoemde
producten en allergenen.
Het Goedkeuringszegel van de Britse
Allergie Stichting is een geregistreerd
handelsmerk van de EU.
Voor meer informatie: Neem contact op
met TÜV via www.tuv.com of met de
Britse Allergie Stichting
(liefdadigheidsregistratienr. 1094231) via
www.allergyuk.org of bel de helplijn in het
Verenigd Koninkrijk (alleen Engels) :
+44-(0)-1322-619898.
OVERZICHT VAN
SYMBOLEN
Symbolen in dit
instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
7
Inleiding

LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat
uw Ford onderdelen Ford
onderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan
de strenge veiligheidseisen en hoge eisen
ten aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
•Spatscherm
•Motorkap
•Portieren
•Kofferdeksel of achterklep
8
Inleiding

E94714
Bumper en radiateurgrille
•Radiateurgrille
•Voor- en achterbumper
E94715
Buitenspiegel
E94716
Ruit
•Achterruit
•Glazen dak
•Zijruiten
•Voorruit
9
Inleiding

E94717
Verlichting
•Achterlichtunits
•Koplampen
E94718
10
Inleiding

KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel - stuur links
A
W V ST PR Q OU
B EC F G IH J K L M ND
E74123
11
Kort overzicht

Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts
WP QRSTVO U
LKMN
E75798
ABE GDCJ HI F
Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 54).
A
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108).
B
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 59). Toetsen van
telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 255). Toetsen
van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken
(bladzijde 261).
C
Toetsen van de audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 47).
D
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 79).
E
12
Kort overzicht

Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85).
F
Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 49).
G
Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding.H
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 157).
I
Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp
(bladzijde 163).
J
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 57).
K
Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie
Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 33).
L
Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
M
Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 116).
N
Toetsen klimaatregelsysteem. Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde
109). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 112).
O
Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 132).
P
Contactslot.Q
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168).
R
Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47).
S
Knieairbag aan bestuurderszijde. Zie Werking (bladzijde 28).
T
Claxon.U
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168).
V
Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
W
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Stel nooit het stuurwiel in als de auto
in beweging is.
13
Kort overzicht

1
2
2
E95178
3
E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47).
Stationair toerental na het
starten
Wanneer de motor koud is, kan het
stationaire toerental direct na het aanslaan
hoger zijn.
Zie De motor starten (bladzijde 139).
Elektrisch inklapbare spiegels
E72623
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 75).
Achteruitkijkspiegel kantelen
Afhankelijk van de ingestelde
spiegelstand, zal de betreffende
buitenspiegel kantelen wanneer u de
achteruit inschakelt, zodat u de
trottoirband kunt zien.
Wanneer u deze voorziening voor de
eerste keer gebuikt, kantelen de spiegels
in een standaard ingestelde stand. U kunt
de hoek waarmeer de spiegels kantelen
instellen.
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 75).
14
Kort overzicht

Informatiedisplays
E70499
Navigeer met de pijltoetsen door de
menu's en druk op OK om een keuze te
maken.
Zie Infodisplays (bladzijde 85).
Automatisch in-/uitschakelde
verlichting
E70719
Afhankelijk van het omgevingslicht gaan
de koplampen automatisch aan en uit.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde
54).
Richtingaanwijzers
E70727
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog
of omlaag; de richtingaanwijzers
knipperen dan slechts driemaal.
Automatisch wissen
B
C
D
A
E70696
Een wisslagA
Automatisch wissenB
Normaal wissenC
Snel wissenD
15
Kort overzicht

E70316
A
B
Hoge gevoeligheidA
Lage gevoeligheidB
Zie Automatisch in- en
uitschakelende ruitenwissers
(bladzijde 49).
Geheugenfunctie
WAARSCHUWING
Gebruik de geheugenfunctie niet
tijdens het rijden.
A
B
E86768
Bedieningsorganen
stoelverstelling.
A
Insteltoetsen geheugenB
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3. Druk op de gewenste insteltoets Ben
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Zie Geheugenfunctie (bladzijde 136).
Handbediende klimaatregeling
Interieur snel verwarmen
E71377
Interieur snel afkoelen
E71381
16
Kort overzicht

Voorruitontdooienen ontwasemen
E71382
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 109).
Automatische klimaatregeling
E70304
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 112).
Luchtroosters achterin
E73131
AB
C
Luchtstroom uit onderste
luchtrooster
A
Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
B
Bovenste luchtroosterC
Selecteer stand Bom de achterste
zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
17
Kort overzicht

Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruitversnelling inschakelen
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
Zie Handgeschakelde
versnellingsbak (bladzijde 149).
Automatische transmissie
Standen van transmissiehendel
E80836
S
ParkerenA
AchteruitB
NeutraalC
RijdenD
Handmatig schakelen en
sportmodus
S
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
Zie Automatische transmissie
(bladzijde 149).
Elektrische parkeerrem (EPB)
EPB inschakelen
E70528
EPB handmatig uitschakelen
E70529
18
Kort overzicht

KINDERZITJES
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter of jonger
dan 12 jaar plaatsnemen in een
geschikt, goedgekeurd kinderzitje, dat op
de achterbank is geplaatst.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
Laat kinderen niet zonder toezicht
in uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.:
De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens
ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn,
zijn getest en goedgekeurd voor gebruik
in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via
uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+),
dat op de achterstoel is geplaatst.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een
lichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram in
een kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op
de achterbank is geplaatst.
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen
rechtop zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
Kinderzitje (groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Zitverhoger (groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt,
let er dan op dat de steun stevig op
het paneel van de opbergruimte onder
de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het
schuimrubber vulstuk correct binnen het
opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel op de
tweede zitrij wordt geplaatst,
verwijder dan de hoofdsteun van die stoel.
Zorg dat bij het aanbrengen van een
kinderzitje met behulp van de
veiligheidsgordels van de auto dat
de gordels niet slap zitten.
N.B.:
Wanneer een kinderzitje op een
stoel op de tweede zitrij wordt geplaatst,
breng dan de stoel in de meest praktische
stand voor de bestuurder.
Plaatsen voor het kinderzitje
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UF¹UF¹UF¹XX
Front-airbag aan
passagierszijde AAN
U¹U¹U¹U¹U¹
Voorstoel aan passa-
gierszijde met airbag
UIT
UUUUU
Stoelen op de tweede
zitrij
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UUUUUDerde zitrij Galaxy
UFUFUFL, UFL, UFDerde zitrij S-MAX
XNiet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
UGeschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat
op de achterbank is geplaatst.
LAlleen geschikt voor de volgende achterwaarts geplaatste kinderzitjes: Roemer
Baby-Safe (E1-04301146), Roemer Baby-Safe Plus (E1-04301146), Britax Cosy Tot
(E1-04301146), Britax Cosy Tot Premium (E1-04301146), Maxi-Cosi Cabrio
(E4-44R-043517).
UF Geschikt voor universele, voorwaarts gerichte kinderzitjes, goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid
goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
XXIUIUIU
ISOFIX kinderzitjes op
tweede zitrij
XX
A, B, B1, C,
D
C, D, EE
ISOFIX op tweede zitrij,
maatklasse*
XNiet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

UGeschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
*Als omschreven in ECE-R16.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor
de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats
waar het zitje wordt aangebracht.
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van
een veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of een steun aan.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt
is voor de gewichtsgroep van uw kind en
dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor
de plaats waar het zitje wordt
aangebracht. Zie Plaatsing van
kinderzitjes (bladzijde 22).
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij tussen de rugleuning en de
zitting worden bevestigd.
Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
zitten achter de zitplaatsen links- en
rechtsachter.
Verankeringspunten bovenste
gordel
E75532
Een kinderzitje met een
veiligheidsgordel aan de
bovenzijde bevestigen
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan
de bovenzijde aan geen ander punt
dan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.:
Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie
Bagageafdekkingen (bladzijde 181).
1. Verwijder de hoofdsteun. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de gordel aan de
bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
2. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

E75531
3. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
26
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren
niet van binnenuit worden geopend.
E73697
A
B
VergrendelenA
OntgrendelenB
27
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen
op geen enkele wijze. Dit zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen
hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of
it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie
houden dat de airbag optimaal zijn werk
kan doen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 121).
Laat reparaties aan het stuurwiel,
de stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben en de airbags
kunnen beschadigen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.:
Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk.
Dit is normaal.
N.B.:
Reinig de panelen van de airbags
met een vochtige doek.
Airbags voor de bestuurder en
passagier, voorin
E74302
De frontairbags treden in werking bij
zware frontale aanrijdingen of bij
aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, het
over de kop slaan van de auto of bij
aanrijdingen van opzij of van achteren
worden de frontairbags niet geactiveerd.
Knieairbag voor de bestuurder
LET OP
Probeer het paneel van de knieairbag
voor de bestuurder niet te openen.
28
Bescherming van inzittenden

De knieairbag voor de bestuurder treedt
in werking bij zware frontale aanrijdingen
of bij aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt
weer leeg zodra hij in contact komt met
het lichaam van de inzittende, waardoor
hij een kussen vormt tussen de knieën
van de bestuurder en de stuurkolom.
Tijdens het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van achteren en opzij wordt
de knieairbag niet geactiveerd.
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
N.B.:
De knieairbag heeft een lagere
activeringsdrempel dan de frontairbags.
Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk
dat alleen de knieairbag wordt
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags
worden in enkele milliseconden
opgeblazen en stromen weer leeg zodra
zij in contact komen met de lichamen van
de inzittenden, waardoor zij bescherming
bieden aan de omgeving van borst en
schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij,
het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van voren of van achteren
worden de zijairbags niet geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen
is uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbag
wordt in enkele milliseconden opgeblazen
en stroomt weer leeg zodra hij in contact
komt met het lichaam van de inzittende,
waardoor hij bescherming biedt aan het
hoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,
frontale aanrijdingen, aanrijdingen van
achteren of het over de kop slaan van de
auto worden de side curtains niet
geactiveerd.
29
Bescherming van inzittenden

Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden,
waardoor de airbag zijn maximale
bescherming kan bieden. Zie De juiste
zitpositie innemen (bladzijde 121).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimale
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder en
de passagier voorin zijn voorzien van een
gordelspanner. De gordelspanners
hebben een lagere activeringsdrempel
dan de airbags. Bij lichte aanrijdingen is
het mogelijk dat alleen de gordelspanners
worden geactiveerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
N.B.:
De slottongen zijn zodanig
ontworpen dat u ze alleen in het juiste
gordelslot kunt steken.
E74124
E74127
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling
staat.
30
Bescherming van inzittenden

Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
Veiligheidsgordel op tweede
zitrij
E74125
2
1
3
Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordel van de middelste
achterstoel bevindt zich in het dak.
Veiligheidsgordel vastmaken:
1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig
uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt
uitgetrokken of wanneer de wagen
op een helling staat.
2. Steek de kleinere slottong in het
zwarte gordelslot aan de rechterzijde
van de middelste stoel (1).
3. Trek vervolgens de grotere slottong
over de heup en steek hem in het
gordelslot links van de middelste stoel
(2).
4. Druk de rode toets op het linker
gordelslot in om de veiligheidsgordel
los te maken. Laat de gordel oprollen.
N.B.:
Wanneer de veiligheidsgordel
continu wordt gebruikt, kunt u de slottong
in het zwarte gordelslot laten zitten.
Wanneer hij niet wordt gebruikt of
wanneer u de achterstoelen neerklapt of
verschuift, moet u de veiligheidsgordel
van het zwarte gordelslot losmaken.
E74128
3
1. Druk op de knop aan de zijkant van
het zwarte gordelslot om de gordel
los te maken. Laat de gordel helemaal
en geleidelijk terugglijden in de
oprolautomaat in het dak.
2. Steek de grote slottong in de
uitsparing naast het uiteinde van de
veiligheidsgordel.
3. Vouw de kleine slottong terug en
steek hem in de sleuf (3).
31
Bescherming van inzittenden

HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E73135
Trek om de hoogte in te stellen de
D-vormige ring uit en schuif het
bevestigingspunt omhoog.
Trek de D-vormige ring uit om het
bevestigingspunt te laten zakken, houd
de ontgrendelknop ingedrukt en schuif
het bevestigingspunt naar beneden.
N.B.:
Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel zitten
om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.
Het veiligheidssysteem voor inzittenden
biedt alleen optimale veiligheid wanneer
u de veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer u of de
passagier op de voorstoel de
veiligheidsgordel niet hebt omgedaan en
de rijsnelheid meer dan 10 km/h (6 mph)
bedraagt. De lamp gaat ook branden
wanneer de veiligheidsgordels worden
losgemaakt wanneer de wagen in
beweging is. Het akoestisch signaal wordt
na na vijf minuten uitgeschakeld maar de
lamp van het herinneringssysteem blijft
branden tot u de veiligheidsgordel hebt
omgedaan.
Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
32
Bescherming van inzittenden

De heupgordel moet comfortabel over
de heupen liggen aan de onderzijde van
uw zwangere buik. Leg de
schoudergordel tussen uw borsten,
boven en aan de zijkant van uw zwangere
buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel
voorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.:
De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op
het instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 81).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op
de passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
33
Bescherming van inzittenden

GEBRUIK VAN DE SLEUTEL
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74382
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeld
zendamateurs, medische apparatuur,
draadloze hoofdtelefoons,
afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Wanneer de frequenties worden
gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
N.B.:
U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de
omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd).
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren
1. Steek de sleutel in het contactslot.
2. Draai de sleutel van stand 0naar II en
vervolgens terug naar 0. Doe dit vier
keer snel achter elkaar (ongeveer één
keer per seconde).
3. Verwijder de sleutel uit het contactslot
en druk op een willekeurige toets op
de afstandsbediening.
4. Steek de sleutel weer in het
contactslot, draai de sleutel naar stand
II en draai de sleutel vervolgens naar
0. Verwijder de sleutel en test de
afstandsbediening om te bevestigen
dat de programmering met succes is
uitgevoerd.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.:
Wanneer u de ontgrendeltoets op
de afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.
Houd de vergrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
34
Sleutels en afstandsbediening

BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74383
1
1. Steek een schroevendraaier zover
mogelijk in de sleuf aan de zijkant van
de afstandsbediening. Druk de
schroevendraaier in de richting van
het sleutelblad en verwijder dit.
E74384
2
2. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om een begin te
maken de twee huishelften van de
afstandsbediening van elkaar te
scheiden.
3
E74385
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
35
Sleutels en afstandsbediening

Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
Type 1
E74386
1. Steek een schroevendraaier in de
uitsparing aan de achterzijde van de
sleutel en verwijder het sleutelblad.
2. Maak de klemmen met de
schroevendraaier los en scheid de
twee huishelften van de
afstandsbediening.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
3. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar boven
gekeerd.
5. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.
Type 2
1
2
E78284
1. Schuif het ontgrendelplaatje in de
richting van de pijl.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105064
3
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
36
Sleutels en afstandsbediening

4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
Type 3
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
3
E105362
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
37
Sleutels en afstandsbediening

VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten
kunnen deze centraal worden
vergrendeld.
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.:
Met het centraal
vergrendelingssysteem wordt ook de klep
van de brandstofvulopening vergrendeld
en ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling is
ingeschakeld kunnen de portieren niet
van binnenuit worden ontgrendeld.
E71961
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze
dubbel worden vergrendeld.
Bevestiging van het
vergrendelen en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.
N.B.:
De richtingaanwijzers knipperen
tweemaal wanneer u het centraal
vergrendelingssysteem inschakelt.
Wanneer u de vergrendelingstoets op de
afstandsbediening een tweede keer
indrukt of de sleutel een tweede keer
omdraait om de dubbele vergrendeling
te activeren, knipperen de
richtingaanwijzers niet opnieuw.
38
Sloten

Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
B
E71962
A
B
A
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de stand vergrendelen om
de portieren dubbel te vergrendelen.
Portieren en achterklep
vergrendelen en ontgrendelen
met de afstandsbediening
E87379
ABC
OntgrendelenA
VergrendelenB
Achterklep ontgrendelenC
Portieren en achterklep
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk eenmaal op toets B.
Portieren en achterklep dubbel
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets Btweemaal binnen drie
seconden in.
39
Sloten

Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/
achterklep bevindt zich een greep die het
sluiten vereenvoudigt.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
Wanneer u niet binnen 45 seconden na
het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent
worden de portieren automatisch
opnieuw vergrendeld. De portieren
worden vergrendeld en de alarminstallatie
keert terug in de vorige stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan dusdanig
worden geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 34).
CENTRALE
VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de
elektrisch bedienbare ruiten bedienen met
behulp van de functie integraal openen
en sluiten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld. Zie
Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 73).
Integraal openen
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op de vergrendel of de
ontgrendel toets om het openen te
onderbreken.
Integraal sluiten
Uitvoeringen zonder key free
systeem
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in noodgevallen
onmiddellijk op een toets om de
beweging te stoppen.
41
Sloten

E71956
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op een toets om het sluiten te
onderbreken. Tijdens het integraal sluiten
is de antiklemfunctie geactiveerd.
Uitvoeringen met key free systeem
E87384
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in een noodsituatie op
de knop op het bestuurdersportier
om de beweging te stoppen.
N.B.:
Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de toets op
de kruk op het bestuurdersportier.
Integraal openen en sluiten kan ook
worden geactiveerd met de toetsen op
de passive key.
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendeltoets en houd deze minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
42
Sloten

WERKING
Alarminstallatie
Uw wagen kan zijn uitgerust met één van
de volgende alarminstallaties:
•Perimeter alarminstallatie.
•Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren.
•Categorie 1 alarm met
interieursensoren en sirene met
afzonderlijke accu.
•Categorie 1 alarm met
interieursensoren, sirene met
afzonderlijke accu en
hellingssensoren.
Perimeter alarminstallatie
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligd ook de
audio-installatie.
Interieursensoren
E71401
WAARSCHUWING
De sensoren in de
interieurverlichting mogen niet
worden afgedekt. Schakel het alarm
niet in indien zich personen, dieren of
andere bewegende voorwerpen in de
auto bevinden.
Dit sensoren zijn een afschrikmiddel voor
indringers door elke beweging in de auto
met behulp van sensoren te registreren.
Sirene met afzonderlijke accu
De sirene met afzonderlijke accu is een
extra alarmsysteem dat de sirene
inschakelt wanneer het alarm wordt
geactiveerd. Deze wordt direct
ingeschakeld bij het afsluiten van de
wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en
wordt ingeschakeld zodra iemand de
accukabels of de accu van de sirene zelf
loskoppelt.
Hellingsensoren
De hellingssensoren detecteren of
iemand probeert een wiel te stelen of de
wagen probeert weg te slepen door de
verandering van hellingshoek van de
wagen te registreren.
N.B.:
Wanneer de wagen met
ingeschakeld alarm op een veerboot
wordt geplaatst, moeten de
hellingssensoren worden uitgeschakeld
door een gereduceerde
beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor
wordt voorkomen dat het alarmsignaal
door de bewegingen in werking treedt.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
•Wanneer iemand een portier, de
achterklep of de motorkap opent
zonder geldige sleutel of
afstandsbediening.
•Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
•Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I,II of III wordt
gezet.
•Wanneer de interieursensoren
bewegingen in de wagen registreren.
44
Alarm

E74509
Voll. alarm
Alarm
Gereduceerd
Vragen
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Alarm en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Reduced of Full guard.
Wanneer u wenst dat dit telkens wordt
gevraagd bij het afzetten van het
contact, selecteer dan Ask on Exit.
5. Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om direct terug
te keren naar het scherm van de
boordcomputer.
Informatieberichten
Zie Infoberichten (bladzijde 98).
ALARM INSCHAKELEN
Alle uitvoeringen
Vergrendel de wagen met de sleutel of
de afstandsbediening om het alarm in te
schakelen.
ALARM UITSCHAKELEN
Perimeter alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 38).
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel via het bestuurdersportier te
ontgrendelen en zet het contact binnen
12 seconden met een correct
gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de
deuren met de afstandsbediening. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 38).
46
Alarm

STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.:
Controleer of u in de juiste positie
zit. Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 121).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
E72288
A
C
B
D
E
Volume hogerA
Voorwaarts zoekenB
Volume lagerC
Achterwaarts zoekenD
ModusE
Modus
Druk de modus toets in en houd deze
ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Druk de modus toets in om:
•op het volgende radiostation af te
stemmen
•de volgende CD af te spelen
•de andere zijde van de cassetteband
af te spelen
•een inkomende telefoonoproep te
beantwoorden.
•een telefoongesprek te beëindigen.
47
Stuurwiel

Zoekfunctie
Druk op de seek toets om:
•af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
•het volgende of vorige nummer op de
CD af te spelen
•de cassetteband snel voor- of
achterwaarts te laten spoelen.
Druk een seek toets in en houd deze
ingedrukt om:
•af te stemmen op een radiostation op
een hogere of lagere frequentie
•door een CD nummer te zoeken
48
Stuurwiel

VOORRUITWISSERS
B
C
D
A
E70696
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallenB
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E70315
B
A
C
Wissen met korte intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met lange intervallenC
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De
regensensor is bijzonder gevoelig en
de ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden
vervangen, blijft de regensensor continu
water op de voorruit waarnemen. Dit
heeft tot gevolg dat de ruitenwissers in
werking treden terwijl het grootste deel
van de voorruit droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de
automatische wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
49
Ruitenwissers en ruitensproeiers

E70315
B
A
C
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas
een wisbeweging nadat water op de
voorruit is geregistreerd. De regensensor
meet daarna continu de hoeveelheid
water op de voorruit en zal de snelheid
van de ruitenwissers automatisch
instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid
zullen de ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
registreert.
VOORRUITSPROEIERS
WAARSCHUWING
Schakel de ruitenwissers niet langer
dan 10 seconden achtereen in of
wanneer het reservoir leeg is.
N.B.:
Wanneer het contact aanstaat
worden de ruitensproeiermonden
verwarmd.
E70776
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E70777
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser treedt automatisch in
werking wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld en de
ruitenwisserschakelaar in stand B,Cof
Dstaat.
50
Ruitenwissers en ruitensproeiers

Ruitensproeier
WAARSCHUWING
Schakel de achterruitsproeier niet
langer dan 10 seconden achtereen
in of wanneer het reservoir leeg is.
E70777
Trek de hendel volledig naar het stuurwiel
toe en houd hem in deze stand om de
ruitensproeiers in te schakelen.
KOPLAMPSPROEIERS
Bij ingeschakelde koplampen werken de
koplampsproeiers in combinatie met de
voorruitsproeiers.
N.B.:
Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel leegraakt,
werken de koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in werking
worden gesteld.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de
rubber randen van de ruitenwisserbladen
op oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken
van sneeuw en ijs. De voorruitwissers
keren in hun normale stand terug zodra
u het contact aanzet, u moet er dus voor
zorgen dat de voorruit geheel ontdooid
is voordat u het contact aanzet.
51
Ruitenwissers en ruitensproeiers

5
4
E93785
6
E93786
Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit
Afmeting in mm (inches)
Nr. RechterzijdeLinkerzijde
700 (27,6)750 (29,5)
Wagens met automatische
ruitenwissers
650 (25,6)750 (29,5)
Wagens zonder automati-
sche ruitenwissers
53
Ruitenwissers en ruitensproeiers

VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E70718
A B C
UitA
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Zet het contact af.
Beide zijden
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Een zijde
E75505
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E70725
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om te wisselen tussen grootlicht en
dimlicht.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
54
Verlichting

Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat
de laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
aan te zetten.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
E70719
N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.:
Uitvoeringen met Xenon
koplampen zijn uitgerust met
automatische regeling van de
koplamplichtbundels.
55
Verlichting

E70722
AB
Hoge stand van de
koplamplichtbundels
A
Lage stand van de
koplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
Aanbevolen regelknopstanden
Schakelaar-
stand
Lading in
bagagecom-
partiment
Belading
Stoelen, derde
zitrij
Stoelen,
tweede zitrij
Voorstoelen
0---1-2
0 (0.5)2
-2-1-2
1 (0.5)2
--31-2
3 (0.5)2
Max1
-31-2
4 (1.5)2
Max1
--1
1Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 246).
56
Verlichting

2Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
N.B.:
Afhankelijk van de
verkeerswetgeving van het land waarin
uw wagen oorspronkelijk is gebouwd,
knipperen de
waarschuwingsknipperlichten wanneer u
krachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS)
E72897
A
B
A
B
zonder AFSA
met AFSB
57
Verlichting

Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van
de richting en de snelheid van de wagen
af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden
in het donker en helpt verblinding van
tegenliggers voorkomen.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting overdag
of de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Bij storingen in het systeem verschijnt een
bericht op het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 98). De
koplampen worden in een vaste centrale
stand of die van het dimlicht gesteld. Laat
het systeem zo snel mogelijk controleren.
Bochtverlichting
E72898
B
A
B
A
Lichtbundel van koplampA
Lichtbundel van bochtverlichtingB
Bij het nemen van een bocht verlicht de
bochtverlichting de binnenzijde van de
bocht.
58
Verlichting

RICHTINGAANWIJZERS
E70727
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Binnenverlichting
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand Bzet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een portier of het kofferdeksel
/ de achterklep ontgrendelt of opent.
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
De binnenverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. Het gaat
korte tijd later automatisch uit of wanneer
u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u de schakelaar in stand Czet,
gaat de binnenverlichting branden. Deze
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet
het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
59
Verlichting

Verlichting make-up spiegels
A
B
E72900
UitA
AanB
Wanneer u het contact afzet, gaat de
verlichting van de make-up spiegels korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
1. Open de motorkap. Zie De
motorkap openen en sluiten
(bladzijde 213).
E72257
N.B.:
Wanneer u de koplamp verwijderd,
controleer dan of de voorste schroef in
de koplamprand achterblijft.
2. Verwijder de schroeven.
E88875
3. Trek de multistekker los.
4. Trek de koplamp zover mogelijk naar
het midden van de auto en maak hem
los van het onderste bevestigingspunt.
5. Trek de buitenzijde van de koplamp
omhoog en verwijder hem.
N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat de stekker
correct wordt aangesloten.
60
Verlichting

N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat het
onderste bevestigingspunt van de
koplamp goed op zijn plaats komt te
zitten.
N.B.:
Bij het monteren van de koplamp
moet de voorste schroef in de
koplamprand zitten alvorens u deze
aanbrengt.
N.B.:
Zet bij het aanbrengen van de
koplamp eerst de schroef aan de
voorzijde vast en daarna de schroef aan
de achterzijde.
GLOEILAMPENVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijderd.
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 71).
N.B.:
De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen
in omgekeerde volgorde van verwijderen
aan, tenzij anders is voorgeschreven.
Koplamp
N.B.:
Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
A B C D
E72258
RichtingaanwijzerA
Koplampen, grootlichtB
Koplampen, dimlichtC
BochtverlichtingD
Richtingaanwijzer
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72259
2
3
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
61
Verlichting

Koplampen, grootlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72261
3
2
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Koplampen, dimlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72260
3
2
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Bochtverlichting
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72262
3
2
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Zijknipperlicht
E72263
1. Verwijder voorzichtig het
zijknipperlicht.
62
Verlichting

E72291
2. Verwijder de lamphouder.
3. Verwijder de gloeilamp.
Instapverlichting
N.B.:
Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
E72264
1
1. Steek een schroevendraaier in de
spleet tussen het spiegelhuis en het
spiegelglas maak de metalen klem los.
E72265
2
3
2. Verwijder de lamp.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistlamp en stadslicht (S-MAX)
E72266
1. Verwijder de rand.
63
Verlichting

6. Verwijder de gloeilamp van het
stadslicht.
Achterlichtunit (S-MAX)
Richtingaanwijzer en
rem-/achterlicht
E74078
1. Verwijder de bekledingspanelen.
E72270
2. Verwijder de vleugelmoeren.
E74079
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E74080
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
65
Verlichting

Achteruitrijlamp, mistachterlicht en
achterlicht.
E72271
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E74076
2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E74077
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achterlicht (Galaxy)
Richtingaanwijzer, remlicht en
achterlicht
E75380
1. Verwijder het bekledingspaneel.
66
Verlichting

E72791
2. Verwijder de vleugelmoeren.
E72792
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E72793
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achteruitrijlamp, mistachterlicht en
achterlicht.
E72794
1. Verwijder het bekledingspaneel.
67
Verlichting

E72795
2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E72797
5. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E72798
6. Verwijder de schroeven.
7. Verwijder de lamphouder.
8. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht (S-MAX)
E75459
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E75460
2. Maak de veerklemmen los.
E72790
3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.
68
Verlichting

Derde remlicht (Galaxy)
E75457
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E75458
2. Maak de veerklemmen los.
E72790
3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
E72789
3
2
1
1. Maak voorzichtig de klemveer los.
2. Verwijder de lamp.
3. Draai de lamp linksom en verwijder
deze.
Interieurverlichting
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
3
2
E72788
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
69
Verlichting

Uitvoeringen met
interieursensoren
E72787
2
3
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
E72796
33
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met
interieursensoren
E72786
22
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E73939
3
3. Verwijder de gloeilamp.
70
Verlichting

Verlichting make up spiegel
E72785
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting
bagagecompartiment
E72784
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Koplamp, grootlicht
55H7Koplamp, dimlicht
55H1Bochtverlichting
5WY5WZijknipperlicht
5W5Instapverlichting
35H8Mistlamp, vóór (S-MAX)
55HB4Mistlamp, vóór (Galaxy)
5W5WStadslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht (S-MAX)
21P21WRemlicht (Galaxy)
71
Verlichting

Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
5W5WAchterlicht (Galaxy)
21P21WMistachterlicht
21P21WAchteruitrijlamp
16W16WDerde remlicht
5C5WKentekenplaatverlichting
10BuislampInterieurverlichting
5BA 9sLeeslamp
5W5WVerlichting make-up spiegel
5W5WVerlichting bagagecompartiment
72
Verlichting

ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.:
Wanneer de ruiten gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
N.B.:
U kunt de ruiten nog enkele
minuten na het afzetten van het contact
bedienen. Zodra een portier wordt
geopend wordt het ruitmechanisme
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer u de schakelaar voor het
betreffende portier en de schakelaar voor
de ruit op het bestuurdersportier
tegelijkertijd indrukt, stopt de ruit.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen en sluiten
Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de elektrisch
bedienbare ruiten bij afgezet contact
bedienen. Zie Centrale vergrendeling
(bladzijde 41).
N.B.:
Met deze functie worden, alleen bij
uitvoeringen met vier elektrisch
bedienbare ruiten, de ruiten automatisch
geopend of gesloten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld.
Schakelaar op het
bestuurdersportier
E70848
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
Schakelaars op het voor- en
achterportier aan
passagierszijde
E70849
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw
in of trek hem opnieuw op om de
beweging te stoppen.
73
Ruiten en spiegels

Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
N.B.:
U kunt altijd de achterste ruiten
vanaf het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand
is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als
volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze
terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer
automatisch sluiten. De ruit zal de
weerstand overbruggen en u kunt de
ruit volledig sluiten.
3. Sluit de ruit na de derde poging nog
niet, laat deze dan controleren door
een goed opgeleide monteur.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten. Houd de
schakelaar nog een seconde
omhooggetrokken.
2. Laat de schakelaar los en trek hem
twee tot drie keer opnieuw een
seconde lang omhoog.
3. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
74
Ruiten en spiegels

Veiligheidsmodus
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet.
Wanneer het systeem een storing
vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in
werking. De ruiten bewegen per keer
slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw.
Sluit de ruiten door de schakelaar
opnieuw in te drukken wanneer deze
stopt. Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
BUITENSPIEGELS
Groothoekspiegels
E71042
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner
uit en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Inklapbare spiegels
E71043
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCHVERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
75
Ruiten en spiegels

Richtingen waarin de spiegel
kan worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een
verwarmingselement dat het spiegelglas
ontdooit en ontwasemt. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 116).
Elektrisch inklapbare spiegels
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
N.B.:
U kunt de spiegels nog gedurende
enkele minuten na het afzetten van het
contact bedienen (kantelen en inklappen).
Zodra een portier wordt geopend wordt
het mechanisme uitgeschakeld.
E72623
Druk op de toets om de spiegel in of uit
te klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in
de oorspronkelijke stand terug.
N.B.:
Wanneer de spiegels gedurende
korte tijd vaak worden bediend, kan het
systeem tijdelijk buiten bedrijf zijn om
schade door oververhitting te voorkomen.
Spiegel kantelen tijdens
achteruitrijden
Afhankelijk van de schakelaarstand (Aof
C), kantelt de betreffende buitenspiegel
wanneer u de achteruit inschakelt, zodat
u de trottoirband kunt zien.
N.B.:
U kunt deze voorziening
uitschakelen door de schakelaar in stand
Bte zetten.
76
Ruiten en spiegels

De buitenspiegel keert in de
oorspronkelijke stand terug:
•Wanneer de rijsnelheid hoger is dan
10 km/h (6 mph).
•Ongeveer 10 seconden nadat de
achteruit niet langer is ingeschakeld.
•Als de schakelaar in stand Bwordt
teruggezet.
Wanneer u deze voorziening voor het
eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een
in de fabriek ingestelde stand. Deze stand
kan worden aangepast via de volgende
procedure:
1. Zet het contact aan. Start de motor
niet.
2. Selecteer de gewenste buitenspiegel
(Aof C).
3. Schakel de achteruit in, de
geselecteerde buitenspiegel keert in
de vooringestelde stand.
4. Stel de spiegel in de gewenste,
gekantelde stand.
5. Schakel de achteruitversnelling uit of
druk op de gewenste
geheugeninsteltoets en houd deze
ingedrukt tot ter bevestiging een
gongsignaal klinkt. Zie
Geheugenfunctie (bladzijde 136).
De instellingen worden automatisch
opgeslagen.
BINNENSPIEGEL
E71272
Kantel de spiegel om verblinding 's nachts
te verminderen.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
ACHTERSTE ZIJRUITEN
Handbediende achterste
zijruiten
Openen
1
E72126
77
Ruiten en spiegels

2
E95383
Sluiten
1
E95384
2
E95385
N.B.:
Zorg ervoor dat de hendel goed
wordt vergrendeld.
Elektrisch bedienbare
achterste zijruiten
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare achterste zijruiten te openen
of te sluiten.
E72127
78
Ruiten en spiegels

METERS
Type 1 en 2
BA C D
E72984
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
79
Instrumenten

WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet branden
de volgende waarschuwings- en
controlelampen kort ter bevestiging dat
het systeem operationeel is.
•ABS
•Airbag
•Remsysteem
•Motor
•Elektrische parkeerrem (EPB)
•Vorst
•Contact
•Oliedruk (alle behalve 2.5L Duratec)
•Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien één van deze waarschuwings- of
controlelampen niet brandt nadat het
contact is aangezet, duidt dit op een
storing. Laat het systeem door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp ABS
Knippert wanneer het systeem
in werking is. Wanneer deze
lamp tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp remsysteem
WAARSCHUWING
Minder geleidelijk snelheid. Druk het
rempedaal bijzonder voorzichtig in.
Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
Wanneer de controlelamp van
het remsysteem tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit op
een storing in één van beide remcircuits.
Controleer het remvloeistofniveau. Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 222).
WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de controlelamp
van het ABS of de stabiliteitscontrole
(ESP) gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto zo snel mogelijk
tot stilstand wanneer dit veilig kan en laat
dit controleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
Brandt wanneer u een snelheid
met de cruise control hebt
ingesteld. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 165). Bij auto's met
adaptieve snelheidsregeling (ACC) gaat
de indicator branden wanneer de ACC is
ingeschakeld. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 168).
81
Instrumenten

Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 61).
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
LET OP
Als de controlelamp motor brandt in
combinatie met een bericht, laat het
systeem dan zo snel mogelijk
nakijken.
Controlelamp elektrische
parkeerrem (EPB)
Brandt wanneer een
EPB-waarschuwing op het
informatiedisplay verschijnt. Zie
Elektronische parkeerrem (EPB)
(bladzijde 153).
Forward alert indicator
Brandt wanneer deze functie in
werking is. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 171).
Controlelampmistlampen, vóór
Brandt wanneer u de voorste
mistlampen aanzet.
Controlelamp 'Vorst'
Brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur van 4
ºC tot 0 ºC. Hij wordt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0
ºC.
Controlelamp voorgloeibougie
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 141).
Controlelamp koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten aanzet.
Controlelamp laadstroom
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
aanzet. Het knippert wanneer u
een lichtsignaal geeft.
82
Instrumenten

Indicator maximum
motortoerental
Brandt rood wanneer het
maximale motortoerental is
bereikt.
Berichtenindicator
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie
Infoberichten (bladzijde 98).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat branden
terwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 221).
Controlelamp
mistachterlichten
Brandt wanneer u de
mistachterlichten aanzet.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
32).
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
E70499
83
Instrumenten

1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3. Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4. Selecteer de gong en druk op de OK
toets om de gong in en uit te
schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
84
Instrumenten

ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet tijdens het
rijden.
N.B.:
Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende
enkele minuten aan.
Diverse systemen van uw wagen kunnen
met behulp van de toetsen op het
stuurwiel worden bediend. De
bijbehorende informatie verschijnt op het
informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde
bedieningsinstructies voor de
audio-installatie, het navigatiesysteem, de
telefoon enz. de betreffende handleiding.
Bedieningstoetsen
E70499
Druk op de op en neer pijltjestoetsen:
•om door de displays van de
boordcomputer te scrollen
•om door de opties van een menu te
scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltjestoets:
•om het hoofdmenu binnen te gaan
vanuit de displays van de
boordcomputer
•om een sub-menu binnen te gaan
Druk op de linker pijltjestoets om een
menu te verlaten.
Houd telkens de linker pijltjestoets
ingedrukt wanneer u naar het hoofdmenu
wilt terugkeren (escape toets).
N.B.:
Wanneer u enige tijd op geen
enkele toets drukt, keert het systeem
automatisch terug naar het display van
de boordcomputer.
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Functies van de instrumentengroep
Type 3Type 2Type 1Functie
XXXBoordcomputer
XXXInformatieberichten
XXXKlok gelijkzetten
XX-Display-instellingen
85
Infodisplays

Type 3Type 2Type 1Functie
XX-Standkachel instellen
X--Bediening navigatiesysteem
X--Bediening CD-speler
X--Bediening CD-wisselaar
X--Bediening radio
X--Bediening telefoon
X--Bediening auxiliary aansluiting
Type 1
E80604
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 94).
Menustructuur
Informatie
Reset afst. Gereden afstand
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle waarden
Berichten
Klok Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
E87751
86
Infodisplays

Menustructuur
Reset afst. Gereden afstand
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Portugees
Zweeds
Configureren
Talen
Meeteenheid
Scherm
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Berichten
Band.spann.
Metrisch
Brits
Help-scherm
Radioinfo
Telefooninfo
NAV-info
Informatie
Klok
Instellingen
BA
E87752
88
Infodisplays

Geluiden
Forw. Alert
WeinigBrndst
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Vroeg
Laat
Normaal
Gevoeligheid
Waarsch.toon
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
Parkeerverw
BA
E87753
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
89
Infodisplays

Type 3
E88048
Scroll met de toetsen door de
menudisplays.
Lijst met componenten
De geselecteerde icoon geeft het menu
weer dat in gebruik is.
Navigatie
CD-speler
CD-wisselaar
Radio
Telefoon
Boordcomputer
Instellingen
Externe (auxiliary) ingang
90
Infodisplays

Menustructuur
CD
Navigatie Naar huis
Favor.Gebruik.
Favor. A-Z
Laatste best.
Beg.beëind.
Bestemmingen
Bestemmingen
Bestemmingen
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Nummers
Nummers
Nummers
Lijst zenders
FM 1 / FM
FM 2
FM 3
FM - AST
MW / AM
LW / AM-AST
CD-wisselaar CD 1
CD 2
CD 3
CD 4
CD 5
CD 6
Radio
Telefoonboek
Kiesherhaling
Bin.gek.opr.
Gev. Nrs.
Oproepstatus
Telefoon
A
E87754
91
Infodisplays

Tripcomputer Afst. tot leeg
Gem.Verbruik
Gem. snelheid
Act.elem.terugstell.
Dagteller terugstellen
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Portugees
Zweeds
Kleurthema's
Configureren
Talen
Meeteenheid
Scherm
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Berichten
Band.spann.
Metrisch
Brits
Help-scherm
NAV-info
Instellingen Informatie
Klok
Instellingen
ACB
E87755
A
92
Infodisplays

Geluiden WeinigBrndst
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Vroeg
Laat
Normaal
Forw Alert Gevoeligheid
Waarsch.toon
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
C
E87756
93
Infodisplays

Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
Parkeerverw.
Aux-ingang
BA
E88067
TRIPCOMPUTER
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Dagteller
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de
brandstoftank leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde kan variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
94
Infodisplays

Type 1 en 2
E74428
6.3
Average Fuel
10:20
234.2 km
123456 km
l
100km
A
B
C
BoordcomputerA
KilometertellerB
DagtellerC
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Outside air
Reset afst
Afstand
E74441
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen.
N.B.:
De positie van het display van de
boordcomputer kan variëren afhankelijk
van de getoonde informatie.
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Reset Trip met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
4. Druk op de rechter pijltjestoets om de
functie te selecteren.
5. Houd de OK toets ingedrukt.
Selecteer, om alle drie displays terug te
stellen All values en houd de OK toets
ingedrukt.
Type 3
E88049
A
BoordcomputerA
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
95
Infodisplays

1. Selecteer Trip Computer met de
op en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
3. Houd de OK toets ingedrukt.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
De volgende informatie wordt op het
informatiedisplay getoond wanneer u dit
hebt geselecteerd:
Helpscherm, informatie met
betrekking tot de radio, het
navigatiesysteem en de
telefoon.
Het helpscherm verschijnt enkele
seconden wanneer u het contact aan zet.
Wanneer de radio, het navigatiesysteem
of de telefoon is ingeschakeld, verschijnt
informatie over dit systeem op het
informatiedisplay.
Zo selecteert u welke informatie op het
informatiedisplay verschijnt:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Om het Helpscherm,Radio Info
en Phone Info in of uit te schakelen,
kiest u de gewenste instelling en drukt
uopdeOK toets om de instelling te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Om het Helpscherm en NAV Info
in of uit te schakelen, kiest u de
gewenste instelling en drukt u op de
OK toets om de instelling te
bevestigen.
Navigatie-informatie
U kunt ook kiezen op welk moment de
navigatie-informatie op het
informatiedisplay verschijnt. Er zijn drie
mogelijkheden:
•Altijd uit: Er verschijnt geen
navigatie-informatie op het
informatiedisplay.
•On guidance: De
navigatie-informatie verschijnt alleen
wanneer het navigatiesysteem een
instructie wil doorgeven. Deze functie
is alleen bij enkele navigatiesystemen
beschikbaar.
•Altijd aan: Navigatie-informatie
verschijnt altijd op het informatiedisplay
wanneer het navigatiesysteem is
ingeschakeld.
Instelling wanneer navigatie-informatie
moet worden weergegeven:
96
Infodisplays

Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
7. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Taal
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Maateenheden
N.B.:
De buitentemperatuur wordt alleen
in graden Celsius weergegeven en kan
niet op Fahrenheit worden ingesteld.
97
Infodisplays

Metrische of Engelse eenheden kiezen:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om naar
het menu terug te keren. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om naar
het scherm van de boordcomputer
terug te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
INFOBERICHTEN
E70499
Druk om te bevestigen en om enkele
berichten van het informatiedisplay te
verwijderen op OK. Andere berichten
worden korte tijd later automatisch
verwijderd.
Bij instrumentengroep 3 moeten enkele
berichten worden bevestigd voordat u de
menu's kunt binnengaan.
Berichtenindicator
De berichtenindicatie licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden tot de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Berichtsymbolen
Zie het instructieboekje.
Laat het systeem bij de
volgende onderhoudsbeurt
controleren.
Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
98
Infodisplays

Breng de auto tot stilstand
zodra dit veilig kan.
Actuele berichten bekijken
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3. Selecteer Messages en druk op de
rechter pijltoets.
4. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer pijltoetsen.
Type 3
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Settings met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3. Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
4. Selecteer Messages en druk op de
rechter pijltoets.
5. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer pijltoetsen.
Actief veersysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het actieve veersysteem werkt niet correct. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren. Zie
Gebruik van de actieve schokdemperre-
geling (bladzijde 162).
oranjeIVDC malfunction
Het actieve veersysteem staat in de stand
'comfort'.
-IVDC comfort
Het actieve veersysteem staat in de stand
'normaal'.
-IVDC normal
Het actieve veersysteem staat in de stand
'sport'.
-IVDC sport
99
Infodisplays

Alarmsignaal
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De alarminstallatie is geactiveerd. Controleer de
auto op sporen van braak.
oranjeAlarm triggered
De alarminstallatie heeft niet correct gewerkt.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
-Alarm system
service reqd.
Accu en laadsysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De laadspanning is hoger dan normaal. Breng
de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en zet
het contact uit. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.
rood
Overvoltage: Stop
safely!
De accuspanning is laag. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeLow battery
Klimaatregeling
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het extra verwarmingssysteem is ingeschakeld.oranjeAux. Heater on
Cruise control / Adaptive cruise control (ACC)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De cruise control is ingeschakeld.-Cruise control
active
De cruise control staat in standby.-Cruise control
standby
100
Infodisplays

BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitgescha-
keld. Schakel het ESP weer in en probeer de
ACC opnieuw in te schakelen. Probeer anders
het contact af en weer aan te zetten om dit
bericht te wissen.
-ACC unavailable
De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
oranjeACC malfunction
Iets kan de sensor van de radar afdekken.
Verwijder vuil, sneeuw, water of andere voor-
werpen van de grille.
oranjeClean radar sensor
Forward alert heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
oranjeForward Alert
malfunction
Niet goed gesloten portier(en)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het voorportier aan bestuurderszijde is open.roodDriver door open
Het achterportier aan bestuurderszijde is open.roodDriver side rear
door open
Het voorportier aan passagierszijde is open.roodPassenger door
open
Het achterportier aan passagierszijde is open.roodPassenger side
rear door open
Het bagagecompartiment is open.roodLuggage comp.
open
De motorkap is open.roodBonnet open
101
Infodisplays

Immobilisatiesysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld. Zie
Motorstartblokkering (bladzijde 43).
oranjeImmobiliser active
Hill launch assist (HLA)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De HLA werkt niet correct. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeHill Launch not
available
De HLA is ingeschakeld.-Hill Launch Assist
active
De HLA is uitgeschakeld.-Hill Launch Assist
off
De HLA is i.v.m. een storing uitgeschakeld.
Gebruik gewoon de parkeerrem op hellingen.
Zie Hill launch assist (HLA) (bladzijde 159).
oranjePlease use park
brake !
Verlichting
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De adaptieve koplampen (AFS) hebben niet
correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.
oranjeFront lights
malfunction
Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of
zijn defect. Controleer de gloeilampen van het
dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 61).
-Low beam: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de mistachter-
lichten is of zijn defect. Controleer de gloei-
lampen van de mistachterlichten. Zie Gloei-
lampen vervangen (bladzijde 61).
-Rear fog light: Bulb
fault
102
Infodisplays

BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Een of beide gloeilampen van de remlichten is
of zijn defect. Controleer de gloeilampen van de
remlichten. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 61).
-Stop lamps: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de remlichten van
uw aanhanger is of zijn defect. Controleer de
gloeilampen van de remlichten van uw
aanhanger.
-Trailer stopl.: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de richtingaanwij-
zers van uw aanhanger is of zijn defect.
Controleer de gloeilampen van de richtingaan-
wijzers van uw aanhanger.
-Trailer turnl.: Bulb
fault
Onderhoud
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De motor heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
roodStoring in motor
Het motoroliepeil is laag. Controleer zo snel
mogelijk het motoroliepeil. Zie Motorolie
controleren (bladzijde 221).
oranjeCheck engine oil
level
Er zit water in de brandstof. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeWater detected in
fuel
Het peil van de ruitensproeiervloeistof is laag.
Controleer het peil van de ruitensproeiervloei-
stof. Zie Ruitensproeiervloeistof contro-
leren (bladzijde 223).
-Low washer fluid
level
De motorolie moet worden ververst. Laat de
motorolie zo spoedig mogelijk verversen.
-Service oil
Het roetfilter moet worden gecontroleerd. Zie
Dieselroetfilter (DPF) (bladzijde 142). Zie
Waarschuwings- en indicatielampen
(bladzijde 81).
-Diesel filter overlo-
aded
103
Infodisplays

Bescherming van de inzittenden
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren.-Crash mode
Elektrische parkeerrem (EPB)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
roodPark brake
malfunction
De EPB uitschakelen. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
roodRelease park brake
Schakel de EPB weer in. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
roodRe-Apply park
brake
De EPB is geactiveerd.oranjePark brake applied
De EPB is losgezet.oranjePark brake
released
De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
-Park brake service
reqd.
Stuurbekrachtiging
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stuurbekrachtiging heeft niet correct
gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk contro-
leren.
oranjePower steering
malfunction
104
Infodisplays

Stabiliteitsregeling (ESP)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld.-ESP off
De stabiliteitsregeling heeft niet correct gewerkt.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
-ESP malfunction
Transmissie
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De transmissie heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
roodStoring in trans-
missie
De transmissie is oververhit. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeTransmission over-
temperatur
Bandenspanningcontrolesysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De spanning van aangeduide band is lager
geworden. Controleer de band en breng de
spanning op de aanbevolen waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde 243).
roodCheck ..... tyre !
De spanning van een of meer banden is
aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen
nadat een nieuwe sensor is gemonteerd.
Controleer de banden en breng de spanning
op de aanbevolen waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243).
roodCheck tyre pres-
sures
De aangeduide band heeft een aanzienlijk te
lage spanning. Controleer uw banden en breng
de spanning op de aanbevolen waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde 243).
oranjeCheck ..... tyre
105
Infodisplays

BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
U hebt een reservewiel voor tijdelijk gebruik
gemonteerd. Monteer zo spoedig mogelijk een
wiel met normale afmetingen, de voorge-
schreven bandenspanning en een sensor.
Wanneer een storing optreedt, kan het systeem
mogelijk de lage bandenspanning niet detec-
teren of doorgeven.
oranjeTyre monitor
malfunction
Maximaal drie sensoren werken niet correct,
een niet-goedgekeurd accessoire stoort het
systeem of er is een algemene storing gedetec-
teerd. Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren. Wanneer een storing optreedt, kan
het systeem mogelijk de lage bandenspanning
niet detecteren of doorgeven.
De bandenspanning is niet geschikt voor het
rijden met snelheden van 160 km/h (100 mph).
Breng de spanning van alle banden op de
voorgeschreven waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243). Dit bericht wordt
samen met de waarschuwing voor een te lage
bandenspanning slechts enkele seconden
weergegeven.
oranjeInflate tyres for high
speed
U hebt velgen en banden gemonteerd die niet
zijn voorzien van sensoren. De bandenspanning
wordt niet gecontroleerd.
-Tyre sensors not
detected
Alle sensoren werken niet correct of een niet-
goedgekeurd accessoire stoort het systeem.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
106
Infodisplays

Spraakbesturing
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Voice control is ingeschakeld.-Voice control
Please speak
Controleer de voice control.-Voice control Not
recognised
Voice control is in deze modus niet toegestaan.-Voice control Not
allowed
107
Infodisplays

WERKING
Buitenlucht
Houd de luchtinlaten voor de voorruit vrij
van belemmeringen (sneeuw, bladeren,
enz.) zodat het klimaatregelsysteem
effectief kan werken.
Gerecirculeerde lucht
LET OP
Wanneer de luchtrecirculatiestand
langdurig wordt ingeschakeld,
kunnen de ruiten beslaan. Wanneer
de ruiten beslaan, stel dan de standen in
om de voorruit te ontdooien en te
ontwasemen.
De lucht die zich in het
passagierscompartiment bevindt, wordt
gerecirculeerd. Er stroomt geen
buitenlucht de auto in.
Verwarming
De verwarmingscapaciteit is afhankelijk
van de koelvloeistoftemperatuur.
Airconditioning
N.B.:
De airconditioning werkt alleen
wanneer de temperatuur hoger is dan 4
ºC.
N.B.:
Wanneer de airconditioning is
ingeschakeld, zal het brandstofverbruik
hoger zijn.
De lucht wordt door de warmtewisselaar
gevoerd, waar deze wordt gekoeld. Om
de ruiten wasemvrij te houden wordt
vocht aan de lucht onttrokken. Het
condens wordt naar buiten afgevoerd en
daarom is het normaal dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt.
Algemene informatie over de
klimaatregeling in het interieur
Sluit alle ruiten.
Het interieur verwarmen
Laat de lucht naar de beenruimten
stromen. Laat, bij koud of vochtig weer,
een geringe hoeveelheid lucht naar de
voorruit en de portierruiten stromen.
Het interieur afkoelen
Laat de lucht naar het hoofdniveau
stromen.
VENTILATIEROOSTERS
Luchtroosters, voor
E71942
108
Klimaatregeling

Luchtroosters tweede zitrij
E73131
AB
C
Luchtstroom uit onderste
luchtrooster
A
Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
B
Bovenste luchtroosterC
Gebruik de bovenste luchtroosters om
de zijruiten te ontdooien of te
ontwasemen.
Luchtroosters derde zitrij
E73132
HANDMATIGE
KLIMAATREGELING
Luchtverdeelknop
E71379
A
F B
C
D
E
VoorruitA
Beenruimte en voorruitB
BeenruimteC
Hoofdniveau en beenruimteD
HoofdniveauE
Hoofdniveau en voorruitF
109
Klimaatregeling

De luchtverdeelknop kan in elke gewenste
stand tussen de symbolen worden gezet.
Aanjager
A
E75470
UitA
N.B.:
Wanneer u de aanjager uitschakelt
kan de voorruit beslaan.
Luchtrecirculatie
Druk op de toets om te kiezen tussen
toevoer van buitenlucht en het
recirculeren van de in het interieur
aanwezige lucht.
Interieur snel verwarmen
E71377
Ventilatie
E71378
Stel de regelknoppen van de luchtstroom,
de aanjager en luchtroosters naar wens
in.
Airconditioning
Airconditioning in- en uitschakelen
Wanneer u de aanjager uitschakelt, wordt
ook de airconditioning uitgeschakeld.
Wanneer u de aanjager weer inschakelt,
schakelt de airconditioning automatisch
in.
Koelen met buitenlucht
E71380
110
Klimaatregeling

Interieur snel afkoelen
E71381
Voorruitontdooienen ontwasemen
E71382
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand Azet, blijft de
A/C ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand Astaat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in.
Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 116).
N.B.:
Zet, om de achterste zijruiten te
ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- en ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 108).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E71383
111
Klimaatregeling

AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
Twee zones
E80737
Drie zones
E70302
112
Klimaatregeling

Uw wagen heeft een systeem met twee
of drie zones. Wanneer het systeem in de
mono modus staat, worden alle
temperatuurzones gekoppeld aan de
zone aan bestuurderszijde. Wanneer u
de mono modus uitschakelt, kunt u met
het twee zone systeem verschillende
temperaturen instellen voor de bestuurder
en passagier. Bij wagens met een
systeem met drie zones, kunt u een
derde temperatuur voor de
achterpassagiers instellen.
Het systeem regelt automatisch de
temperatuur, de hoeveelheid en verdeling
van de lucht en past deze aan afhankelijk
van de rij- en weersomstandigheden.
Door op de AUTO toets te drukken,
wordt de auto modus ingeschakeld.
N.B.:
Vermijd het wijzigen van de
instellingen wanneer het in de auto
extreem warm of koud is. Het systeem
wordt automatisch op de actuele
omstandigheden afgestemd. Voor een
correcte werking van het systeem
moeten de midden- en zijroosters volledig
geopend zijn.
N.B.:
Als het systeem bij lage
buitenluchttemperaturen in de auto
modus staat, wordt de lucht zolang de
motor koud is naar de voorruit en de
zijruiten geleid.
N.B.:
Voor informatie over de
automatische klimaatregeling in wagens
met een gecombineerd navigatie- en
klimaatregelingssysteem, verwijzen wij
naar de aparte handleiding.
Temperatuur instellen
E70304
U kunt de temperatuur tussen 16 ºC en
28 ºC met stappen van 0,5 ºC instellen.
In de stand LO (lager dan 16 ºC) schakelt
het systeem over op continu koelen, in
de stand HI (hoger dan 28 °C) op continu
verwarmen en de temperatuur wordt niet
constant gehouden.
Mono modus
In de mono modus zijn de
temperatuurinstellingen voor de
bestuurder en de passagier aan elkaar
gekoppeld. Wanneer u de temperatuur
met de draaiknop aan de bestuurderszijde
verandert, wordt dezelfde temperatuur
voor de passagierszijde overgenomen.
Op het display verschijnt MONO.
Mono modus uitschakelen
Selecteer met de draaiknop aan
passagierszijde een temperatuur voor de
passagierszijde. De mono modus wordt
uitgeschakeld en MONO verdwijnt van
het display. De temperatuur voor de
bestuurderszijde blijft ongewijzigd. U kunt
nu de temperaturen voor de
bestuurderszijde en de passagierszijde
onafhankelijk van elkaar instellen. De
temperaturen verschijnen op het display.
U kunt een verschil van maximaal 4 ºC
instellen.
N.B.:
Wanneer het verschil groter is dan
4°C, wordt de temperatuur aan de andere
zijde bijgesteld zodat het verschil 4°C blijft.
N.B.:
Wanneer u voor één van de zijden
de stand HI of LO selecteert, wordt voor
beide zijden de stand HI of LO
geselecteerd.
Mono modus weer inschakelen
113
Klimaatregeling

Druk op de MONO toets. MONO
verschijnt op het display en de
temperatuur aan passagierszijde wordt
aangepast aan de temperatuur aan
bestuurderszijde.
Aanjager
Hoge snelheid
Lage snelheid
Stel het aanjagertoerental met de toetsen
in.
De aanjagerinstelling wordt op het display
getoond.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
Luchtverdeling
Druk op de gewenste toets om de
luchtverdeling in te stellen. Iedere
combinatie van instellingen kan
tegelijkertijd worden geselecteerd.
E70308
ABC
BeenruimteA
HoofdniveauB
VoorruitC
Voorruit ontdooien en
ontwasemen
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen kiest schakelen A,Ben C
automatisch uit en wordt de
airconditioning ingeschakeld. Buitenlucht
stroomt nu het interieur in. U kunt de
recirculatiestand niet selecteren.
Het aanjagertoerental en de
temperatuurregeling werken automatisch
en kunnen niet met de hand worden
bediend. De aanjager draait met een hoog
toerental en de temperatuur wordt op HI
ingesteld.
Wanneer u voorruit ontdooien en
ontwasemen selecteert, schakelt de
voorruitverwarming automatisch in en na
korte tijd weer uit.
Druk om terug te keren naar de auto
modus op de AUTO toets.
N.B.:
Zet, om de achterste zijruiten te
ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- of ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 108).
Airconditioning in- en
uitschakelen
Druk de toets. A/C OFF of A/C ON
verschijnt op het display.
Gerecirculeerde lucht
Druk op de toets om voor buitenlucht of
gerecirculeerde lucht te kiezen.
114
Klimaatregeling

N.B.:
In de auto modus wordt bij hoge
binnen- en buitentemperaturen voor een
maximale koeling van het interieur
automatisch de recirculatiestand
ingeschakeld. Wanneer de ingestelde
temperatuur eenmaal is bereikt, selecteert
het systeem automatisch toevoer van
buitenlucht.
Automatisch temperatuurre-
gelsysteem in- en uitschakelen
N.B.:
Wanneer dit systeem is
uitgeschakeld, zijn de verwarming,
ventilatie en airconditioning voor de
voorste én achterste zones uitgeschakeld
en wordt er gerecirculeerde lucht
gebruikt.
Twee zones
E70980
Gebruik de toetsen om het systeem in en
uit te schakelen.
Drie zones
E70312
A
Druk op de toets Aom het systeem in en
uit te schakelen.
Airconditioning achterin
(automatische klimaatregeling
met drie zones)
N.B.:
Dit is alleen een koelingssysteem.
U kunt het gebruiken om de ruimte
achterin te koelen. Het systeem kan de
instelling in het achtercompartiment niet
op een hogere temperatuur brengen dan
het gemiddelde van de twee
temperatuurinstellingen voorin.
N.B.:
Wanneer het systeem is
uitgeschakeld, kunt u geen temperatuur
voor het achtercompartiment kiezen die
lager is dan het gemiddelde van de twee
instellingen voorin.
Schakelen tussen airconditioning
modus voor en achter
E70313
Druk de toets. Het symbool voor de
airconditioning achterin en de instellingen
voor het achtercompartiment verschijnen
op het display.
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt u
de temperatuur instellen met de
draaiknop aan de bestuurderszijde.
115
Klimaatregeling

Druk nogmaals op de toets om terug te
keren naar de instellingen voorin.
Wanneer enkele seconden geen toets
wordt ingedrukt, keert het systeem
automatisch terug naar de instellingen
voorin.
Temperatuur achterin
N.B.:
U kunt verschillende temperaturen
voor de bestuurderszijde en achterin
kiezen, de mono modus wordt dan
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer u op de MONO toets
drukt, worden alle drie temperatuurzones
gewijzigd in te temperatuur voor de
bestuurderszijde.
Airconditioning achterin in- en
uitschakelen
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt u
het systeem met de toets aan- en
uitzetten. A/C OFF of A/C ON verschijnt
op het display.
N.B.:
Wanneer de airconditioning voorin
is uitgeschakeld, hebt u geen
airconditioning achterin.
Aanjager achterin
Hoge snelheid
Lage snelheid
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, kunt u
met de toetsen de aanjagersnelheid
regelen.
De aanjagerinstelling wordt op het display
getoond.
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, drukt u
op de AUTO toets om terug te gaan naar
de auto modus. In de auto modus wordt
het aanjagertoerental automatisch
geregeld. AUTO verschijnt op het display.
Automatisch
temperatuurregelsysteem achter
in- en uitschakelen
E70312
A
Wanneer het systeem in de
airconditioning modus achter zit, druk dan
op toets Aom alleen het systeem
achterin in of uit te schakelen.
VERWARMDE RUITEN EN
SPIEGELS
Verwarmbare ruiten
Schakel de ruitverwarming in om de voor-
of achterruit te ontdooien of ontwasemen.
N.B.:
De ruitverwarming werkt alleen bij
een draaiende motor.
116
Klimaatregeling

Voorruitverwarming
E72506
Achterruitverwarming
E72507
Verwarmbare buitenspiegels
IN de elektrisch bedienbare buitenspiegels
is een verwarmingselement gemonteerd
dat het spiegelglas ontdooit of
ontwasemt. Wanneer u de
achterruitverwarming inschakelt, worden
deze elementen automatisch
ingeschakeld.
EXTRA VERWARMING
Standverwarming
WAARSCHUWING
Schakel de standverwarming uit
tijdens het tanken, wanneer u zich
in een omgeving bevindt met
brandbare dampen of stoffen en in
gesloten ruimten.
De standverwarming werkt onafhankelijk
van de verwarming van de auto door het
koelvloeistofcircuit van de motor te
verwarmen. Hij wordt door de
brandstoftank van energie voorzien. U
kunt het systeem ook tijdens het rijden
gebruiken om het interieur sneller te laten
opwarmen.
Wanneer de standverwarming correct
wordt gebruikt, biedt deze de volgende
voordelen:
•Het interieur wordt voorverwarmd.
•De ruiten blijven bij vorst vrij van ijs en
condensatie wordt voorkomen.
•De koude start wordt vermeden
waardoor de motor eerder op
bedrijfstemperatuur is.
N.B.:
De standverwarming werkt alleen
wanneer er zich minimaal 7,5 liter
brandstof in de tank bevindt en de
buitentemperatuur lager is dan 15 °C. De
standverwarming werkt niet wanneer de
accu slecht geladen is.
N.B.:
De verwarming werkt afhankelijk
van de buitentemperatuur.
N.B.:
Wanneer de standverwarming is
ingeschakeld, kunnen wat uitlaatgassen
onder de zijkanten van de wagen
uitkomen. Dit is normaal.
N.B.:
Bij wagens met een handmatig
geregelde verwarming, ventilatie en
airconditioning, is de verwarming van het
interieur afhankelijk van de ingestelde
temperatuur, de luchtverdeling en het
aanjagertoerental.
Om te voorkomen dat de accu wordt
ontladen:
•Nadat de standverwarming een
verwarmingscyclus heeft doorlopen,
zal de volgende geprogrammeerde
verwarmingscyclus alleen worden
uitgevoerd indien de motor tussentijds
is gestart.
•Rijd met de auto na een
verwarmingscyclus minimaal een
verwarmingscyclus.
Programmeerbare
standverwarming
N.B.:
De geprogrammeerde tijd is de tijd
waarop u wilt dat de auto warm is en klaar
is om weg te rijden, niet de tijd waarop de
verwarming inschakelt.
117
Klimaatregeling

N.B.:
U moet de tijden minimaal 70
minuten ten opzichte van de tijd die u wilt
instellen vooruit programmeren.
N.B.:
U moet de tijd en de datum correct
invoeren. Zie Klok (bladzijde 131).
Verwarmingstijden programmeren:
E70499
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Park Heater en druk op
de rechter pijltjestoets.
E74467
Eenmalig
Tijd 1
Tijd 2
Nu actief
Parkeerverw
•Met de functies Program 1 en
Program 2 kunt u twee
verwarmingscycli per dag
programmeren. Deze tijden blijven in
het geheugen opgeslagen en de
verwarming schakelt elke dag van de
week op deze tijden in.
•Met de functie One-Time kunt u een
verwarmingscyclus voor één
specifieke dag programmeren.
•De functie Active now schakelt de
verwarming automatisch in.
De functies Program 1 en Program
2 programmeren
E74468
Vrijdag
Donderdag
Dinsdag
Maandag
Woensdag
[07:55]
Tijd 1
1. Selecteer Program 1 en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de dag waarop de
verwarming de wagen moet
verwarmen.
3. Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen. In het vak naast de dag
verschijnt een kruis om aan te duiden
dat deze dag is geselecteerd.
4. Ga op dezelfde wijze te werk om alle
dagen te selecteren waarop de
verwarming de wagen moet
verwarmen.
118
Klimaatregeling

5. Selecteer, om de tijd in te stellen
waarop de wagen moet zijn
verwarmd, de tijd aan de bovenzijde
van het display en druk op de rechter
pijltjestoets.
6. Druk op de OK toets en de uren
knipperen. Voer met behulp van de
op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga met de
linker en rechter pijltjestoetsen naar
de volgende of de vorige instelling.
7. Wanneer alle instellingen zijn
ingevoerd, drukt u nogmaals op de
OK toets om de keuze te bevestigen.
E74469
07:55
01:12:2006
Parkeerverw
Tijd 1
OK=bevestig
U kunt met de functie Program 2 een
tweede cyclus invoeren, bijvoorbeeld
verschillende tijden op verschillende
dagen of twee tijden op dezelfde dag. De
procedure van programmeren is
hetzelfde voor de functie Program 1.
De functie One-Time
programmeren
1. Selecteer One-Time en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Druk op de OK toets en de uren
knipperen. Voer met behulp van de
op en neer pijltjestoetsen de
individuele instellingen in en ga met de
linker en rechter pijltjestoetsen naar
de volgende of de vorige instelling.
3. Wanneer alle instellingen zijn
ingevoerd, drukt u nogmaals op de
OK toets om de keuze te bevestigen.
Nu inschakelen
Selecteer Active now en druk op de OK
toets. In het vak naast de functie verschijnt
een kruis om aan te duiden dat de
verwarming is geactiveerd.
Selecteer, om de verwarming uit te
schakelen, Active now en druk
nogmaals op de OK toets.
Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
Deze extra verwarming (PTC elektrische
verwarming) helpt bij het verwarmen van
de motor en het interieur bij auto's met
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld.
119
Klimaatregeling

Extra verwarming diesel
(afhankelijk van het land)
De standverwarming helpt bij het
verwarmen van de motor en het interieur
bij wagens met een benzine- of
dieselmotor. Het systeem wordt
afhankelijk van de buitenluchttemperatuur,
de koelvloeistoftemperatuur en de
belasting van de dynamo automatisch in-
of uitgeschakeld, tenzij u het hebt
uitgeschakeld. Wanneer de verwarming
op brandstof in werking is, verschijnt Aux.
Heater on op het informatiedisplay. Zie
Infodisplays (bladzijde 85).
Standverwarming uitschakelen:
E70499
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Aux. Heater en druk
nogmaals op de OK toets om de
verwarming in of uit te schakelen.
Wanneer de verwarming is
ingeschakeld verschijnt in het vak
ernaast een kruis.
4. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
120
Klimaatregeling

WAARSCHUWING
Beweeg te stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel hebt
losgelaten om te controleren of de
stoel goed is vergrendeld.
Lendensteun afstellen
E70729
Hoogte van de
bestuurdersstoel verstellen
E70730
Hellingshoek van de rugleuning
verstellen
E70731
ELEKTRISCHVERSTELBARE
STOELEN
In twee richtingen elektrisch
verstelbare stoel
E70733
1
1
2
2
122
Stoelen

In acht richtingen elektrisch verstelbare stoel
1
22 1 3
4
3
4
87
8 7
5
6
5
6
E70734
123
Stoelen

HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteun instellen
WAARSCHUWINGEN
Trek de achterste hoofdsteun
omhoog wanneer iemand achterin
plaatsneemt.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel van de
tweede of derde zitrij wordt
geplaatst, verwijder dan altijd de
hoofdsteun van die stoel.
E71879
Stel de hoofdsteun zodanig in dat de
bovenzijde gelijkligt met de bovenzijde
van uw hoofd. Stel de hoofdsteun zover
mogelijk naar voren in, maar u moet
comfortabel kunnen zitten.
Hoofdsteun verwijderen
Druk de knoppen in en verwijder de
hoofdsteun.
ACHTERBANK
Stoelen, tweede zitrij
Stoelen naar voren en achteren
schuiven
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel
omhoog hebt getrokken om er
zeker van te zijn dat de stoel weer goed
is vergrendeld.
E72644
124
Stoelen

3. Klap de rugleuning ophoog tot deze
wordt vergrendeld.
4. Trek de hendel onder de voorzijde van
de stoel omhoog om de stoel verder
naar achteren te schuiven.
Rugleuningen neerklappen
WAARSCHUWING
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
E72705
E72646
1. Laat de hoofdsteunen zakken. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
2. Schuif de stoelen zover mogelijk naar
achteren.
3. Steek de veiligheidsgordel van de
middelste stoel in de houder tegen
het dak. Zie Veiligheidsgordels
vastmaken (bladzijde 30).
4. Trek de hendel bij de buitenste stoelen
omhoog en klap de rugleuning in een
schuine stand. Trek de hendel
opnieuw omhoog en klap de
rugleuning naar beneden.
5. Trek bij de middelste stoel de lus
tussen de zitting en de rugleuning uit
en klap de rugleuning naar beneden.
6. Trek, om de rugleuningen in de
neergeklapte stand vast te zetten, de
hendel of de lus opnieuw naar boven
en druk de rugleuning stevig naar
beneden tot deze wordt vergrendeld.
Trek, om de rugleuning weer in verticale
stand te brengen, de hendel of de lus naar
boven en beweeg de rugleuning omhoog
tot deze wordt vergrendeld.
Stoelen van de derde zitrij
WAARSCHUWING
Ga niet op een stoel op de derde
zitrij zitten wanneer de stoel ervoor
is neergeklapt.
Stoelen naar voren en achteren
schuiven (Galaxy)
WAARSCHUWING
Schuif de stoel naar voren en naar
achteren nadat u de hendel
omhoog hebt getrokken om er
zeker van te zijn dat de stoel weer goed
is vergrendeld.
126
Stoelen

E72647
Rugleuning instellen (Galaxy)
E75381
1. Trek, om de rugleuning in te stellen,
de lus naar boven en leun naar
achteren tegen de rugleuning tot deze
zich in de gewenste stand bevindt.
2. Trek, om de rugleuning weer omhoog
te brengen, de lus uit en laat de
rugleuning omhoogkomen.
Stoelen plat neerklappen
WAARSCHUWING
Wanneer u de rugleuningen
neerklapt, let er dan op dat uw
vingers niet tussen de rugleuning en
het stoelframe komen.
N.B.:
Bij de Galaxy kunt u de
veiligheidsgordels van de derde zitrij
losmaken van de vloerogen. Zie
Veiligheidsgordels vastmaken
(bladzijde 30).
E72707
1
1
127
Stoelen

E72648
A
B
3
2
1. Trek de lus aan de achterzijde van de
zitting uit en klap de zitting naar voren
tot deze plat op de vloer (1) ligt.
2. Pak de greep (A) en trek de lus (B) bij
de onderzijde van de rugleuning naar
boven en achteren (2).
3. Klap de rugleuning met behulp van de
greep (3) plat tegen de vloer.
4. Pak, om de stoel weer in de normale
stand te brengen, de greep vast en
trek de rugleuning omhoog en
vervolgens naar achteren.
5. Klap de zitting terug.
Een vlakke laadvloer maken
LET OP
Klap, bij het vervoeren van ladingen
met neergeklapte stoelen, altijd de
vloerbedekking over de neergeklapte
stoelen.
E72649
1
2
3
1. Draai de klemmen op de achterzijde
van de rugleuningen van de derde zitrij
90 graden om de vloerbedekking los
te maken.
2. Klap de vloerbedekking naar voren
over de neergeklapte stoelen.
3. Om de vloerbedekking weer op de
rugleuningen vast te zetten, klapt u
het terug en drukt u de klemmen in
de rugleuning tot op hun plaats
klikken.
128
Stoelen

N.B.:
Wanneer alleen de stoelen van de
derde zitrij plat worden neergeklapt, klap
dan de vloerbedekking naar voren zodat
de onderzijde van de stoelen op de
tweede zitrij worden bedekt. De kleinere
delen aan de voorzijde moeten verticaal
tegen de rugleuningen van de stoelen van
de tweede zitrij staan.
VERWARMDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E70601
E71224
N.B.:
Bij het afzetten van het contact
worden de instellingen in het geheugen
opgeslagen.
GEVENTILEERDE STOELEN
LET OP
Wanneer deze functie bij stilstaande
motor wordt ingeschakeld, wordt
hierdoor de accu ontladen.
E70601
129
Stoelen

E70602
N.B.:
Wanneer het contact wordt
afgezet, worden de instellingen in het
geheugen opgeslagen.
N.B.:
Wanneer de stoel wordt
geventileerd, is het mogelijk dat de
verwarming automatisch wordt
ingeschakeld. Dit om te voorkomen dat
de luchtstroom oncomfortabel koud
wordt.
N.B.:
Voor het ventileren van de stoelen
wordt gebruik gemaakt van de lucht in
het passagierscompartiment. Het
koelende effect is daarom afhankelijk van
de temperatuur in het interieur. Schakel
zo nodig de airconditioning in en richt de
luchtstroom op de beenruimte. Zie
Klimaatregeling (bladzijde 108).
ARMLEUNING, VOOR
3
E95256
1
2
130
Stoelen

ZONNESCHERMEN
Zijruiten
E74809
AA
Trek het zonnescherm omhoog en
bevestig het aan de haken (A).
Dak (Galaxy)
E74808
Dak (S-Max)
E74807
Druk op de knop om het zonnescherm
los te maken.
DIMMERINSTRUMENTENPA-
NEELVERLICHTING
E70723
KLOK
N.B.:
Sommige navigatiesystemen stellen
met behulp van GPS signalen automatisch
tijd en de datum van de klok in.
N.B.:
Zie Algemene informatie
(bladzijde 85).
1. Selecteer in het hoofdmenu de
klokfunctie.
2. Kies de gewenste optie.
131
Gemaksfuncties

3. Druk op OK.
4. Gebruik de pijlen (rechts/links,
omhoog/omlaag) om de waarde te
selecteren en te veranderen.
5. Druk op OK.
AANSTEKER
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
Houd het verwarmingselement van
de aansteker niet ingedrukt.
N.B.:
De aansteker werkt alleen bij
aangezet contact. De aansteker kan nog
30 minuten nadat het contact is afgezet
worden gebruikt.
N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik alleen Ford stekkers of stekkers
die geschikt zijn voor gebruik in SAE
gestandaardiseerde aansluitingen.
E72972
Druk het verwarmingselement in om de
aansteker te laten gloeien. Hij springt
automatisch in de oorspronkelijke stand
terug.
ASBAK
Asbak, voorin
E72974
Trek, om de asbak te ledigen, deze
compleet uit de houder.
Asbak, achterin
E73705
Open de asbak om deze te verwijderen,
druk hem tegen de veerdruk in en
verwijder hem.
EXTRA VOEDINGSAAN-
SLUITINGEN
LET OP
Wanneer u het aansluitpunt gebruikt
terwijl de motor niet draait, wordt
hierdoor de accu ontladen.
N.B.:
U kunt het elektrisch aansluitpunt
bij afgezet contact gebruiken.
132
Gemaksfuncties

N.B.:
U kunt het elektrische aansluitpunt
gebruiken voor 12 volt accessoires met
een maximum vermogen van 15 ampère.
Gebruik uitsluitend Ford stekkers of
stekkers die voldoen aan de SAE normen.
S-Max
E74130
Galaxy
E72977
BEKERHOUDERS
WAARSCHUWING
Plaats tijdens het rijden geen hete
dranken in de bekerhouders.
Tafeltjes op de rugleuningen
WAARSCHUWING
Gebruik de tafeltjes niet tijdens het
rijden. Controleer voordat u wegrijdt
of de tafeltjes in de onderste stand
zijn vergrendeld.
E72630
DASHBOARDKASTJE
Gekoeld handschoenenkastje
N.B.:
U kunt het handschoenenkastje
koelen met behulp van de lucht uit de
airconditioning.
133
Gemaksfuncties

E70885
OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWING
Rijd niet met openstaande kleppen
van de opbergvakken. Doe voordat
u wegrijdt de klep dicht.
LET OP
Bewaar geen voor warmte gevoelige
voorwerpen en vloeistoffen in enig
opbergvak.
Opbergvakken voorin
E72978
E72980
E73704
E72905
E72905
134
Gemaksfuncties

Opbergvak onder de stoel
E72981
1
2
Opbergvakken tegen het dak
WAARSCHUWING
Plaats geen zware voorwerpen in
de opbergvakken tegen het dak.
LET OP
Overschrijd niet het maximum
toelaatbaar gewicht van 1 kg voor het
kleine opbergvak en 2 kg voor het
grote opbergvak.
E73067
Opbergvak achterin
E72982
Opbergvak onder de vloer
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt,
let er dan op dat de steun stevig op
het paneel van de opbergruimte onder
de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het
schuimrubber vulstuk correct binnen het
opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
E72585
135
Gemaksfuncties

A
B
E86768
Bedieningsorganen
stoelverstelling Zie Elektrisch
verstelbare stoelen
(bladzijde 122).
A
Insteltoetsen geheugenB
In het geheugen kunnen maximaal vier
verschillende stoelinstellingen en
buitenspiegelstanden worden
opgeslagen. Ook kan de kantelstand van
de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden
worden opgeslagen. Zie Elektrisch
verstelbare buitenspiegels (bladzijde
75).
Een stand in het geheugen
opslaan
Passieve instelling
De auto slaat de standen van de stoel en
de buitenspiegels in de vier
afstandsbedieningen of de passive keys
op. De volgende keer dat de auto wordt
ontgrendeld, wordt de laatst gebruikte
stand van de stoel en de buitenspiegels
ingesteld.
Telkens bij het afzetten van het contact,
worden de actuele standen van de stoel
en de spiegels opgeslagen in de gebruikte
afstandsbediening of passive key.
Actieve instelling
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3. Druk op de gewenste insteltoets Ben
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Een opgeslagen stoelstand
oproepen
N.B.:
Druk, om de stoel tijdens het
innemen van de stand te stoppen, een
willekeurige insteltoets, een
geheugentoets of een spiegelschakelaar
in. De stoel stopt ook met bewegen zodra
de auto gaat rijden.
Passieve oproep
N.B.:
Wanneer zich meer dan één
passive key zich binnen de detectiezone
bevindt, zal de geheugenfunctie de
instellingen gebruiken van de sleutel die
het eerst werd geprogrammeerd.
Wanneer u de auto ontgrendeld met de
afstandsbediening of door aan de
portierkruk te trekken terwijl een passive
key zich binnen de detectiezone bevindt,
zullen de stoel en de spiegels in de stand
worden versteld, die in de betreffende
afstandsbediening of passive key is
opgeslagen.
Actieve oproep
Druk op de insteltoets voor de gewenste
rijpositie. De stoel en de spiegels
bewegen in de stand die onder de
insteltoets is opgeslagen.
137
Gemaksfuncties

E74812
1
2
E74813
3
1. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer iets naar achteren.
2. Til de achterzijde van de laadvloer 1)
omhoog.
3. Druk de vloer naar voren tot deze aan
de voorzijde (2) tegen de aanslag
komt.
4. Maak de steun los van de klem op de
onderzijde van de vloer.
5. Breng het uiteinde aan in de vierkante
houder in de rail aan de linkerzijde (3).
6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus
omhoog.
Laadvloer in de normale stand
terugbrengen:
1. Houd de vloer met een hand vast en
maak de steun aan de andere zijde
los.
2. Breng de steun weer in de klem aan.
3. Laat de vloer zakken.
4. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer naar achteren tot hij op
zijn plaats op de rails valt.
OPBERGRUIMTE ONDER
VLOER ACHTERIN
E72983
Uitvoeringen met een
uitschuifbare laadvloer
Trek de laadvloer omhoog om toegang
tot het opbergvak te verkrijgen. Zie
Schuifbare laadvloer (bladzijde 176).
177
Transport

4
5
6
E75899
1. Draai de draaiknop los en verwijder
deze 4.
2. Klap de klap open 5.
3. Zet de klap met de draaiknop vast 6.
4. Steek de veiligheidsgordel door de
opening.
188
Transport
Produkt Specifikationer
Mærke: | Ford |
Kategori: | Personbil |
Model: | Galaxy - aug 2008 - feb 2009 |
Har du brug for hjælp?
Hvis du har brug for hjælp til Ford Galaxy - aug 2008 - feb 2009 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig
Personbil Ford Manualer

8 August 2024

4 Juli 2024

4 Juli 2024

4 Juli 2024

28 Juni 2024

28 Juni 2024

28 Juni 2024

28 Juni 2024

28 Juni 2024

28 Juni 2024
Personbil Manualer
- Personbil Vauxhall
- Personbil Renault
- Personbil Nissan
- Personbil Skoda
- Personbil Peugeot
- Personbil Fiat
- Personbil Toyota
- Personbil Lancia
- Personbil Land Rover
- Personbil Kia
- Personbil Mazda
- Personbil Tesla
- Personbil Porsche
- Personbil Volkswagen
- Personbil Alfa Romeo
Nyeste Personbil Manualer

23 September 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

26 August 2024

26 August 2024

26 August 2024

26 August 2024

26 August 2024