Garmin ECHOMAP Plus 72sv Manual

Garmin Navigator ECHOMAP Plus 72sv

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for Garmin ECHOMAP Plus 72sv (58 sider) i kategorien Navigator. Denne guide var nyttig for 5 personer og blev bedømt med 4.4 stjerner i gennemsnit af 3 brugere

Side 1/58
ECHOMAP PLUS SERIE
Gebruikershandleiding
© 2017 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin
behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te dragen personen of
organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik van dit product.www.garmin.com
Garmin®, het Garmin logo, BlueChart® en FUSION® zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. ActiveCaptain ®,
ECHOMAP, FUSION-Link, Garmin Clear, Garmin Connect, Garmin Express, Garmin Quickdraw, GXM, HomePort, LiveScope, OneChart en Panoptix zijn handelsmerken van
Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder uitdrukkelijke toestemming van Garmin.
Het Bluetooth® woordmerk en de logo's zijn eigendom van Bluetooth SIG, Inc. en voor het gebruik van deze merken door Garmin is een licentie verkregen. NMEA ®, NMEA 2000® en het NMEA
2000 logo zijn geregistreerde handelsmerken van de National Marine Electronics Association. microSD ® en het microSD logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. Wi Fi® is een geregistreerd
handelsmerk van Wi-Fi Alliance Corporation. Windows ® is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Andere handelsmerken en
auteursrechten zijn eigendom van hun respectieve eigenaars.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................................................... 1
ECHOMAP Plus 40 toesteloverzicht...........................................1
Knoppen op toestel................................................................ 1
ECHOMAP Plus 60 vooraanzicht............................................... 1
Knoppen op toestel................................................................ 1
ECHOMAP Plus 70/90 vooraanzicht.......................................... 1
Knoppen op toestel................................................................ 2
Een snelkoppelingsknop toewijzen........................................ 2
Tips en snelkoppelingen............................................................. 2
De handleidingen van internet downloaden ............................... 2
Garmin Support Center...............................................................2
Geheugenkaarten plaatsen........................................................ 2
GPS-satellietsignalen ontvangen ............................................... 2
De GPS-bron selecteren........................................................ 2
De kaartplotter aanpassen............................................ 2
Het startscherm aanpassen........................................................ 2
Pagina's aanpassen ................................................................... 3
Een nieuwe combinatiepagina maken met de ECHOMAP
Plus 70/90.............................................................................. 3
Een nieuwe combinatiepagina maken met de ECHOMAP
Plus 60................................................................................... 3
Een nieuwe combinatiepagina maken met de ECHOMAP
Plus 40................................................................................... 3
Het type boot instellen................................................................ 3
De schermverlichting aanpassen ................................................3
De kleurmodus aanpassen ......................................................... 3
De achtergrondafbeelding wijzigen............................................ 3
ActiveCaptain app.......................................................... 3
ActiveCaptain rollen.................................................................... 4
Aan de slag met de ActiveCaptain app...................................... 4
Smartphone meldingen inschakelen.......................................... 4
Software bijwerken met de ActiveCaptain app........................... 4
Kaarten bijwerken met ActiveCaptain......................................... 4
Kaarten en 3D-kaartweergaven..................................... 5
Navigatiekaart en viskaart.......................................................... 5
In- en uitzoomen op de kaart................................................. 5
De kaart schuiven met de knoppen ....................................... 5
Een item op de kaart selecteren met de toetsen op het
toestel.................................................................................... 5
Kaartsymbolen....................................................................... 5
Een afstand op de kaart meten.............................................. 5
Een via-punt op de kaart maken............................................ 6
Navigeren naar een punt op de kaart.................................... 6
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven............................................................................. 6
Details over navigatiekenmerken weergeven ........................ 6
Koerslijn en hoekmarkeringen............................................... 6
Premiumkaarten......................................................................... 6
Informatie van een getijdenstation weergeven ...................... 7
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven ................. 7
Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven ......................... 7
Automatic Identification System.................................................. 8
Symbolen van AIS-doelen..................................................... 8
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen........................................................ 8
Een doel voor een AIS-schip activeren.................................. 8
Een lijst met AIS-gevaren weergeven.................................... 8
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen................. 8
AIS-navigatiehulpmiddelen.................................................... 9
AIS-noodsignaal..................................................................... 9
AIS-ontvangst uitschakelen................................................... 9
Kaartmenu.................................................................................. 9
Kaartlagen.............................................................................. 9
Instellingen voor Fish Eye 3D.............................................. 11
Ondersteunde kaarten .............................................................. 11
Garmin Quickdraw Contours kaarten......................... 11
Water in kaart brengen met de functie Garmin Quickdraw
contouren.................................................................................. 12
Een label toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours
kaart.......................................................................................... 12
Garmin Quickdraw Community................................................. 12
Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw
community............................................................................ 12
Via Garmin Connect verbinden met de Garmin Quickdraw
Community........................................................................... 12
Garmin Quickdraw Contouren instellingen............................... 13
Navigatie met een kaartplotter.................................... 13
Elementaire navigatievragen.................................................... 13
Bestemmingen.......................................................................... 14
Bestemming zoeken op naam............................................. 14
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart ............... 14
Zoeken naar een watersportdienstbestemming ................... 14
Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga
naar...................................................................................... 14
Stoppen met navigeren ........................................................ 14
Waypoints................................................................................. 14
Uw huidige positie als waypoint markeren ........................... 14
Een waypoint op een andere positie maken ........................ 14
Een MOB-locatie markeren..................................................14
Een waypoint projecteren.................................................... 14
Een lijst met alle waypoints weergeven............................... 14
Een opgeslagen waypoint bewerken ................................... 14
Een opgeslagen waypoint verplaatsen ................................ 15
Naar een opgeslagen via-punt zoeken en navigeren .......... 15
Een waypoint of MOB verwijderen....................................... 15
Alle waypoints verwijderen................................................... 15
Routes...................................................................................... 15
Een route vanaf uw huidige locatie maken en navigeren .... 15
Een route maken en opslaan ............................................... 15
Een lijst met routes en Auto Guidance routes weergeven ... 16
Een opgeslagen route bewerken......................................... 16
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren ............... 16
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan deze
route navigeren.................................................................... 16
Een opgeslagen route verwijderen...................................... 16
Alle opgeslagen routes verwijderen..................................... 16
Auto Guidance .......................................................................... 16
Een Auto Guidance route instellen en volgen ...................... 16
Een Auto Guidance route maken en opslaan ...................... 17
Een Auto Guidance route aanpassen .................................. 17
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren............................................................................. 17
Een getimede aankomst instellen........................................ 17
Configuraties van Auto Guidance routes............................. 17
Sporen...................................................................................... 18
Sporen weergeven............................................................... 18
De kleur van het actieve spoor instellen.............................. 18
Het actieve spoor opslaan................................................... 18
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven ....................... 18
Een opgeslagen spoor bewerken........................................ 18
Een spoor opslaan als route................................................ 18
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren .............. 18
Een opgeslagen spoor verwijderen..................................... 18
Alle opgeslagen sporen verwijderen.................................... 18
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting ............. 18
Het actieve spoor wissen..................................................... 18
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan ........... 18
Het opslaginterval van het spoorlog configureren ............... 18
Grenzen.................................................................................... 19
Inhoudsopgave i
Een grens maken................................................................. 19
Een route omzetten in een grens ......................................... 19
Een spoor omzetten in een grens ........................................ 19
Een grens bewerken............................................................ 19
Een grensalarm instellen..................................................... 19
Een grens verwijderen......................................................... 19
Alle opgeslagen waypoints, routes en sporen verwijderen ....... 19
Zeilfuncties................................................................... 19
Het type boot instellen.............................................................. 19
Zeilrace..................................................................................... 19
Startlijnbegeleiding............................................................... 19
De racetimer gebruiken........................................................20
De afstand tussen de boeg en de GPS-antenne instellen ... 20
Leylijninstellingen......................................................................20
De kielcorrectie instellen........................................................... 20
Bediening van de stuurautomaat op een zeilboot.................... 21
Vaste windsturing.................................................................21
Overstag gaan en gijpen ...................................................... 21
Viszoeker met echolood.............................................. 21
Het uitzenden van sonarsignalen stopzetten ............................ 21
De sonarweergave veranderen................................................ 22
Traditioneel echoloodweergave................................................ 22
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave ........... 22
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave .................. 22
Garmin ClearVü sonarweergave.............................................. 22
SideVü echoloodweergave ....................................................... 22
SideVü scanning-technologie.............................................. 22
Panoptix™ echoloodweergaven ............................................... 23
LiveVü Down echoloodweergave........................................ 23
LiveVü Forward echoloodweergave .................................... 23
RealVü 3D Forward echoloodweergave.............................. 23
RealVü 3D Down sonarweergave........................................ 23
RealVü 3D historische echoloodwaargave .......................... 23
FrontVü echoloodweergave................................................. 24
Panoptix LiveScope™ Sonarweergave ............................... 24
Flitserweergave........................................................................ 24
Snelkoppelingen voor de pagina Flitser ............................... 24
Het transducertype selecteren.................................................. 24
Het kompas kalibreren......................................................... 25
Een echoloodbron selecteren ................................................... 25
Naam van een sonarbron wijzigen...................................... 25
Een via-punt maken in het echoloodscherm............................ 25
De weergave van echoloodgegevens pauzeren ...................... 25
Afstanden meten op het echoloodscherm................................ 25
Echoloodgeschiedenis weergeven........................................... 25
Echoloodgegevens delen......................................................... 25
Het detailniveau aanpassen ..................................................... 25
De kleurintensiteit aanpassen .................................................. 26
Echoloodopnamen .................................................................... 26
De weergave van sonargegevens opnemen ....................... 26
De sonaropname stoppen ................................................... 26
Een sonaropname verwijderen............................................ 26
Echoloodopnamen afspelen ................................................ 26
Traditioneel, Garmin ClearVü en SideVü echolood instellen .... 26
Het zoomniveau instellen op het sonarscherm .................... 26
De schuifsnelheid instellen.................................................. 27
Het bereik van de diepte- of breedteschaal aanpassen ...... 27
Instellingen voor sonarweergave......................................... 27
Sonaralarmen...................................................................... 27
Geavanceerde echoloodinstellingen.................................... 27
Instellingen voor installatie van transducer.......................... 28
Echoloodfrequenties............................................................ 28
De A-Scope inschakelen......................................................28
Panoptix echolood instellen...................................................... 28
Zichthoek en zoomniveau van RealVü aanpassen .............. 28
De RealVü zwaaisnelheid aanpassen ................................. 28
LiveVü Forward en FrontVü Sonar menu............................ 29
LiveVü en FrontVü Weergave-instellingen .......................... 29
RealVü Weergave-instellingen.............................................29
Panoptix Instellingen voor installatie van transducer ........... 29
Stuurautomaat.............................................................. 30
Het stuurautomaatscherm........................................................ 31
De grootte van de koerswijzigingstappen aanpassen ......... 31
De spaarstand instellen....................................................... 31
De koersbron van uw voorkeur selecteren .......................... 31
De stuurautomaat inschakelen................................................. 31
Koerspatronen.......................................................................... 31
Het patroon 180 graden bocht volgen................................. 31
Het cirkelpatroon instellen en volgen................................... 31
Het zigzagpatroon instellen en volgen................................. 31
Het Williamson turn-patroon volgen..................................... 31
Reactor™ stuurautomaat-afstandsbediening ........................... 31
Een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening koppelen met
een kaartplotter.................................................................... 32
De functies van de knoppen van de Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening wijzigen.................................................. 32
Force™ trollingmotor bedienen.................................. 32
Verbinden met een trollingmotor.............................................. 32
Bedieningselementen voor de trollingmotor aan schermen
toevoegen ................................................................................. 32
Bedieningsbalk trollingmotor................................................ 32
Trollingmotorinstellingen........................................................... 32
Een snelkoppeling toewijzen aan de snelkoppelingsknoppen
van de afstandsbediening van de trollingmotor................... 33
Het kompas van de trollingmotor kalibreren ........................ 33
De boegcorrectie instellen................................................... 33
Digital Selective Calling (DSC).................................... 33
Kaartplotter en NMEA 0183 marifoonfunctionaliteit .................. 33
DSC inschakelen...................................................................... 33
DSC-lijst.................................................................................... 33
De DSC-lijst weergeven....................................................... 33
Een DSC-contactpersoon toevoegen .................................. 33
Inkomende noodoproepen ........................................................ 33
Naar een schip in nood navigeren....................................... 34
Positie bijhouden...................................................................... 34
Een positierapport weergeven............................................. 34
Naar een schip navigeren waarvan u de positie bijhoudt .... 34
Een waypoint maken op de positie van een schip waarvan u
de positie bijhoudt................................................................ 34
Informatie in een positiemelding bewerken ......................... 34
Een oproep met een positiemelding verwijderen ................. 34
Sporen van schepen weergeven op de kaart...................... 34
Persoonlijke standaardoproepen .............................................. 34
Een DSC-kanaal selecteren................................................. 34
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren ...................... 34
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel............... 34
Meters en grafieken...................................................... 34
Het kompas weergeven............................................................ 35
Tripmeters weergeven.............................................................. 35
De tripmeters opnieuw instellen........................................... 35
Motor- en brandstofmeters weergeven..................................... 35
Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven....................................................................... 35
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven....................................................................... 35
Statusalarmen voor motormeters inschakelen .................... 35
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen.......................................................................... 35
Het brandstofalarm instellen..................................................... 35
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen ................ 35
ii Inhoudsopgave
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad................................................................ 35
De windmeters weergeven....................................................... 35
De windmeter voor zeilen configureren............................... 35
De bron van de snelheid configureren................................. 35
De bron van de koers voor de windmeter configureren ....... 36
De close hauled-windmeter aanpassen ............................... 36
Digitaal schakelen........................................................ 36
Een digitale schakelpagina toevoegen en bewerken ............... 36
Informatie over getijden, stromingen en zon en
maan.............................................................................. 36
Informatie van getijdenstation................................................... 36
Informatie van stromingenstation............................................. 36
Zon- en maanstanden .............................................................. 36
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of zon- en
maanstanden voor een andere datum weergeven ................... 36
Informatie van een ander getijden- of stromingenstation
weergeven................................................................................ 36
Mediaspeler................................................................... 36
De mediaspeler openen........................................................... 37
Pictogrammen...................................................................... 37
De mediabron selecteren .......................................................... 37
Muziek afspelen........................................................................ 37
Bladeren naar muziek.......................................................... 37
Een nummer laten herhalen................................................ 37
Alle nummers herhalen........................................................ 37
Nummers in willekeurige volgorde afspelen ........................ 37
Het volume aanpassen............................................................. 37
Zones inschakelen en uitschakelen..................................... 37
Het mediavolume dempen ................................................... 37
VHF-radio................................................................................. 37
VHF-kanalen scannen ......................................................... 37
De VHF-squelch aanpassen ................................................ 37
Radio........................................................................................ 37
De tunerregio instellen......................................................... 37
Een ander radiostation kiezen............................................. 37
De afstemmodus wijzigen.................................................... 37
Voorinstellingen ................................................................... 37
DAB afspelen............................................................................ 38
De DAB-tunerregio instellen................................................ 38
Zoeken naar DAB-stations................................................... 38
Een ander DAB-station kiezen............................................. 38
DAB-voorkeuzezenders....................................................... 38
SiriusXM® Satellite Radio........................................................ 38
Een SiriusXM radio-id zoeken..............................................38
Een SiriusXM abonnement activeren .................................. 38
De kanalengids aanpassen ................................................. 38
Een SiriusXM kanaal in de voorkeuzelijst opslaan .............. 39
Ontgrendelen van SiriusXM Ouderlijk toezicht .................... 39
De toestelnaam instellen .......................................................... 39
De software van de mediaspeler bijwerken .............................. 39
Toestelconfiguratie...................................................... 39
De kaartplotter automatisch inschakelen.................................. 39
Systeeminstellingen.................................................................. 39
Scherminstellingen............................................................... 39
GPS-instellingen.................................................................. 39
Het gebeurtenislog weergeven............................................ 40
Informatie over systeem en software weergeven ................ 40
Informatie over regelgeving en compliance op e-labels
weergeven........................................................................... 40
Mijn boot instellingen................................................................ 40
De kielcorrectie instellen...................................................... 40
De watertemperatuurcorrectie instellen............................... 41
Een toestel voor watersnelheid kalibreren ........................... 41
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen ................ 41
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad................................................................ 41
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter
aanpassen ........................................................................... 41
Communicatie-instellingen........................................................ 41
NMEA 0183.......................................................................... 41
NMEA 2000 instellingen .......................................................42
Wi Fi netwerk....................................................................... 42
Alarmen instellen...................................................................... 42
Navigatiealarmen................................................................. 42
Systeemalarmen.................................................................. 42
Het brandstofalarm instellen................................................ 42
Eenheden instellen................................................................... 42
Navigatie-instellingen ................................................................43
Instellingen andere vaartuigen................................................. 43
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter herstellen .............. 43
Gebruikersgegevens beheren en delen..................... 43
Verbinden met een Garmin toestel om gebruikersgegevens te
delen ......................................................................................... 43
Bedradingsschema voor gebruikersgegevens delen via de
gegevensuitwisselingskabel................................................ 44
Een bestandstype selecteren voor waypoints en routes van
andere leveranciers.................................................................. 44
Gebruikersgegevens van een geheugenkaart kopiëren ........... 44
Gebruikersgegevens naar een geheugenkaart kopiëren......... 44
Geïntegreerde kaarten naar een geheugenkaart kopiëren...... 44
Via-punten, routes en sporen vanaf HomePort naar een
kaartplotter kopiëren ................................................................. 44
Een back-up van gegevens maken op een computer.............. 44
De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter ............. 44
Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan ................. 44
Opgeslagen gegevens wissen .................................................. 45
Appendix....................................................................... 45
Het toestel registreren.............................................................. 45
Software-update....................................................................... 45
De nieuwe software op een geheugenkaart laden .............. 45
De software van het toestel bijwerken................................. 45
Het scherm schoonmaken........................................................ 45
Schermafbeeldingen................................................................. 46
Schermafbeeldingen vastleggen......................................... 46
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren .............. 46
Problemen oplossen................................................................. 46
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen............................ 46
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel gaat
steeds uit.............................................................................. 46
Mijn echolood werkt niet...................................................... 46
Mijn toestel maakt geen via-punten op de juiste locatie ...... 46
Mijn toestel geeft de juiste tijd niet weer.............................. 47
Specificaties..............................................................................47
Alle modellen ....................................................................... 47
Modellen van 4 inch............................................................. 47
Modellen van 6 inch............................................................. 47
Modellen van 7 inch............................................................. 47
Modellen van 9 inch............................................................. 47
Specificaties sonarmodellen................................................ 48
NMEA 0183 informatie......................................................... 48
NMEA 2000 PGN informatie................................................ 48
Index.............................................................................. 49
Inhoudsopgave iii
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids in de Belangrijke veiligheids- en productinformatie
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
ECHOMAP Plus 40 toesteloverzicht
Knoppen op toestel
microSD® geheugenkaartsleuf
Voeding- en transducerconnectors
Pieper
LET OP
Steeds als u het toestel in de beugel plaatst, dient u te
controleren of het stevig in de houder zit, of de kabels volledig in
het toestel en in de steun zijn geplaatst en of de
vergrendelingsbeugel stevig dicht is geklikt. U hoort een
duidelijke klik wanneer het toestel of de vergrendelingsbeugel
correct is geïnstalleerd. Als de kabels niet goed zijn geplaatst en
het toestel niet stevig is bevestigd, krijgt het toestel mogelijk
geen stroom of werkt het niet. Het toestel kan uit de houder
vallen als het niet goed is geplaatst.
Knoppen op toestel
Hiermee schakelt u het toestel in en weer uit als deze knop
wordt vastgehouden.
Hiermee opent u een menu met snelkoppelingen waar u kort
op kunt drukken om naar de schermverlichting, kleurmodus
en sonartransmissie te gaan.
Hiermee bladert u door de helderheidsniveaus als u
meerdere malen op deze knop drukt.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave uitzoomen.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave inzoomen.
Hiermee kunt u scrollen, opties markeren en de cursor
verplaatsen.
SELECT Hiermee kunt u aangeven dat het bericht is gelezen en opties
selecteren.
BACK Hiermee keert u terug naar het vorige scherm.
MARK Hiermee kunt u de huidige locatie als waypoint opslaan.
HOME Hiermee keert u terug naar het startscherm.
Hiermee maakt u een schermafdruk als deze knop wordt
vastgehouden.
MENU Hiermee kunt u indien van toepassing een menu met opties
openen voor de pagina.
Hiermee kunt u indien van toepassing een menu sluiten.
Hiermee maakt u een schermafdruk als deze knop wordt
vastgehouden.
ECHOMAP Plus 60 vooraanzicht
Aan-uitknop
Sensor automatische schermverlichting
Knoppen
microSD geheugenkaartsleuf
LET OP
Steeds als u het toestel in de houder plaatst, dient u te
controleren of het stevig in de houder zit, of de kabels volledig in
het toestel en in de houder zijn geplaatst en of de
vergrendelingsbeugel stevig dicht is geklikt. U hoort een
duidelijke klik wanneer de vergrendelingsbeugel correct is
geïnstalleerd. Als de kabels niet goed zijn geplaatst en het
toestel niet stevig is bevestigd, krijgt het toestel mogelijk geen
stroom of werkt het niet. Het toestel kan uit de houder vallen als
het niet goed is geplaatst.
Knoppen op toestel
Hiermee schakelt u het toestel in en weer uit als deze knop
wordt vastgehouden.
Hiermee opent u een menu met snelkoppelingen waar u kort
op kunt drukken om naar de schermverlichting, kleurmodus
en sonartransmissie te gaan.
Hiermee bladert u door de helderheidsniveaus als u
meerdere malen op deze knop drukt.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave uitzoomen.
Hiermee kunt u op een kaart of weergave inzoomen.
Hiermee kunt u scrollen, opties markeren en de cursor
verplaatsen.
SELECT Hiermee kunt u aangeven dat het bericht is gelezen en opties
selecteren.
BACK Hiermee keert u terug naar het vorige scherm.
MARK Hiermee kunt u de huidige locatie als waypoint opslaan.
HOME Hiermee keert u terug naar het startscherm.
Hiermee maakt u een schermafdruk als deze knop wordt
vastgehouden.
MENU Hiermee kunt u indien van toepassing een menu met opties
openen voor de pagina.
Hiermee kunt u indien van toepassing een menu sluiten.
Hiermee maakt u een schermafdruk als deze knop wordt
vastgehouden.
ECHOMAP Plus 70/90 vooraanzicht
Inleiding 1
Aan-uitknop
Sensor automatische schermverlichting
Aanraakscherm
Snelkoppelingsknoppen
microSD geheugenkaartsleuf
Knoppen op toestel
Hiermee schakelt u het toestel in en weer uit als deze knop
wordt vastgehouden.
Hiermee opent u een menu met snelkoppelingen waar u kort
op kunt drukken om naar de schermverlichting, kleurmodus en
echoloodtransmissie te gaan.
Hiermee bladert u door de helderheidsniveaus als u meerdere
malen op deze knop drukt.
1 2 3 4 Wanneer u uw vinger op deze knoppen houdt, wordt een snel-
koppelingsknop toegewezen aan het actieve scherm.
Als u op deze knoppen drukt, wordt het desbetreffende scherm
geopend.
Een snelkoppelingsknop toewijzen
U kunt snel veelgebruikte schermen openen door een
snelkoppelingsknop toe te wijzen. U kunt een snelkoppeling
maken naar bijvoorbeeld de echoloodschermen en kaarten.
1Open een scherm.
2Houd een snelkoppelingsknop ingedrukt en selecteer .OK
TIP: De snelkoppeling wordt ook opgeslagen in de categorie
Veelgebruikt met het nummer van de snelkoppelingsknop.
Tips en snelkoppelingen
Druk op om de kaartplotter in te schakelen.
Druk in een willekeurig scherm herhaaldelijk op om de
helderheid van de schermverlichting aan te passen. Dit is
handig voor wanneer de helderheid zo laag is, dat u het
scherm niet meer kunt zien.
Houd een knop met een getal ingedrukt om een
snelkoppeling op een scherm te maken.
Selecteer in een willekeurig scherm om terug te keren HOME
naar het startscherm.
Selecteer om aanvullende instellingen over dat MENU
scherm weer te geven.
Selecteer om het menu te sluiten zodra u klaar bent.MENU
Druk op om extra opties te openen, zoals het aanpassen
van de helderheid en het vergrendelen van het
aanraakscherm.
Druk op en selecteer > . U kunt Vermogen Schakel tstl uit
de kaartplotter ook uitschakelen door ingedrukt te houden
totdat de balk gevuld is, indien beschikbaar.Schakel tstl uit
Druk op en selecteer > om Vermogen Zet tstl in slaapst
de kaartplotter in de stand-bymodus te zetten, indien
beschikbaar.
De handleidingen van internet downloaden
U kunt de nieuwste gebruikershandleiding en vertaalde versies
daarvan downloaden van de Garmin® website.
1Ga naar .garmin.com/manuals/echomapplus60-70-90
2Download de handleiding.
Garmin Support Center
Ga naar voor hulp en informatie, zoals support.garmin.com
producthandleidingen, veelgestelde vragen video's, software-
updates en klantondersteuning.
Geheugenkaarten plaatsen
U kunt optionele geheugenkaarten bij de kaartplotter gebruiken.
Via gegevenskaarten kunt u satellietbeelden met hoge resolutie
en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere
nuttige punten weergeven. U kunt lege geheugenkaarten
plaatsen om Garmin Quickdraw Contours kaarten en
sonargegevens vast te leggen (met een compatibele
transducer), overdrachtsgegevens zoals waypoints en routes
naar een andere compatibele kaartplotter of een computer over
te brengen en om de ActiveCaptain® app te gebruiken.
Dit toestel ondersteunt geheugenkaarten microSDtot 32 GB met
de indeling FAT32. Snelheidsklasse 4 of hoger vereist.
1Open het klepje of het lipje aan de voorzijde van de
kaartplotter.
2Plaats de geheugenkaart .
3Druk op de kaart tot deze vastklikt.
4Sluit de klep.
GPS-satellietsignalen ontvangen
Het toestel dient mogelijk vrij zicht op de satellieten te hebben
om satellietsignalen te kunnen ontvangen. De tijd en datum
worden automatisch ingesteld op basis van uw GPS-positie.
1Het toestel inschakelen.
2Wacht terwijl het toestel satellieten zoekt.
Het kan 30 tot 60 seconden duren voordat u satellietsignalen
ontvangt.
Wanneer het toestel satellietsignalen ontvangt, ziet u boven
aan het startscherm.
Wanneer het toestel het satellietsignaal verliest, verdwijnt
en knippert er een vraagteken boven op de kaart.
Ga voor meer informatie over GPS naar . garmin.com/aboutGPS
Zie ( ) voor Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen, pagina 46
assistentie bij het verkrijgen van satellietsignalen.
De GPS-bron selecteren
U kunt uw voorkeursbron voor GPS-gegevens selecteren, als u
meerdere GPS-bronnen hebt.
1Selecteer > > > .Instellingen Systeem GPS Bron
2Selecteer de bron voor GPS-gegevens.
De kaartplotter aanpassen
Het startscherm aanpassen
U kunt items toevoegen aan en rangschikken op het
startscherm.
1Selecteer in het startscherm .Hoofdmenu aanpassen
2Selecteer een optie:
Als u een item opnieuw wilt rangschikken, selecteert u
Rangschikken, selecteert u het item dat u wilt
verplaatsen en vervolgens een nieuwe locatie.
Als u een item wilt toevoegen aan het startscherm,
selecteert u en vervolgens het nieuwe item.Voeg toe
Als u een aan het startscherm toegevoegd item wilt
verwijderen, selecteert u en vervolgens het Verwijder
item.
2 De kaartplotter aanpassen
Als u de schermachtergrondafbeelding van het
startscherm wilt wijzigen, selecteert u en Achtergrond
selecteert u een afbeelding.
Pagina's aanpassen
Een nieuwe combinatiepagina maken met de
ECHOMAP Plus 70/90
U kunt naar wens een aangepaste combinatiepagina maken.
1Selecteer > > .Combinaties Aanpassen Voeg toe
2Selecteer een lay-out.
3Selecteer een gebied.
4Selecteer een functie voor het gebied.
5Herhaal deze stappen voor elk gebied op de pagina.
6Sleep de pijlen om de gebiedsgrootte aan te passen.
7Houd een gebied vast om het te rangschikken.
8Houd een gegevensveld vast om nieuwe gegevens te
selecteren.
9Selecteer als u klaar bent met het aanpassen van de OK
pagina.
10 Voer een naam in voor de pagina en selecteer .OK
Een nieuwe combinatiepagina maken met de
ECHOMAP Plus 60
U kunt naar wens een aangepaste combinatiepagina maken.
1Selecteer > > .Combinaties Aanpassen Voeg toe
2Selecteer een lay-out.
3Selecteer een gebied.
4Selecteer een functie voor het gebied.
5Herhaal deze stappen voor elk gebied op de pagina.
6Selecteer en pas de getoonde gegevens aan.Gegevens
7Selecteer als u klaar bent met het aanpassen van Volgende
de pagina.
8Voer een naam in voor de pagina en selecteer .OK
9Gebruik de pijlknoppen om de grootte van het venster te
wijzigen.
10 Selecteer om af te sluiten.BACK
Een nieuwe combinatiepagina maken met de
ECHOMAP Plus 40
U kunt naar wens een aangepaste combinatiepagina maken.
1Selecteer > > .Combinaties Aanpassen Voeg toe
2Selecteer de eerste functie.
3Selecteer de tweede functie.
4Selecteer om de oriëntatie van de gesplitste Splitsen
schermen te kiezen (optioneel).
5Selecteer .Volgende
6Voer een naam voor de pagina in.
TIP: Selecteer SELECT om de letter te selecteren.
7Gebruik de pijlknoppen om de grootte van het venster te
wijzigen.
8Gebruik de pijlknoppen om een locatie te selecteren in het
startscherm.
9Selecteer om af te sluiten.BACK
Het type boot instellen
U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te
configureren en functies te gebruiken die zijn afgestemd op uw
type boot.
1Selecteer > > .Instellingen Mijn boot Type boot
2Selecteer een optie.
De schermverlichting aanpassen
1Selecteer > > > Instellingen Systeem Scherm Scherm
verlichting.
2Pas de schermverlichting aan.
TIP: Druk in een willekeurig scherm herhaaldelijk op om de
helderheid van de schermverlichting aan te passen. Dit is
handig voor wanneer de helderheid zo laag is, dat u het
scherm niet meer kunt zien.
De kleurmodus aanpassen
1Selecteer > > > Instellingen Systeem Scherm
Kleurmodus.
TIP: Scherm KleurmodusSelecteer > > vanuit een
willekeurig scherm om de kleurinstellingen te openen.
2Selecteer een optie.
De achtergrondafbeelding wijzigen
1Selecteer in het startscherm > .MENU Achtergrond
TIP: InstellingenU kunt deze instelling ook aanpassen via >
Systeem Scherm Achtergrond > > .
2Selecteer een afbeelding.
ActiveCaptain app
VOORZICHTIG
Met deze functie kunnen gebruikers informatie verzenden.
Garmin doet geen uitspraken over de nauwkeurigheid,
volledigheid of actualiteit van door gebruikers ingediende
informatie. Elk gebruik van of vertrouwen op door gebruikers
ingediende informatie is op eigen risico.
OPMERKING: De ActiveCaptain functie is alleen beschikbaar
op modellen met Wi Fi® technologie.
Wanneer u verbinding maakt met een Wi Fi adapter De
ActiveCaptain functie is alleen beschikbaar op modellen met
Wi Fi technologie.
De ActiveCaptain app biedt een verbinding met uw ECHOMAP
Plus toestel, kaarten en de community voor connected varen.
Met de ActiveCaptain app kunt u op uw mobiele toestel kaarten
downloaden, aanschaffen en bijwerken. Met de app kunt u snel
en eenvoudig gebruikersgegevens, zoals via-punten en routes,
overzetten, verbinding maken met de Garmin Quickdraw
Contours Community en de toestelsoftware bijwerken. U kunt
uw reis ook vanuit de app plannen.
U kunt verbinding maken met de ActiveCaptain Community voor
actuele feedback over jachthavens en overige nuttige punten.
ActiveCaptain app 3
De app kan smart notifications, zoals oproepen en
tekstberichten, naar het kaartplotterscherm sturen als ze zijn
gekoppeld.
ActiveCaptain rollen
In hoeverre u met het ECHOMAP Plus toestel kunt
communiceren via de ActiveCaptain app is afhankelijk van uw
rol.
Functie Eigenaar Gast
Registreer toestel, geïntegreerde kaarten en aanvul-
lende kaarten op het account
Ja Nee
Software bijwerken Ja Ja
Automatisch Garmin Quickdraw contouren overzetten
die u hebt gedownload of gemaakt
Ja Nee
Smart notifications pushen Ja Ja
Start met navigeren naar een specifiek waypoint of
langs een specifieke route
Ja Ja
Synchroniseer handmatig waypoints en routes met het
ECHOMAP Plus toestel
Ja Ja
Aan de slag met de ActiveCaptain app
U kunt een mobiel toestel met behulp van de ActiveCaptain app
verbinden met het ECHOMAP Plus toestel. Dankzij de app kunt
u op snelle en eenvoudige wijze communiceren met uw
ECHOMAP Plus toestel en taken uitvoeren, zoals registreren,
gegevens delen, de toestelsoftware bijwerken en meldingen op
uw mobiele toestel ontvangen.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van het
ECHOMAP Plus toestel (Geheugenkaarten plaatsen,
pagina 2).
De kaart dient altijd te zijn geplaatst als u de ActiveCaptain
functie gebruikt.
2Selecteer > ActiveCaptain ActiveCaptain geheugenkaart
maken.
LET OP
U wordt mogelijk gevraagd de geheugenkaart te formatteren.
Tijdens het formatteren wordt alle opgeslagen informatie van
de kaart verwijderd. Alle opgeslagen gebruikersgegevens,
zoals waypoints, worden dan dus ook verwijderd. Het wordt
aangeraden, maar het is niet nodig de kaart te formatteren.
Voordat u de kaart formatteert, dient u de gegevens op de
geheugenkaart op te slaan in het interne geheugen van het
toestel (Gebruikersgegevens van een geheugenkaart
kopiëren, pagina 44). Nadat u de kaart hebt geformatteerd
voor de ActiveCaptain app, kunt u de gebruikersgegevens
weer terugzetten op de kaart (Gebruikersgegevens naar een
geheugenkaart kopiëren, pagina 44).
3Selecteer op de pagina, > ActiveCaptain MENU Wi-Fi
instellen Wi-Fi netwerk Wi-Fi Aan > > > .
4Voer een naam en een wachtwoord in voor dit netwerk.
5U kunt de ActiveCaptain app via de app store op uw mobiele
toestel installeren en openen.
6Breng het mobiele toestel binnen 32 m (105 ft.) van het
ECHOMAP Plus toestel.
7Ga naar de instellingen van uw mobiele toestel, open de
pagina met Wi Fi verbindingen en breng een verbinding met
het Garmin toestel tot stand aan de hand van de naam die en
het wachtwoord dat u hebt ingevoerd.
Smartphone meldingen inschakelen
WAARSCHUWING
Lees of beantwoord geen berichten tijdens het besturen van het
vaartuig. Als u geen aandacht geeft aan de omstandigheden op
het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen,
lichamelijk letsel of overlijden.
Voordat uw ECHOMAP Plus toestel meldingen kan ontvangen,
moet u het koppelen met uw mobiele toestel en de
ActiveCaptain app.
1Selecteer op het ECHOMAP Plus toestel achtereenvolgens
ActiveCaptain Smartphone meldingen Meldingen > >
inschakelen.
2Schakel de Bluetooth® technologie in de instellingen van het
mobiele toestel in.
3Plaats de toestellen binnen 10 m (33 ft.) van elkaar.
4Selecteer in de ActiveCaptain app op het mobiele toestel de
optie > .Smart Notifications Koppel met kaartplotter
5Volg de instructies op het scherm om de app via Bluetooth
technologie te koppelen met het ECHOMAP Plus toestel.
6Voer de code in op uw mobiele toestel wanneer daarom
wordt gevraagd.
7Pas indien nodig in de instellingen van uw mobiele toestel
aan welke meldingen u ontvangt.
Software bijwerken met de ActiveCaptain
app
Als uw toestel over Wi Fi technologie beschikt, kunt u de
nieuwste software-updates voor uw toestel downloaden en
installeren via de ActiveCaptain app.
LET OP
Bij software-updates dient de app mogelijk grote bestanden te
downloaden. Gebruikelijke datalimieten of -kosten van uw
internetprovider kunnen van toepassing zijn. Neem contact op
met uw internetprovider voor meer informatie over datalimieten
of -kosten.
De installatie kan enkele minuten duren.
1Verbind het mobiele toestel met het ECHOMAP Plus toestel
( ).Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina 4
2Selecteer > als er een Software-updates Download
software-update beschikbaar is en u toegang hebt tot internet
op uw mobiele toestel.
De ActiveCaptain app downloadt de update naar het mobiele
toestel. Als u de app opnieuw verbindt met het ECHOMAP
Plus toestel, wordt de update naar het toestel overgezet.
Nadat het overzetten voltooid is, wordt u gevraagd de update
te installeren.
3Selecteer een optie om de update te installeren als het
ECHOMAP Plus toestel u daarom vraagt.
Selecteer om de software onmiddellijk bij te werken.OK
Selecteer om de update uit te stellen. Selecteer Annuleer
ActiveCaptain Software-updates Installeer nu > > als u
de update wilt installeren.
Kaarten bijwerken met ActiveCaptain
U kunt de nieuwste kaartupdates voor uw toestel downloaden
en overzetten via de ActiveCaptain app. U bespaart ruimte op
uw mobiele toestel en op de ActiveCaptain kaart, en u verkort
de downloadtijd als u de ActiveCaptain app gebruikt om alleen
de gebieden van de kaart te downloaden die u nodig hebt.
Als u een volledige kaart downloadt, kunt u de Garmin Express
app gebruiken om de kaart naar een geheugenkaart te
downloaden. Met de Garmin Express app kunt u grote kaarten
sneller downloaden dan met de ActiveCaptain app. Ga voor
meer informatie naar .garmin.com/express
LET OP
Voor kaartupdates dient de app mogelijk grote bestanden te
downloaden. Gebruikelijke datalimieten of -kosten van uw
internetprovider kunnen van toepassing zijn. Neem contact op
met uw internetprovider voor meer informatie over datalimieten
of -kosten.
4 ActiveCaptain app
1Verbind het mobiele toestel met het ECHOMAP Plus toestel
( ).Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina 4
2Selecteer > als er een kaartupdate OneChart Mijn kaarten
beschikbaar is en u toegang hebt tot internet op uw mobiele
toestel.
3Selecteer de kaart die u wilt bijwerken.
4Selecteer het gebied dat u wilt downloaden.
5Selecteer .Download
De ActiveCaptain app downloadt de update naar het mobiele
toestel. Als u de app opnieuw verbindt met het ECHOMAP
Plus toestel, wordt de update naar het toestel overgezet. Als
de overdracht is voltooid, zijn de bijgewerkte kaarten klaar
voor gebruik.
Kaarten en 3D-kaartweergaven
Welke kaarten en 3D-kaartweergaven beschikbaar zijn, is
afhankelijk van de gebruikte kaartgegevens en accessoires.
OPMERKING: 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
U kunt de kaarten en 3D-kaartweergaven openen door
Grafieken te selecteren.
Navigatiekaart: Geeft alle beschikbare navigatiegegevens weer
die op de vooraf geïnstalleerde kaarten en eventuele extra
kaarten beschikbaar zijn. Deze gegevens omvatten boeien,
lichten, kabels, dieptepeilingen, jachthavens en
getijdenstations in een overheadweergave.
Viskaart: Biedt een gedetailleerde weergave van de
bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Deze kaart
verwijdert de navigatiegegevens van de kaart, verschaft
gedetailleerde bathymetrische gegevens en benadrukt de
bodemcontouren voor dieptewaarneming. Deze kaart is bij
uitstek geschikt voor diepzeevissen.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart
beschikbaar bij premiumkaarten.
Perspective 3D: Biedt een panoramisch beeld van bovenaf en
van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en
dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is
nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen,
bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en
verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Mariner's Eye 3D: Biedt een gedetailleerd, driedimensionaal
beeld van bovenaf en van achter uw boot (in
overeenstemming met uw koers) en dient als visueel
navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het
navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of
kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van
onbekende havens of ankerplaatsen.
Fish Eye 3D: Geeft een panoramisch onderwaterbeeld met
visuele weergave van de zeebodem op basis van de
kaartinformatie. Als er een sonar-transducer is aangesloten,
worden zwevende doelen (zoals vissen) aangeduid met rode,
groene en gele bollen. Rood verwijst hierbij naar de grootste
objecten en groen naar de kleinste objecten.
Navigatiekaart en viskaart
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar
bij premiumkaarten.
De Navigatiekaart is geoptimaliseerd voor navigatie. U plant een
koers, bekijkt de kaartinformatie en gebruikt de kaart als
navigatiehulpmiddel. Selecteer > om Grafieken Navigatiekaart
de Navigatiekaart te openen.
De Viskaart verschaft een gedetailleerde weergave met meer
informatie over de bodem en over vissen. Deze kaart is
geoptimaliseerd voor gebruik tijdens vissen. Selecteer
Grafieken Viskaart > om de Viskaart te openen.
In- en uitzoomen op de kaart
Het zoomniveau wordt aangegeven door het schaalnummer
onder aan de kaart. Het balkje onder het schaalnummer geeft
de afstand op de kaart weer.
Selecteer of knijp twee vingers samen op het touchscreen
om uit te zoomen.
Selecteer of spreid twee vingers uit elkaar op het
touchscreen om in te zoomen.
De kaart schuiven met de knoppen
U kunt de kaart verplaatsen om een ander gebied te bekijken
dan waar u zich momenteel bevindt.
1Gebruik de pijlknoppen in de kaart.
2Selecteer om het schuiven te stoppen en terug te BACK
keren naar uw huidige positie.
OPMERKING: Selecteer SELECT om te schuiven in een
combinatiescherm.
Een item op de kaart selecteren met de toetsen op het
toestel
1Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergeve , , of om
de cursor te verplaatsen.
2Selecteer .SELECT
Kaartsymbolen
Deze tabel bevat een aantal algemene symbolen die u op de
gedetailleerde kaarten kunt tegenkomen.
Pictogram Beschrijving
Boei
Informatie
Watersportdiensten
Getijdenstation
Stromingenstation
Foto van bovenaf beschikbaar
Perspectieffoto beschikbaar
Andere zaken die op de meeste kaarten voorkomen, zijn
dieptecontourlijnen, getijdenzones, puntpeilingen (zoals
weergegeven op de oorspronkelijke papieren kaart),
navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels en
kabelgebieden.
Een afstand op de kaart meten
1Selecteer een locatie op een kaart.
2Selecteer .Afstand meten
Op uw huidige locatie op het scherm wordt een punaise
weergegeven. De afstand en de hoek vanaf de pin staan
vermeld in de hoek.
TIP: Als u de punaise en afstandsmeting vanaf de huidige
cursorpositie opnieuw wilt instellen, selecteert u Stel referentie
in.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 5
Een via-punt op de kaart maken
1Selecteer een locatie of object op een kaart.
2Selecteer .Via-punt maken
Navigeren naar een punt op de kaart
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar
bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
1Selecteer een locatie op de navigatie- of viskaart.
2Selecteer indien nodig .Navigeren naar
3Selecteer een optie:
Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u .Route naar
Als u Audo Guidance wilt gebruikten, selecteert u Auto
Guidance.
4Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
5Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Informatie over locaties en objecten op een kaart
weergeven
U kunt informatie over een locatie of object weergeven op de
navigatie- of viskaart. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie
over de getijden, stromingen, de zon en maan, kaartnotities of
lokale diensten.
1Selecteer een locatie of een object op de navigatie- of
viskaart.
Langs de bovenkant van de kaart wordt een lijst met opties
weergegeven. Het hangt van de locatie of het object af welke
opties er in de lijst staan.
2Selecteer .Informatie
Details over navigatiekenmerken weergeven
Op de navigatiekaart, de viskaart of de Perspective 3D- en
Mariner's Eye 3D-kaartweergave kunt u de details over de
diverse typen navigatiehulpmiddelen zoals bakens, lichten en
obstructies bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar
bij premiumkaarten.
OPMERKING: 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
1Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een
navigatiehulpmiddel.
2Selecteer de naam van het navigatiehulpmiddel.
Koerslijn en hoekmarkeringen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in
de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of
de koers over de grond, die u helpt tijdens casting of het vinden
van referentiepunten.
De koerslijn en hoekmarkeringen instellen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in
de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of
de koers over de grond, die u helpt tijdens casting of het vinden
van referentiepunten.
U kunt de voorliggende-koerslijn en de koers-over-de-grondlijn
(COG) weergeven op de kaart.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt.
Voorliggende koers is de richting waarin de boeg van de boot
wijst wanneer een koerssensor is aangesloten.
1Selecteer > > > op een MENU Lagen Mijn boot Koerslijn
kaart.
2Hoekmarkeringen
3Selecteer indien nodig en selecteer een optie:Bron
Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken,
selecteert u .Automatisch
Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor
de COG, selecteert u .GPS-koers (COG)
Als u gegevens van een aangesloten koerssensor wilt
gebruiken, selecteert u .Koers
Als u gegevens van zowel een aangesloten koerssensor
als de GPS-antenne wilt gebruiken, selecteert u Koers
over de grond en voorliggende koers.
Hiermee worden zowel de voorliggende-koerslijn als de
koers-over-de-grondlijn weergegeven op de kaart.
4Selecteer en selecteer een optie:Scherm
Selecteer > en voer de lengte in van de Afstand Afstand
lijn die wordt weergegeven op de kaart.
Selecteer > , en voer de tijd in die wordt gebruikt Tijd Tijd
om de afstand te berekenen die uw boot in de opgegeven
tijd aflegt bij de huidige snelheid.
Hoekmarkeringen inschakelen
U kunt langs de koerslijn hoekmarkeringen aan de kaart
toevoegen. Hoekmarkeringen kunnen tijdens het vissen handig
zijn bij het uitwerpen van de lijn.
1Stel de koerslijn in (De koerslijn en hoekmarkeringen
instellen, pagina 6).
2Selecteer .Hoekmarkeringen
Premiumkaarten
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
6 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Automatic Identification System
Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere
schepen identificeren en wordt u gewaarschuwd als er zich
schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is
aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AIS-
informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een
transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden.
Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile
Service Identity (MMSI), locatie, GPS-snelheid, GPS-koers, de
tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van
het schip, het moment waarop dat schip het dichtst bij u was en
het tijdstip daarvan.
Sommige kaartplottermodellen ondersteunen ook Blue Force
Tracking. Schepen die met Blue Force Tracking worden
gevolgd, worden op de kaartplotter aangeduid met een
blauwgroene kleur.
Symbolen van AIS-doelen
Symbool Beschrijving
AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin
het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-
schip vaart.
Het doel is geselecteerd.
Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart.
Een groene lijn die aan het object vastzit, geeft de voorlig-
gende koers van het object aan. De MMSI, snelheid en
richting van het schip staan onder het object als de instelling
hiervoor is ingesteld op Toon. Als de AIS-transmissie van
het schip is weggevallen, wordt er een melding weerge-
geven.
Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de
AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de kaart-
plotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of
het schip verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet
meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen
object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het
waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt.
Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen, rode driehoek
met een rode lijn de locatie en de voorliggende koers van
het object aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is
uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er geen waar-
schuwingssignaal af en wordt er geen melding gegeven. Als
de AIS-transmissie van het schip is weggevallen, wordt er
een melding weergegeven.
Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan
dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de
kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de
vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het
schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het wegge-
vallen gevaarlijke object van de kaart of de 3D-kaartweer-
gave.
De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen
uw schip en het gevaarlijke object aan. De getallen naast het
symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en dat
object aan hoe lang het nog zou duren voordat beide met
elkaar in aanvaring zouden komen.
OPMERKING: Schepen die met de functie Blue Force Tracking
worden gevolgd, worden gemarkeerd met een blauwgroene
kleur, ongeacht hun status.
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van
geactiveerde AIS-doelen
Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de
COG (koers over de grond) door een geactiveerd AIS-doel
wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel
als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de
kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in
een 3D-kaartweergave.
De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt
als een stippellijn op een kaart of in een 3D-kaartweergave
weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is
gebaseerd op de waarde van de instelling van de
geprojecteerde koers. Als er voor een geactiveerd AIS-doel
geen informatie over de snelheid wordt verschaft of als het schip
voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen geprojecteerde
koerslijn weergegeven. Veranderingen in de snelheid, de koers
over de grond of informatie over de richting van de
koerswijziging die door het schip worden uitgezonden, kunnen
van invloed zijn op de berekende koerslijn.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de
koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van de
koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde
koers van het object berekend op basis van de informatie over
de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De
richting waarin het object draait, die eveneens is gebaseerd op
de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt
aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van
de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert niet.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over
de koers over de grond en de voorliggende koers maar geen
informatie over de richting van de koerswijziging wordt
aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object
berekend op basis van de informatie over de koers over de
grond.
Een doel voor een AIS-schip activeren
1Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer > .AIS-schip Activeer doel
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken
U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid,
GPS-koers en andere informatie over een gevonden AIS-schip
bekijken.
1Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer .AIS-schip
Een doel voor een AIS-schip deactiveren
1Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer > .AIS-schip Deactiveer echo
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave > MENU
Overige schepen AIS-lijst > .
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet een
compatibele kaartplotter zijn verbonden met een AIS-toestel.
Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt
alleen in combinatie met AIS gebruikt. De veilige zone wordt
gebruikt om aanvaringen met andere schepen te voorkomen.
Deze zone kan worden aangepast.
1Selecteer > > > > .Instellingen Alarmen AIS AIS-alarm Aan
Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip
binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en gaat er
een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het
scherm aangegeven. Als het alarm is uitgeschakeld, wordt er
geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het
object op het scherm aangeduid als gevaarlijk.
2Selecteer .Bereik
3Selecteer een afstand voor de straal van de veilige zone rond
uw schip.
4Selecteer .Tijd tot
5Selecteer een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een
schip blijft afkoersen op doorkruising van de veilige zone.
8 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden
gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd tot in op 10. Het alarm gaat
dan af 10 minuten voordat het schip de veilige zone
doorkruist.
AIS-navigatiehulpmiddelen
Onder IS-navigatiehulpmiddelen (ATON) vallen alle types
navigatiehulpmiddelen die over de AIS-radio worden
uitgezonden. ATONs worden op de kaarten weergegeven en
hebben identificatiegegevens, zoals positie en type.
Er zijn drie hoofdcategorieën AIS ATONs. Echte ATONs
bestaan fysiek en verzenden hun identificatie- en
positiegegevens vanaf hun werkelijke locatie. Synthetische
ATONs bestaan fysiek en hun identificatie- en positiegegevens
worden vanaf een andere locatie verzonden. Virtuele ATONs
bestaan niet fysiek en hun identificatie- en positiegegevens
worden vanaf een andere locatie verzonden.
U kunt AIS ATONs op de kaart bekijken wanneer de kaartplotter
is verbonden met een compatibele AIS-radio. Selecteer > MENU
Lagen Kaart Navigatiemiddel ATONs > > > om AIS ATONS
op een kaart te tonen. Als u een ATON op de kaart selecteert,
kunt u er meer informatie over bekijken.
Symbool Betekenis
Echte of synthetische ATON
Echte of synthetische ATON: Noordelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Zuidelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Oostelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Westelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Speciaal topteken
Echte of synthetische ATON: Veilig topteken
Echte of synthetische ATON: Gevaar topteken
Virtuele ATON
Virtuele ATON: Noordelijk topteken
Virtuele ATON: Zuidelijk topteken
Virtuele ATON: Oostelijk topteken
Virtuele ATON: Westelijk topteken
Virtuele ATON: Speciaal topteken
Virtuele ATON: Veilig topteken
Virtuele ATON: Gevaar topteken
AIS-noodsignaal
Zelfstandig werkend AIS-noodsignaaltoestel dat uw positie
uitzendt indien het in noodgevallen worden geactiveerd. De
kaartplotter kan signalen ontvangen van Search and Rescue
Transmitters (SART), Emergency Position Indicating Radio
Beacons (EPRIB), en andere Man Overboord-signalen.
Noodsignaal-uitzendingen zijn andere uitzendingen dan
standaard-AIS-uitzendingen, dus zien ze er ook anders uit op de
kaartplotter. In plaats van een noodsignaal-uitzending te volgen
om een aanvaring te voorkomen, kunt u een noodsignaal-
uitzending volgen om een vaartuig of persoon in nood te
lokaliseren en te helpen.
Navigeren naar een noodsignaal-uitzending
Als u een noodsignaal-uitzending ontvangt, wordt er een
noodsignaalalarm weergegeven.
Selecteer > om naar de oorsprong van de Bekijk Ga naar
uitzending te navigeren.
Symbolen voor zoeken van AIS-noodsignaaltoestel
Symbool Beschrijving
Uitzending van AIS-noodsignaaltoestel. Selecteer dit
symbool om meer informatie over de uitzending weer te
geven en de navigatie te starten.
Uitzending weggevallen.
Testuitzending. Wordt weergegeven als het noodsignaaltoe-
stel van een vaartuig wordt getest. Het gaat in dit geval niet
om een noodgeval.
Testuitzending weggevallen.
AIS-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen
Als u wilt voorkomen dat u een groot aantal testwaarschuwingen
en symbolen ontvangt in drukke gebieden, zoals jachthavens,
kunt het ontvangen van AIS-testwaarschuwingen in- of
uitschakelen. Als u een AIS-noodtoestel wilt testen, moet u de
kaartplotter inschakelen om testwaarschuwingen te ontvangen.
1Selecteer > > .Instellingen Alarmen AIS
2Selecteer een optie:
Als u EPRIB-testsignalen (Emergency Position Indicating
Radio Beacon) wilt ontvangen of negeren, selecteert u
AIS-EPIRB-test.
Als u MOB-testsignalen (Man Overboard) wilt ontvangen
of negeren, selecteert u .AIS-MOB-test
Als u SART-testsignalen (Search and Rescue
Transponder) wilt ontvangen of negeren, selecteert u AIS-
SART-test.
AIS-ontvangst uitschakelen
De ontvangst van het AIS-signaal is standaard ingeschakeld.
Selecteer > > > .Instellingen Overige schepen AIS Uit
De AIS-functionaliteit wordt uitgeschakeld voor alle kaarten
en 3D-kaartweergaven. Dit is inclusief het zoeken en volgen
van AIS-schepen, het melden en volgen van
aanvaringsgevaar als schepen te dicht in de buurt komen en
informatie over AIS-schepen.
Kaartmenu
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaartweergaven. Voor een aantal opties zijn premiumkaarten of
aangesloten accessoires vereist.
OPMERKING: De menu's kunnen bepaalde instellingen
bevatten die niet worden ondersteund door de geïnstalleerde
diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen
wijzigt, hebben de wijzigingen geen invloed op de
grafiekweergave.
Deze instellingen gelden voor de kaartweergaven, met
uitzondering van Fish Eye 3D (Instellingen voor Fish Eye 3D,
pagina 11).
Selecteer MENU op een kaart.
Lagen: Hiermee past u de presentatie van de verschillende
elementen op de kaarten aan ( ).Kaartlagen, pagina 9
Waypoints en sporen: Hiermee past u aan hoe waypoints en
tracks worden getoond (Instellingen laag
Gebruikersgegevens, pagina 10).
Quickdraw Contours: Schakelt het tekenen van
bodemcontouren in en laat u labels voor viskaarten maken
( ).Garmin Quickdraw Contours kaarten, pagina 11
Kaartinstelling: Hiermee past u de oriëntatie van en de
hoeveelheid details op de kaart aan en past u de gegevens
aan die op het scherm worden weergegeven.
Kaartlagen
U kunt kaartlagen in- en uitschakelen en functies van de kaarten
aanpassen. De instellingen zijn alleen van toepassing op de
gebruikte kaart of kaartweergave.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 9
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten en kaartplottermodellen. Voor een aantal opties zijn
premiumkaarten of aangesloten accessoires vereist.
OPMERKING: De menu's kunnen bepaalde instellingen
bevatten die niet worden ondersteund door de geïnstalleerde
diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen
wijzigt, hebben de wijzigingen geen invloed op de
grafiekweergave.
Selecteer in een kaart > .MENU Lagen
Kaart: Hiermee toont en verbergt u kaartgerelateerde
elementen ( ).Instellingen kaartlaag, pagina 10
Mijn boot: Hiermee toont en verbergt u aan de boot
gerelateerde elementen (Instellingen laag Mijn boot,
pagina 10).
Gebruikersgegevens: Hiermee toont en verbergt u
gebruikersgegevens, zoals waypoints, grenzen en tracks.
Ook opent u zo lijsten met gebruikersgegevens (Instellingen
laag Gebruikersgegevens, pagina 10).
Overige schepen: Hiermee past u de manier aan waarop
andere vaartuigen worden getoond (Instellingen laag Overige
schepen, pagina 10).
Water: Hiermee toont en verbergt u diepte-elementen
( ).Instellingen waterlaag, pagina 11
Quickdraw Contours: Hiermee toont en verbergt u Garmin
Quickdraw Contours data (Garmin Quickdraw Contouren
instellingen, pagina 13).
Instellingen kaartlaag
Selecteer > > op een kaart.MENU Lagen Kaart
Satellietfoto's: Bij gebruik van bepaalde premiumkaarten kunt u
op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie
weergeven van het land of van zowel het land als de zee
( ).Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven, pagina 7
OPMERKING: Deze instelling moet zijn ingeschakeld om
Standard Mapping grafieken weer te geven.
Getijden & stromingen: Toont indicators van
stromingenstations en getijdenstations op de kaart en
schakelt de schuifregelaar voor getijden en stromingen in,
waarmee u de tijd kunt instellen voor de getijden en
stromingen die worden vermeld op de kaart.
Nuttige punten op land: Toont nuttige punten aan land.
Navigatiemiddel: Toont navigatiehulpmiddelen, zoals ATONs
en knipperende lichten, op de kaart. Hiermee kunt u het
NOAA of IALA navigatiekenmerktype selecteren.
Servicepunten: Toont locaties voor watersportdiensten.
Diepte: Past de elementen op de dieptelaag aan (Instellingen
waterlaag, pagina 11).
Beperkt toegankelijke gebieden: Toont informatie over
verboden gebieden op de kaart.
Fotopunten: Toont camerapictogrammen voor luchtfoto's
( ).Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven, pagina 7
Instellingen laag Mijn boot
Selecteer > > op een kaart.MENU Lagen Mijn boot
Koerslijn: Hiermee kunt u de koerslijn weergeven en
aanpassen. Dit is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de
boot in de richting van de vaarkoers (De koerslijn en
hoekmarkeringen instellen, pagina 6).
Leylijnen: Hiermee worden de leylijnen aangepast in de
zeilmodus ( ).Leylijninstellingen, pagina 10
Rozen: Hiermee kunt u rozen op de kaart verbergen of
weergeven. Windrozen zijn de visuele weergave van
informatie over windhoek of windrichting die door de
aangesloten windsensor wordt geleverd. De kompasroos
geeft de kompasrichting aan die is gericht op de voorliggende
koers van de boot.
Bootpictogram: Hiermee stelt u het pictogram voor uw actuele
locatie op de kaart in.
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties
te gebruiken.
In de zeilmodus ( ) kunt u Het type boot instellen, pagina 3
leylijnen weergeven op de navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg
handig zijn tijdens zeilraces.
Selecteer > > > > op MENU Lagen Mijn boot Leylijnen Stel in
de navigatiekaart.
Scherm: Hiermee stelt u in hoe de leylijnen en het vaartuig
worden weergegeven op de kaart en hoe lang de leylijnen
zijn.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen
berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen met behulp
van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie
Handmatig berekent de leylijnen met behulp van handmatig
ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde.
Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis
van de zeilhoek voor loefzijde.
Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van
de zeilhoek voor lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van
het getijde.
Tijdconstante filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de
ingevoerde tijdsinterval. U moet een hoger getal invullen als
u een vloeiendere leylijn wilt krijgen, waarbij wijzigingen in de
koers van de boot of ware windhoek deels worden
weggefilterd. U moet een lager getal invullen als u de leylijn
gevoeliger wilt maken voor wijzigingen in de koers van de
boot of ware windhoek.
Instellingen laag Gebruikersgegevens
U kunt gebruikersgegevens tonen op kaarten, zoals via-punten,
grenzen en sporen.
Selecteer > > op een MENU Lagen Gebruikersgegevens
kaart.
Waypoints: Hiermee toont u via-punten op de kaart en wordt de
lijst met via-punten geopend.
Grenzen: Hiermee toont u grenzen op de kaart en wordt de lijst
met grenzen geopend.
Sporen: Hiermee toont u sporen op de kaart.
Instellingen laag Overige schepen
OPMERKING: Deze opties vereisen aangesloten accessoires,
zoals een AIS-ontvanger, radar of VHF-radio.
Selecteer > > op een kaart.MENU Lagen Overige schepen
DSC: Hiermee stelt u in hoe DSC-schepen en -sporen op de
kaart worden weergegeven. Ook wordt de DSC-lijst getoond.
AIS: Hiermee stelt u in hoe AIS-schepen en -sporen op de kaart
worden weergegeven. Ook wordt de AIS-lijst getoond.
Details: Hiermee toont u de details over andere schepen op de
kaart.
10 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Geprojecteerde koers: Hiermee stelt u de tijd in van de
geprojecteerde koers voor schepen met AIS- en een
MARPA-tag.
AIS-alarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in (Een veilige
zone voor aanvaringsgevaar instellen, pagina 8).
Instellingen waterlaag
Selecteer > > op een kaart.MENU Lagen Water
OPMERKING: Het menu kan bepaalde instellingen bevatten die
niet worden ondersteund door de geïnstalleerde diagrammen of
uw huidige locatie. Als u deze instellingen wijzigt, hebben de
wijzigingen geen invloed op de grafiekweergave.
Dieptearcering: Hiermee bepaalt u de arcering tussen de
bovenste en onderste diepte.
Ondiep-arcering: Hiermee stelt u de arcering in vanaf de
kustlijn naar de opgegeven diepte.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en
uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven
gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met rode
tekst weergegeven.
Contouren viskaart: Hiermee stelt u het zoomniveau in voor
een gedetailleerde weergave van bodemcontouren en
dieptepeilingen en kunt u de kaartweergave vereenvoudigen
voor optimaal gebruik tijdens het vissen.
Reliëfarcering: Hiermee geeft u bodemcontouren weer met
arcering. Deze functie is alleen beschikbaar bij sommige
premiumkaarten.
Sonarbeelden: Hiermee laat u de dichtheid van de bodem zien
aan de hand van sonarbeelden. Deze functie is alleen
beschikbaar bij sommige premiumkaarten.
Meerniveau: Hiermee stelt u het huidige waterniveau van het
meer in. Deze functie is alleen beschikbaar bij sommige
premiumkaarten.
Dieptebereikarcering
U kunt kleurbereiken instellen op uw kaart om de waterdiepte
aan te geven op de plaatsen waar de vissen die u wilt vangen
momenteel bijten. U kunt diepere bereiken instellen om te
kunnen zien hoe snel de bodemdiepte binnen een bepaald
dieptebereik verandert. U kunt maximaal tien dieptebereiken
instellen. Als u in binnenwater vist, blijft de kaart overzichtelijker
als u maximaal vijf dieptebereiken instelt. De dieptebereiken zijn
van toepassing op alle kaarten en alle wateroppervlakten.
Sommige Garmin LakeVü en aanvullende premiumkaarten
hebben standaard meerdere dieptebereikarceringen.
Rood Van 0 tot 1,5 m (van 0 tot 5 ft.)
Oranje Van 1,5 tot 3 m (van 5 tot 10 ft.)
Geel Van 3 tot 4,5 m (van 10 tot 15 ft.)
Groen Van 4,5 tot 7,6 m (van 15 tot 25 ft.)
Instellingen voor Fish Eye 3D
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
Selecteer MENU in de Fish Eye 3D-kaartweergave.
Geef weer.: Hiermee stelt u het perspectief van de 3D-
kaartweergave in.
Sporen: Hiermee worden sporen weergeven.
Echoloodkegel: Geeft een kegel weer die het gebied aangeeft
dat onder de dekking van uw transducer valt.
Vissymbolen: Geeft zwevende doelen weer.
Ondersteunde kaarten
Garmin toestellen ondersteunen alleen officiële kaarten die zijn
geproduceerd door Garmin of door een erkende derde
producent, zodat u zich veilig weet op het water en van uw tijd in
de boot kunt genieten.
U kunt kaarten aanschaffen bij Garmin. Als u kaarten koopt bij
een andere leverancier dan Garmin, kies de leverancier dan
zorgvuldig voordat u tot aankoop overgaat. Wees vooral
voorzichtig met online leveranciers. Als de kaart die u hebt
gekocht niet wordt ondersteund, dient u deze terug te sturen
naar de leverancier.
Garmin Quickdraw Contours kaarten
WAARSCHUWING
Met de functie Garmin Quickdraw Contours kaarten kunnen
gebruikers kaarten genereren. Garmin doet geen uitspraken
over de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid, volledigheid of
actualiteit van door derden gegenereerde kaarten. Elk gebruik
van of vertrouwen op door derden gegenereerde kaarten is op
eigen risico.
Met de functie voor Garmin Quickdraw Contours kaarten kunt u
kaarten met contouren en dieptelabels maken voor elk
wateroppervlak.
Wanneer Garmin Quickdraw Contours gegevens vastlegt, wordt
een gekleurde cirkel rond het bootpictogram weergegeven.
Deze cirkel vertegenwoordigt bij benadering het gebied op de
kaart dat bij elke bundelbeweging wordt gescand.
Een groene cirkel geeft een goede diepte, een goede GPS-
positie en een snelheid van minder dan 16 km/u (10 mijl/u) aan.
Een gele cirkel geeft een goede diepte, een goede GPS-positie
en een snelheid tussen 16 en 32 km/u (tussen 10 en 20 mijl/u)
aan. Een rode cirkel geeft een slechte diepte of GPS-positie en
een snelheid van meer dan 32 km/u (20 mijl/u) aan.
U kunt Garmin Quickdraw Contours weergeven in een
combinatiescherm of als enkele weergave op de kaart.
De hoeveelheid opgeslagen gegevens is afhankelijk van de
grootte van uw geheugenkaart, uw echoloodbron en de snelheid
van uw boot wanneer u de gegevens opslaat. U kunt langer
vastleggen wanneer u een echolood met een enkele bundel
gebruikt. Naar schatting kunt u ongeveer 1500 uur aan
gegevens opslaan op een geheugenkaart van 2 GB.
Wanneer u gegevens vastlegt op een geheugenkaart in uw
kaartplotter, worden de nieuwe gegevens toegevoegd aan uw
bestaande Garmin Quickdraw Contours kaart en opgeslagen op
de geheugenkaart. Wanneer u een nieuwe geheugenkaart
plaatst, worden de bestaande gegevens niet overgebracht naar
de nieuwe kaart.
Garmin Quickdraw Contours kaarten 11
Water in kaart brengen met de functie
Garmin Quickdraw contouren
Voordat u de functie Garmin Quickdraw Contours kunt
gebruiken, moet u een echolooddiepte, uw GPS-positie en een
geheugenkaart met vrije ruimte tot uw beschikking hebben.
1Selecteer vanuit een kaartweergave > MENU Quickdraw
Contours Start opnemen > .
2Als de opname voltooid is, selecteert u > MENU Quickdraw
Contours Stop opnemen > .
3Selecteer > en voer een naam voor de kaart Beheer Naam
in.
Een label toevoegen aan een Garmin
Quickdraw Contours kaart
U kunt labels toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours
kaart om gevaren of nuttige punten te markeren.
1Selecteer een locatie op de navigatiekaart.
2Selecteer .Voeg Quickdraw label toe
3Voer een naam in voor het label en selecteer .OK
Garmin Quickdraw Community
De Garmin Quickdraw Community is een gratis, openbare,
online gemeenschap waarmee u uw Garmin Quickdraw
Contours kaarten met anderen kunt delen. U kunt ook kaarten
downloaden die andere gebruikers hebben gemaakt.
Als uw toestel over Wi Fi technologie beschikt, kunt u naar de
ActiveCaptain Community gaan via de Garmin Quickdraw app
(Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw
community, pagina 12).
Als uw toestel niet over Wi Fi technologie beschikt, kunt u de
Garmin Connect website gebruiken om naar de Garmin
Quickdraw Community te gaan (Via Garmin Connect verbinden
met de Garmin Quickdraw Community, pagina 12).
Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin
Quickdraw community
1Open de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel en maak
verbinding met het ECHOMAP Plus toestel (Aan de slag met
de ActiveCaptain app, pagina 4).
2Selecteer in de app.Quickdraw community
U kunt contouren downloaden van andere gebruikers in de
community (Downloaden van Garmin Quickdraw Community
kaarten met ActiveCaptain, pagina 12). En u kunt de contouren
delen die u hebt gemaakt (Uw Garmin Quickdraw Contours
kaarten delen met de Garmin Quickdraw Community met behulp
van ActiveCaptain, pagina 12).
Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten
met ActiveCaptain
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die
andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met de Garmin
Quickdraw Community.
1Selecteer > Quickdraw community Zoek contourkaarten
vanuit de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel.
2Gebruik de kaart- en zoekfuncties om een gebied te vinden
dat u wilt downloaden.
De rode stippen staan voor Garmin Quickdraw Contours
kaarten die gedeeld zijn voor dat gebied.
3Selecteer .Selecteer Downloadregio
4Sleep het kader om het gebied te selecteren dat u wilt
downloaden.
5Sleep de hoeken om het te downloaden gebied aan te
passen.
6Selecteer .Download gebied
Als u de volgende keer de ActiveCaptain app met het
ECHOMAP Plus toestel koppelt, worden de gedownloade
contouren automatisch op het toestel geplaatst.
Uw Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de
Garmin Quickdraw Community met behulp van
ActiveCaptain
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten die u hebt gemaakt,
delen met anderen in de Garmin Quickdraw Community.
Als u een contourkaart deelt, wordt alleen de contourkaart
gedeeld. Uw via-punten worden niet gedeeld.
Bij het instellen van uw ActiveCaptain app hebt u mogelijk
ervoor gekozen uw contouren automatisch met de community te
delen. Als dat het geval is, kunt u de volgende stappen
doorlopen om delen in te schakelen.
Selecteer in de ActiveCaptain app Quickdraw community
op uw mobiele toestel.
Als u de volgende keer de ActiveCaptain app met het
ECHOMAP Plus toestel koppelt, worden uw contourkaarten
automatisch in de community geplaatst.
Via Garmin Connect verbinden met de Garmin
Quickdraw Community
1Ga naar .connect.garmin.com
2Selecteer > > Aan de slag Quickdraw community Aan de
slag.
3Als u geen Garmin Connect account hebt, maak er dan een
aan.
4Aanmelden bij uw Garmin Connect account.
5Selecteer rechtsboven om de Garmin Quickdraw Marine
widget te openen.
TIP: Zorg dat u een geheugenkaart in uw computer hebt om
Garmin Quickdraw Contours kaarten te delen.
Uw Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de
Garmin Quickdraw Community met behulp van Garmin
Connect
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten die u hebt gemaakt,
delen met anderen in de Garmin Quickdraw Community.
Als u een contourkaart deelt, wordt alleen de contourkaart
gedeeld. Uw waypoints worden niet gedeeld.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing.
( ).Geheugenkaarten plaatsen, pagina 2
2Plaats de geheugenkaart in uw computer.
3Ga naar de Garmin Quickdraw Community (Via Garmin
Connect verbinden met de Garmin Quickdraw Community,
pagina 12).
4Selecteer .Uw contourkaarten delen
5Blader naar de geheugenkaart en selecteer de map Garmin.
6Open de map Quickdraw en selecteer het bestand met de
naam ContoursLog.svy.
Nadat het bestand is geüpload, kunt u het bestand
ContoursLog.svy van uw geheugenkaart verwijderen om
problemen met toekomstige uploads te voorkomen. Uw
gegevens gaan niet verloren.
Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten
met Garmin Connect
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die
andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met de Garmin
Quickdraw Community.
Als uw toestel niet over Wi Fi technologie beschikt, kunt u
toegang tot de Garmin Quickdraw Community krijgen via de
Garmin Connect website.
Als uw toestel over Wi Fi technologie beschikt, dient u naar de
Garmin Quickdraw Community te gaan via de ActiveCaptain app
12 Garmin Quickdraw Contours kaarten
(Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw
community, pagina 12).
1Plaats de geheugenkaart in uw computer.
2Ga naar de Garmin Quickdraw Community (Via Garmin
Connect verbinden met de Garmin Quickdraw Community,
pagina 12).
3Selecteer .Zoek contourkaarten
4Gebruik de kaart- en zoekfuncties om een gebied te vinden
dat u wilt downloaden.
De rode stippen staan voor Garmin Quickdraw Contours
kaarten die gedeeld zijn voor die regio.
5Selecteer .Selecteer een gebied om te downloaden
6Sleep de randen van het kader om het gebied te selecteren
dat u wilt downloaden.
7Selecteer .Start download
8Sla het bestand op de geheugenkaart op.
TIP: Kijk in de map Downloads als u het bestand niet kunt
vinden. De browser heeft het bestand mogelijk daar
opgeslagen.
9Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
10 Plaats de geheugenkaart in de kaartuitsparing.
( ).Geheugenkaarten plaatsen, pagina 2
De kaartplotter herkent de contourkaarten automatisch. Het
kan enkele minuten duren voordat de kaartplotter de kaarten
heeft geladen.
Garmin Quickdraw Contouren instellingen
Selecteer op een kaart > > MENU Quickdraw Contours
Instellingen.
Correctie tijdens opnemen: Hiermee stelt u de afstand in
tussen de sonardiepte en de opnamediepte van de
contouren. Als het waterniveau is veranderd sinds uw laatste
opname, moet u deze instelling aanpassen zodat de
opnamediepte hetzelfde is voor beide opnamen.
Als u bijvoorbeeld bij de vorige opname een sonardiepte van
3,1 m (10,5 ft.) had en vandaag een sonardiepte van 3,6 m
(12 ft.), dan voert u -0,5 m (-1,5 ft.) in als Correctie tijdens
opnemen.
Weergavecorrectie gebruiker: Hiermee stelt u verschillen in
contourdiepten en dieptelabels op uw eigen contourkaarten
in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of
voor dieptefouten in opgenomen kaarten.
Weergavecorrectie community: Hiermee stelt u verschillen in
contourdiepten en dieptelabels op community-contourkaarten
in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of
voor dieptefouten in opgenomen kaarten.
Analysekleuren: Hiermee stelt u de kleur van het scherm
Garmin Quickdraw Contours in. Als deze instelling is
ingeschakeld, laten de kleuren de kwaliteit van de opname
zien. Als deze instelling is uitgeschakeld, maken de
contourgebieden gebruik van standaard kaartkleuren.
Groen geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en
een snelheid van minder dan 16 km/u (10 mijl/u) aan. Geel
geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een
snelheid tussen 16 en 32 km/u (tussen 10 en 20 mijl/u) aan.
Rood geeft een slechte diepte of GPS-positie en een
snelheid van meer dan 32 km/u (20 mijl/u) aan.
Navigatie met een kaartplotter
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
VOORZICHTIG
Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk
roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd waarmee de
stuurautomaat kan worden uitgeschakeld.
OPMERKING: Sommige kaartweergaven zijn beschikbaar met
premiumkaarten, in sommige gebieden.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers
uitzetten of een route maken en vervolgens de koers of route
volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in
de Perspective 3D- of Mariner's Eye 3D-kaartweergave.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen
met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar,
Route naar, of Auto Guidance.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de
standaardoptie om naar een bestemming te navigeren. De
kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de
bestemming. De route kan over land en andere obstakels
lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een
bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen aan te
brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten
naar de bestemming en zo nodig koerswijzigingen in de route
aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en
ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen. Deze optie
is alleen beschikbaar bij gebruik van een compatibele
premiumkaart op een compatibele kaartplotter. Een wending-
voor-wending navigatieroute naar de bestemming wordt
aangegeven, waarbij land en andere obstakels worden
vermeden ( ).Auto Guidance, pagina 16
Als u een compatibele Garmin stuurautomaat gebruikt die op
de kaartplotter is aangesloten via NMEA 2000®, volgt de
stuurautomaat de Auto Guidance route.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Elementaire navigatievragen
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
de kaartplotter mij in de
richting wijst waarin ik wil gaan
(peiling)?
Navigeer met Ga naar (Een directe
koers instellen en volgen met behulp
van Ga naar, pagina 14).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel een rechte koers
(met minimale koersafwij-
kingen) naar een locatie vaart,
waarbij de kortste weg vanaf
de huidige locatie wordt
gevolgd?
Stel een route in die uit één routedeel
bestaat en navigeer langs deze route
met behulp van Route naar (Een route
vanaf uw huidige locatie maken en
navigeren, pagina 15).
Navigatie met een kaartplotter 13
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel obstakels op de
kaart vermijdt bij het navigeren
naar een locatie?
Stel een route in die uit meerdere
routedelen bestaat en navigeer langs
deze route met behulp van Route naar
(Een route vanaf uw huidige locatie
maken en navigeren, pagina 15).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat
het toestel gebruikmaakt van
mijn stuurautomaat?
Navigeer met behulp van Route naar
(Een route vanaf uw huidige locatie
maken en navigeren, pagina 15).
Kan het toestel een route voor
me maken?
Als u beschikt over premiumkaarten die
Auto Guidance ondersteunen en u
bevindt zich in een gebied met dekking
voor Auto Guidance, navigeer dan met
Auto Guidance (Een Auto Guidance
route instellen en volgen, pagina 16).
Hoe kan ik de instellingen voor
Auto Guidance wijzigen voor
mijn boot?
Zie ( ).Auto Guidance, pagina 16
Bestemmingen
U kunt bestemmingen selecteren met behulp van verschillende
kaarten en 3D-kaartweergaven, of met behulp van de lijsten.
Bestemming zoeken op naam
U kunt op naam zoeken naar opgeslagen waypoints,
opgeslagen routes, opgeslagen sporen en watersportdiensten.
1Selecteer > .Navigatie-info Zoek op naam
2Voer ten minste een deel van de naam van de bestemming
in.
3Selecteer indien nodig.OK
De 50 dichtstbijzijnde bestemmingen die met uw zoekcriteria
overeenkomen, worden weergegeven.
4Kies de bestemming.
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart
Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart.
Zoeken naar een watersportdienstbestemming
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie
beschikbaar bij premiumkaarten.
De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen
waar watersportdiensten worden aangeboden.
1Selecteer .Navigatie-info
2Selecteer of .Buitengaatsdiensten Binnenlandse diensten
3Selecteer indien nodig een watersportdienstcategorie.
De kaartplotter geeft een lijst met de dichtstbijzijnde posities
en de afstand en peiling tot deze posities weer.
4Selecteer een bestemming.
U kunt of selecteren om extra informatie of de positie op
een kaart weer te geven.
Een directe koers instellen en volgen met behulp van
Ga naar
WAARSCHUWING
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
U kunt een directe koers uitzetten en deze volgen vanaf uw
huidige positie naar een geselecteerde bestemming.
1Selecteer een bestemming ( ).Bestemmingen, pagina 14
2Selecteer > .Navigeren naar Ga naar
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
3Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
4Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
U kunt ook de oranje pijl voor de sturen koers gebruiken.
Deze stelt een draairadius voor om uw boot weer op koers te
krijgen.
WAARSCHUWING
Controleer of er obstakels zijn op het pad voordat u de
koerswijziging uitvoert. Als het pad niet veilig is, brengt u uw
bootsnelheid terug en bepaalt u een veilig pad terug naar de
koers.
Stoppen met navigeren
Selecteer in de navigatie- of viskaart > MENU Navigatie
stoppen.
Waypoints
Waypoints zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat.
Met waypoints kunt u markeren waar u bent, waar u naartoe
gaat of waar u bent geweest. U kunt details over de locatie
toevoegen, zoals naam, hoogte en diepte.
Uw huidige positie als waypoint markeren
Selecteer vanuit een willekeurig scherm .MARK
Een waypoint op een andere positie maken
1Selecteer > > .Navigatie-info Waypoints Nieuw via-punt
2Selecteer een optie:
Om het waypoint te maken door positiecoördinaten in te
voeren, selecteert u en voert u de Voer coördinaten in
coördinaten in.
Om het waypoint te maken met behulp van een kaart,
selecteert u en daarna achtereenvolgens Gebruik kaart
de locatie en selecteert u .SELECT
Als u het waypoint wilt maken met een bereik (afstand) en
peiling, selecteert u en voert u de Voer bereik/peiling in
gegevens in.
Een MOB-locatie markeren
Selecteer > .MARK Man-over-boord
Een internationaal MOB-symbool (man-over-boord) markeert
het actieve MOB-punt en de kaartplotter stelt een directe koers
in terug naar de gemarkeerde locatie.
Een waypoint projecteren
U kunt een nieuw waypoint maken door de afstand en peiling
vanaf een andere locatie te projecteren. Dit kan nuttig zijn
wanneer u een start- of finishlijn voor zeilraces wilt maken.
1Selecteer > > > Navigatie-info Waypoints Nieuw via-punt
Voer bereik/peiling in.
2Selecteer indien nodig een referentiepunt op de kaart.
3Selecteer .Voer bereik/peiling in
4Voer de afstand in en selecteer .OK
5Geef de peiling op en selecteer .OK
6Selecteer .Positie
Een lijst met alle waypoints weergeven
Selecteer > .Navigatie-info Waypoints
Een opgeslagen waypoint bewerken
1Selecteer > .Navigatie-info Waypoints
2Selecteer een waypoint.
14 Navigatie met een kaartplotter
3Selecteer .Wijzig via-punt
4Selecteer een optie:
Als u een naam wilt toevoegen, selecteert u en Naam
voert u de naam in.
Als u het symbool wilt wijzigen, selecteert u .Symbool
Als u de diepte wilt wijzigen, selecteert u .Diepte
Als u de watertemperatuur wilt wijzigen, selecteert u
Watertemperatuur.
Als u de opmerking wilt wijzigen, selecteert u .Opmerking
Als u de positie van het waypoint wilt verplaatsen,
selecteert u .Verplaats
Een opgeslagen waypoint verplaatsen
1Selecteer > .Navigatie-info Waypoints
2Selecteer een waypoint.
3Selecteer > .Bekijk Verplaats
4Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan:
Als u tijdens het weergeven van een kaart het waypoint
wilt verplaatsen, selecteert u , selecteert u Gebruik kaart
een nieuwe locatie op de kaart en vervolgens .Verplaats
Als u het waypoint wilt verplaatsen door middel van
coördinaten, selecteert u en voert u Voer coördinaten in
de nieuwe coördinaten in.
Als u het waypoint wilt verplaatsen met een bereik
(afstand) en peiling, selecteert u Voer bereik/peiling in
en voert u de gegevens in.
Naar een opgeslagen via-punt zoeken en navigeren
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een
gecorrigeerde koers over land of door ondiep water lopen.
Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en
andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
Voordat u naar een via-punt kunt navigeren, moet u er eerst een
maken.
1Selecteer > .Navigatie-info Waypoints
2Selecteer een via-punt.
3Selecteer .Navigeren naar
4Selecteer een optie:
Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u
Ga naar.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief
koerswijzigingen, selecteert u .Route naar
Als u Audo Guidance wilt gebruikten, selecteert u Auto
Guidance.
5Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
6Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een waypoint of MOB verwijderen
1Selecteer > .Navigatie-info Waypoints
2Selecteer een waypoint of MOB.
3Selecteer .Verwijder
Alle waypoints verwijderen
Selecteer > > Navigatie-info Beheer gegevens Wis
gebruikergegevens Waypoints Alles > > .
Routes
Een route is een pad van één locatie naar één of meerdere
bestemmingen.
Een route vanaf uw huidige locatie maken en
navigeren
U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en
deze meteen gaan volgen. Met deze methode worden de route-
of waypointgegevens niet opgeslagen.
1Selecteer een bestemming op de navigatie- of viskaart.
2Selecteer > > .SELECT Navigeren naar Route naar
3Selecteer de locatie van de laatste koerswijziging voor de
bestemming.
4Selecteer > .SELECT Voeg koerswijziging toe
5Herhaal dit als u koerswijzigingen wilt toevoegen. Werk
daarbij terug vanaf de bestemming naar de huidige locatie
van uw vaartuig.
De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste
koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw huidige
locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij
uw vaartuig bevindt.
6Indien nodig selecteert u .MENU
7Selecteer > .SELECT OK
8Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
9Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
Een route maken en opslaan
Met deze procedure worden de route en alle hierin opgenomen
via-punten opgeslagen. Het startpunt kan uw huidige positie of
een willekeurige andere positie zijn.
U kunt maximaal 250 via-punten of koerswijzigingen in een
route opnemen.
1Selecteer > > > .Navigatie-info Routes Nieuw Routes
2Selecteer de beginlocatie van de route.
3Selecteer .Voeg koerswijziging toe
4Selecteer de locatie van de volgende koerswijziging op de
kaart.
5Selecteer .Voeg koerswijziging toe
De kaartplotter markeert de locatie van de koerswijziging met
een via-punt.
6Herhaal de stappen 4 en 5 als u meer koerswijziging wilt
opgeven.
7Selecteer de eindbestemming.
Navigatie met een kaartplotter 15
Een lijst met routes en Auto Guidance routes
weergeven
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer zo nodig om alleen routes of Auto Guidance Filter
routes weer te geven.
Een opgeslagen route bewerken
U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in
een route aanpassen.
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer een route.
3Selecteer .Wijzig route
4Selecteer een optie:
Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u en voert Naam
u de naam in.
Als u een waypoint wilt selecteren in de
koerswijzigingslijst, selecteert u Wijzig koerswijzigingen
> en selecteert u een Gebruik lijst met koerswijzigingen
waypoint in de lijst.
Als u een koerswijziging wilt selecteren met behulp van de
kaart, selecteert u > Wijzig koerswijzigingen Gebruik
kaart en selecteert u een locatie op de kaart.
Naar een opgeslagen route zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer een route.
3Selecteer .Navigeren naar
4Selecteer een optie:
Selecteer om de route te navigeren vanaf het Vooruit
beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route.
Selecteer om de route te navigeren vanaf het Achteruit
bestemmingspunt van de route dat is gebruikt bij het
maken van de route.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
5Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
6Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
7Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan
deze route navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de
gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste één route
maken en opslaan.
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer een route.
3Selecteer .Navigeren naar
4Selecteer om op een opgegeven afstand parallel aan Offset
de oorspronkelijke route te navigeren.
5Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren:
Selecteer om de route te volgen Vooruit - bakboord
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
links van de oorspronkelijke route.
Selecteer om de route te volgen Vooruit - stuurboord
vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
rechts van de oorspronkelijke route.
Selecteer om de route te volgen Achteruit - bakboord
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar links van de oorspronkelijke route.
Selecteer om de route te volgen Achteruit - stuurboord
vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de route
naar rechts van de oorspronkelijke route.
6Selecteer indien nodig.OK
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse
lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde koers van uw
huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde
koers is dynamisch en beweegt met uw boot mee wanneer u
van de koers afwijkt.
7Controleer de koers die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
8Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd
land, ondiep water en andere obstakels.
9Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de
paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw bestemming te
gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Een opgeslagen route verwijderen
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer een route.
3Selecteer > .Bekijk Verwijder
Alle opgeslagen routes verwijderen
Selecteer > > Navigatie-info Beheer gegevens Wis
gebruikergegevens Routes > .
Auto Guidance
WAARSCHUWING
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische
kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de route vrij is
van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen
van de koers altijd goed op en vermijd land, ondiep water en
andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden
weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en
zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd. Neem altijd de
navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als
u navigeert om te voorkomen dat u aan de grond loopt of er
gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade
aan het vaartuig, persoonlijk letsel of overlijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt Auto Guidance gebruiken om de beste route naar uw
bestemming in kaart te brengen. Auto Guidance gebruikt uw
kaartplotter om kaartgegevens, zoals waterdiepte en bekende
obstakels, te scannen en op basis daarvan een route te
berekenen en voor te stellen. U kunt de route onderweg
wijzigen.
Een Auto Guidance route instellen en volgen
1Selecteer een bestemming ( ).Bestemmingen, pagina 14
2Selecteer > .Navigeren naar Auto Guidance
3Controleer de route die met de magenta lijn wordt
aangegeven.
4Selecteer .Start navigatie
5Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en
andere obstakels.
16 Navigatie met een kaartplotter
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft
een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de functie Auto
Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan
berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de instellingen voor
een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en
obstakelhoogte.
Een Auto Guidance route maken en opslaan
1Selecteer > > > Navigatie-info Routes Nieuw Auto
Guidance.
2Selecteer een beginpunt en vervolgens .Volgende
3Selecteer een bestemming en daarna .Volgende
4Selecteer een optie:
Als u een obstakel wilt bekijken en de route in de buurt
daarvan wilt wijzigen, selecteert u .Gevaren weergeven
Als u de route wilt wijzigen, selecteert u Pad aanpassen
en volgt u de instructies op het scherm.
Als u de route wilt wissen, selecteert u .Verwijder
Als u de route wilt opslaan, selecteert u .OK
Een Auto Guidance route aanpassen
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer een route en vervolgens > > Bekijk Wijzig Pad
aanpassen.
TIP: Als u een Auto Guidance route volgt, selecteert u de
route op de navigatiekaart en daarna Pad aanpassen.
3Selecteer een locatie op de route.
4Gebruik de pijlknoppen of slepen om het punt naar een
nieuwe locatie te brengen.
5Selecteer zo nodig een punt en kies .Verwijder
6Selecteer .OK
De uitvoering van een Auto Guidance berekening
annuleren
Selecteer in de navigatiekaart > .MENU Annuleer
TIP: U kunt BACK selecteren om de berekening snel te
annuleren.
Een getimede aankomst instellen
U kunt deze functie op een route of een Auto Guidance route
gebruiken om te worden geïnformeerd op welk tijdstip u
aankomt op een geselecteerd punt. Op die manier kunt u timen
op welk tijdstip u aankomt op een locatie, bijvoorbeeld een brug
die opengaat of de startlijn van een race.
1Selecteer vanuit de navigatiekaart .MENU
2Selecteer .Getimede aankomst
TIP: U kunt het menu Getimede aankomst snel openen door
een punt te selecteren op de route of Auto Guidance route.
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije doorvaarthoogte
zijn van invloed op de manier waarop de kaartplotter een Auto
Guidance route berekent. Als de waterdiepte of de
obstakelhoogte in een gebied niet bekend is, wordt geen Auto
Guidance route berekend voor dat gebied. Als een gebied aan
het begin of einde van een Auto Guidance route minder diep is
dan de Voorkeursdiepte of lager dan de instellingen voor Vrije
doorvaarthoogte, wordt er afhankelijk van de kaartgegevens wel
of geen Auto Guidance route berekend voor dat gebied. De
koers door deze gebieden wordt op de kaart weergegeven als
een grijze lijn of een lijn met magenta en grijze lijnen. Er wordt
een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze
gebieden binnenvaart.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance
beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle
kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden
gebruikt bij het berekenen van een Auto Guidance route.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale waterdiepte in,
gebaseerd op dieptegegevens van de kaart, waarin uw boot
veilig kan varen.
OPMERKING: De minimale waterdiepte voor de
premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.). Als u
een waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3 ft.), gebruikt
de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3 ft.) bij het berekenen
van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale hoogte
voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd op de
kaartgegevens, waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance route wilt plaatsen. De Auto Guidance route
wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het
navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare
waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te
zorgen dat de Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto
Guidance route beoordelen aan de hand van een of meer
bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw
vaarwater is vereist (De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen, pagina 17).
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de
Auto Guidance lijn wilt plaatsen. De Auto Guidance lijn wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren
wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand
kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de
Auto Guidance lijn op de juiste afstand van de kust wordt
geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn
beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is
vereist.
1Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2Selecteer > > > Instellingen Navigatie Auto Guidance
Afstand kustlijn Normal > .
3Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent
gevaren.
4Selecteer > .Navigeren naar Auto Guidance
5Controleer de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaal
of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de
route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u > en MENU Navigatie stoppen
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance-lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u > > Instellingen Navigatie Auto
Guidance Afstand kustlijn Ver > > .
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance-lijn te groot
zijn, selecteert u > > Instellingen Navigatie Auto
Guidance Afstand kustlijn Nabij > > .
7Als u of hebt geselecteerd in stap 6, controleert u Nabij Ver
de plaatsing van de Auto Guidance-lijn en bepaalt u of de lijn
veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met
koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
Navigatie met een kaartplotter 17
8Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de Auto
Guidance-lijn, selecteert u > en MENU Navigatie stoppen
gaat u verder met stap 10.
Als de Auto Guidance lijn te dicht bij bekende obstakels is
geplaatst, selecteert u > > Instellingen Navigatie Auto
Guidance Afstand kustlijn Verst > > .
Als de koerswijzigingen in de Auto Guidance lijn te groot
zijn, selecteert u > > Instellingen Navigatie Auto
Guidance Afstand kustlijn Dichtstbijzijnd > > .
9Als u of hebt geselecteerd in stap 8, Dichtstbijzijnd Verst
controleert u de plaatsing van de lijn en Auto Guidance
bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en
of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open
water vandaan blijft, ook als u Afstand tot kustlijn instelt op
Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de
positie van de Auto Guidance lijn wellicht niet wijzigt, tenzij
navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de
geselecteerde bestemming.
10 Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik
daarbij elke keer een andere bestemming tot u vertrouwd
bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Sporen
Een spoor (track) is een registratie van de door uw boot
afgelegde weg. Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd is
het actieve spoor. Dit kan worden opgeslagen. U kunt sporen
weergeven op elke kaart of in elke 3D-kaartweergave.
Sporen weergeven
1Selecteer op een kaart > > MENU Lagen
Gebruikersgegevens Sporen > .
2Selecteer de sporen die u wilt weergeven.
Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan.
De kleur van het actieve spoor instellen
1Selecteer > > > Navigatie-info Sporen Actieve spooropties
Spoorkleur.
2Selecteer een spoorkleur.
Het actieve spoor opslaan
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Actief spoor opslaan
2Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer .Geheel log
3Selecteer .Sla op
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven
Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Opgeslagen sporen
Een opgeslagen spoor bewerken
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Opgeslagen sporen
2Selecteer een spoor.
3Selecteer .Wijzig spoor
4Selecteer een optie:
Selecteer en voer een nieuwe naam in.Naam
Selecteer en selecteer een kleur.Spoorkleur
Een spoor opslaan als route
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Opgeslagen sporen
2Selecteer een spoor.
3Selecteer > > > Bekijk Wijzig spoor Sla op als Sla op als
route.
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met sporen kunt doorzoeken en naar het
gewenste spoor kunt navigeren, moet u ten minste één spoor
maken en opslaan ( ).Sporen, pagina 18
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Opgeslagen sporen
2Selecteer een spoor.
3Selecteer .Volg spoor
4Selecteer een optie:
Selecteer om vanaf het beginpunt dat is gebruikt Vooruit
bij het maken van het spoor naar het spoor te navigeren.
Selecteer om vanaf het bestemmingspunt dat is Achteruit
gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
5Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
6Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land,
ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Opgeslagen sporen
2Selecteer een spoor.
3Selecteer .Verwijder
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer > > Navigatie-info Beheer gegevens Wis
gebruikergegevens Opgeslagen sporen > .
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, wordt het actieve
spoor genoemd.
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Volg actief spoor
2Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer .Geheel log
3Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is
aangegeven.
4Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere
obstakels.
Het actieve spoor wissen
Selecteer > > > Navigatie-info Beheer gegevens Sporen
Wis actief spoor.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor
wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Actieve spooropties
2Selecteer .Opnamemodus
3Selecteer een optie:
Selecteer om een logboek met sporen bij te houden Vul
tot het geheugen met sporen vol is.
Selecteer om het logboek met sporen continu bij Wikkel
te houden, waarbij de oudste koersgegevens worden
vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden
geregistreerd. Het frequent vastleggen van spoorpunten is
nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel
sneller vol. Het resolutie-interval wordt aanbevolen voor het
meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1Selecteer > > > Navigatie-info Sporen Actieve spooropties
Opslaginterval.
18 Navigatie met een kaartplotter
2Selecteer een optie:
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand
tussen twee punten, selecteert u > > Interval Afstand
Wijzig en voert u de afstand in.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval,
selecteert u > > en geeft u het interval Interval Tijd Wijzig
op.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking
in de koers, selecteert u > > en Interval Resolutie Wijzig
voert u de maximale toegestane fout in van de ware koers
voordat er een spoorpunt wordt vastgelegd. Dit is de
aanbevolen instelling voor opnamen.
Grenzen
Met Grenzen kunt u gebieden op het wateroppervlak markeren
die u wilt vermijden of niet wilt verlaten. U kunt een alarm
instellen dat u waarschuwt als u een grensgebied in- of uitvaart.
U kunt de kaart gebruiken om grensgebieden, -lijnen en -cirkels
te maken. U kunt ook opgeslagen sporen en routes omzetten in
grenslijnen. U kunt een grensgebied maken met via-punten door
een route te maken op basis van via-punten en de route om te
zetten in een grenslijn.
U kunt een grens selecteren die u wilt instellen als actieve
grens. U kunt de actieve grensgegevens toevoegen aan de
gegevensvelden op de kaart.
Een grens maken
1Selecteer > > .Navigatie-info Grenzen Nieuw
2Selecteer een grensvorm.
3Volg de instructies op het scherm.
Een route omzetten in een grens
Voordat u een route kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één route maken en opslaan (Een route maken en
opslaan, pagina 15).
1Selecteer > .Navigatie-info Routes
2Selecteer een route.
3Selecteer > .Wijzig route Sla op als grens
Een spoor omzetten in een grens
Voordat u een spoor kunt omzetten in een grens, moet u ten
minste één spoor vastleggen en opslaan (Het actieve spoor
opslaan, pagina 18).
1Selecteer > > .Navigatie-info Sporen Opgeslagen sporen
2Selecteer een spoor.
3Selecteer > > .Wijzig spoor Sla op als Sla op als grens
Een grens bewerken
1Selecteer > .Navigatie-info Grenzen
2Selecteer een grens.
3Selecteer .Wijzig grens
4Selecteer een optie:
Selecteer als u de weergave van de Weergaveopties
grens op de kaart wilt bewerken.
Selecteer als u de grenslijnen of -naam wilt Wijzig grens
wijzigen.
Selecteer als u het grensalarm wilt bewerken.Alarm
Een grensalarm instellen
Grensalarmen waarschuwen u als zich binnen een bepaalde
afstand van een grens bevindt. Dit kan handig zijn als u
bepaalde gebieden probeert te ontwijken of wanneer u in
gebieden komt waar u zeer alert moet zijn, zoals op zeeroutes.
1Selecteer > .Navigatie-info Grenzen
2Selecteer een grens.
3Selecteer > .Alarm Aan
4Selecteer een optie.
Selecteer , voer een afstand in, Waarschuwingsafstand
en selecteer om een waarschuwing in te stellen OK
wanneer uw boot zich op een specifieke afstand van de
grens bevindt.
Selecteer > > om een Gebied Binnengaan Verlaten
waarschuwing in te stellen wanneer u de grens bereikt.
Selecteer > om een waarschuwing in te Gebied Verlaten
stellen wanneer u de grens verlaat.
Een grens verwijderen
1Selecteer > .Navigatie-info Grenzen
2Selecteer een grens.
3Selecteer > .Wijzig grens Verwijder
Alle opgeslagen waypoints, routes en
sporen verwijderen
Selecteer > > Navigatie-info Beheer gegevens Wis
gebruikergegevens Alles OK > > .
Zeilfuncties
Het type boot instellen
U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te
configureren en functies te gebruiken die zijn afgestemd op uw
type boot.
1Selecteer > > .Instellingen Mijn boot Type boot
2Selecteer een optie.
Zeilrace
U kunt het toestel gebruiken om de kans te vergroten dat uw
boot precies op het moment dat de race begint de startlijn
passeert. Als u de racetimer synchroniseert met de officiële
afteltimer, wordt u er iedere minuut aan herinnerd wanneer de
race van start gaat. Als u de racetimer combineert met de
virtuele startlijn, meet het toestel uw snelheid, koers en de
resterende afteltijd. Het toestel gebruikt deze gegevens om aan
te geven of uw boot de startlijn passeert vóór, na of precies op
de juiste starttijd.
Startlijnbegeleiding
Startlijnbegeleiding voor zeilers biedt een visuele weergave van
informatie die u nodig hebt om de startlijn te passeren op het
juiste moment en met de hoogste snelheid.
Als u de startlijnpinnen aan stuurboord en bakboord hebt
ingesteld en de beoogde snelheid en tijd hebt ingesteld, wordt
een aanlooplijn weergegeven, nadat u de racetimer hebt gestart.
De aanlooplijn loopt van uw huidige locatie naar de startlijn en
de leylijnen die lopen vanaf elke pin.
Het eindpunt en de kleur van de aanlooplijn geven aan waar de
boot zich bevindt als de timer afloopt bij de huidige snelheid van
uw boot.
Als het eindpunt vóór de startlijn ligt, is de lijn wit. Dit betekent
dat de snelheid van de boot moet worden verhoogd om de
startlijn op het juiste moment te bereiken.
Als het eindpunt voorbij de startlijn ligt, is de lijn rood. Dit
betekent dat de snelheid van de boot moet worden verlaagd om
te voorkomen dat u strafpunten krijgt omdat u de startlijn hebt
bereikt voordat de timer afloopt.
Als het eindpunt op de startlijn ligt, is de lijn wit. Dit betekent dat
de boot op optimale snelheid vaart om de startlijn te bereiken op
het moment dat de timer afloopt.
Zeilfuncties 19
Het venster Startlijnbegeleiding en het venster Racetimer
worden standaard weergegeven in het
zeilracecombinatievenster.
De startlijn instellen
1Selecteer > in de startlijnbegeleidingsmeter.MENU Startlijn
2Selecteer een optie:
Als u de startlijnmarkeringen aan stuurboord en bakboord
wilt markeren bij het passeren, selecteert u Ping-
markeringen.
Als u de startlijnmarkeringen aan bakboord en stuurboord
wilt markeren door hun coördinaten in te voeren,
selecteert u .Voer coördinaten in
Als u de ingestelde bakboord- en stuurboordmarkeringen
wilt verwisselen, selecteert u Wissel bakboord en
stuurboord.
De startlijnbegeleiding gebruiken
De functie Startlijnbegeleiding helpt u om bij een zeilrace op
optimale snelheid de startlijn te passeren.
1Markeer de startlijn ( ).De startlijn instellen, pagina 20
2Selecteer > in de MENU Doelsnelheid
startlijnbegeleidingsmeter en kies de gewenste snelheid op
het moment dat u de startlijn passeert.
3Selecteer en kies het gewenste tijdstip om de Doeltijd
startlijn te passeren.
4Selecteer .BACK
5Start de racetimer ( ).De racetimer gebruiken, pagina 20
De racetimer gebruiken
1Selecteer of in de startlijnbegeleidingsmeter om de
timer in te stellen.
2Selecteer om de timer te starten of te stoppen.SELECT
De afstand tussen de boeg en de GPS-antenne
instellen
U kunt de afstand tussen de boeg van uw boot en de locatie van
uw GPS-antenne invoeren. Dit verhoogt de kans dat de boeg
van uw boot de startlijn precies op de starttijd passeert.
1Selecteer > > in de MENU Startlijn GPS-boegcorrectie
startlijnbegeleidingsmeter.
2Voer de afstand in.
3Selecteer .OK
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties
te gebruiken.
In de zeilmodus ( ) kunt u Het type boot instellen, pagina 3
leylijnen weergeven op de navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg
handig zijn tijdens zeilraces.
Selecteer > > > > op MENU Lagen Mijn boot Leylijnen Stel in
de navigatiekaart.
Scherm: Hiermee stelt u in hoe de leylijnen en het vaartuig
worden weergegeven op de kaart en hoe lang de leylijnen
zijn.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen
berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen met behulp
van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie
Handmatig berekent de leylijnen met behulp van handmatig
ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde.
Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis
van de zeilhoek voor loefzijde.
Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van
de zeilhoek voor lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van
het getijde.
Tijdconstante filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de
ingevoerde tijdsinterval. U moet een hoger getal invullen als
u een vloeiendere leylijn wilt krijgen, waarbij wijzigingen in de
koers van de boot of ware windhoek deels worden
weggefilterd. U moet een lager getal invullen als u de leylijn
gevoeliger wilt maken voor wijzigingen in de koers van de
boot of ware windhoek.
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de waterdieptemeting te
compenseren voor de installatielocatie van de transducer.
Hierdoor kunt u, afhankelijk van uw wensen, de diepte van het
water onder de kiel bekijken of de daadwerkelijke waterdiepte.
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de
kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder de kiel wilt weten
of het laagste punt van uw boot wilt vaststellen, meet u de
afstand tussen de locatie van de transducer en de kiel van de
boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd en u de
daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u de afstand van de
onderkant van de transducer tot de waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over
geldige dieptegegevens beschikt.
1De afstand meten:
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde
van de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand tussen de
locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer
deze waarde in als een positief getal.
Als de transducer onder aan de kiel is geïnstalleerd en
u de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de afstand
tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde in
als een negatief getal.
2Selecteer > > .Instellingen Mijn boot Kielcorrectie
20 Zeilfuncties
3Selecteer als de transducer op de waterlijn is geïnstalleerd
of selecteer als de transducer onder aan de kiel is
geïnstalleerd.
Bediening van de stuurautomaat op een
zeilboot
VOORZICHTIG
Wanneer de stuurautomaat is ingeschakeld, bedient deze alleen
het roer. Als de stuurautomaat is ingeschakeld, blijft u met uw
bemanning verantwoordelijk voor de zeilen.
U kunt de stuurautomaat zowel een vaste voorliggende koers
als een vaste windsturing laten aanhouden. De stuurautomaat
kan tevens worden gebruikt voor de besturing van het roer
tijdens het overstag gaan en gijpen.
Vaste windsturing
U kunt de stuurautomaat instellen om een bepaalde koers aan
te houden ten opzichte van de huidige windhoek. Op uw toestel
moet een NMEA 2000 of NMEA® 0183 compatibele windsensor
zijn aangesloten om een vaste windsturing of een op de wind
gebaseerde overstag- of gijpmanoeuvre te kunnen uitvoeren.
Het type vaste windsturing instellen
Voordat u het type vaste windsturing kunt inschakelen, moet u
een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de
stuurautomaat.
Raadpleeg voor geavanceerde instellingen van de
stuurautomaat de installatie-instructies van uw stuurautomaat.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm > MENU
Stuurautomaat instellen Type vaste wind > .
2Selecteer of .Schijnbaar Waar
Vaste windsturing inschakelen
Voordat u het type vast windsturing kunt inschakelen, moet u
een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de
stuurautomaat.
Selecteer terwijl de stuurautomaat in de stand-bymodus staat
Vaste windsturing.
Vaste windsturing inschakelen vanuit een vaste
voorliggende koers
Voordat u het type vast windsturing kunt inschakelen, moet u
een NMEA 2000 of NMEA 0183 windsensor aansluiten op de
stuurautomaat.
Selecteer terwijl een vaste voorliggende koers is
ingeschakeld > .MENU Vaste windsturing
De hoek voor vaste windsturing met de stuurautomaat
aanpassen
Wanneer vaste windsturing is ingeschakeld, kunt u met de
stuurautomaat de hoek aanpassen.
Selecteer of om de hoek voor vaste windsturing in
stappen van 1° aan te passen.
Houd of ingedrukt om de hoek voor vaste windsturing in
stappen van 10° aan te passen.
Overstag gaan en gijpen
U kunt de stuurautomaat tevens zo instellen dat deze overstag
gaat of gijpt wanneer het aanhouden van een vaste
voorliggende koers of een vaste windsturing is ingeschakeld.
Overstag gaan en gijpen vanuit een vaste voorliggende
koers
1Schakel een vaste voorliggende koers in (De stuurautomaat
inschakelen, pagina 31).
2Selecteer .MENU
3Selecteer een optie.
De stuurautomaat stuurt uw boot door een overstag- of
gijpmanoeuvre.
Overstag gaan en gijpen vanuit een vaste windsturing
Voordat u vaste windsturing kunt inschakelen, moet er een
windsensor zijn geïnstalleerd.
1Schakel vaste windsturing in (Vaste windsturing inschakelen,
pagina 21).
2Selecteer .MENU
3Selecteer een optie.
De stuurautomaat stuurt uw boot door een overstag- of
gijpmanoeuvre en informatie over de voortgang van de
overstag- of gijpmanoeuvre wordt weergegeven op het
scherm.
Een overstag-/gijpvertraging instellen
Met behulp van de overstag- en gijpvertraging kunt u een
overstag- en gijpmanoeuvre vertragen nadat u de manoeuvre
initieert.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm > MENU
Stuurautomaat instellen Zeilinstellingen Overstag-/ > >
gijpvertraging.
2Selecteer de lengte van de vertraging.
3Selecteer zo nodig .OK
De gijpbegrenzer inschakelen
OPMERKING: De gijpbegrenzer weerhoudt u er niet van
handmatig te gijpen met gebruik van het roer of de
koerswijzigingsstap.
De gijpbegrenzer voorkomt dat de stuurautomaat gijpt.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm > MENU
Stuurautomaat instellen Zeilinstellingen > >
Gijpbegrenzer.
2Selecteer .Ingeschakeld
Viszoeker met echolood
Als u een compatibele transducer op de juiste manier aansluit,
kunt u uw ECHOMAP Plus toestel gebruiken als viszoeker.
Ga voor meer informatie over welke transducer het beste
voldoet aan uw eisen naar .garmin.com/transducers
Er zijn verschillende echoloodweergaven waarmee u de vis in
het gebied kunt weergeven. Welke echoloodweergaven
beschikbaar zijn, is afhankelijk van het type transducer en
echoloodmodule dat is aangesloten op de kaartplotter. U kunt
bijvoorbeeld Garmin ClearVü echoloodschermen alleen
weergeven als u een compatibele Garmin ClearVü transducer
hebt aangesloten.
Er zijn vier basisstijlen voor echoloodweergaven beschikbaar:
Een weergave op volledig scherm, een weergave met een
gesplitst scherm waarin twee of meer weergaven worden
gecombineerd, een gesplitste zoomweergave en een gesplitste
frequentieweergave waarin twee frequenties worden
weergegeven. U kunt de instellingen voor elke weergave in het
scherm aanpassen. Als u zich bijvoorbeeld in de gesplitste
frequentieweergave bevindt, kunt u de versterking voor elke
frequentie apart instellen.
Als u geen combinatie van echoloodweergaven ziet die past bij
uw behoeften, kunt u een aangepast combinatiescherm maken
(Een nieuwe combinatiepagina maken met de ECHOMAP Plus
70/90, pagina 3).
Het uitzenden van sonarsignalen stopzetten
Selecteer > om op het sonarscherm MENU Sonar zenden
de actieve sonar uit te schakelen.
Druk op en selecteer om alle Schakel sonar uit
sonartransmissies uit te schakelen.
Viszoeker met echolood 21
De sonarweergave veranderen
1In een combinatiescherm met de sonar, selecteert u > MENU
Configureer combinatie Wijzig combinatie > .
2Selecteer het te wijzigen venster.
3Selecteer een sonarweergave.
Traditioneel echoloodweergave
Er zijn diverse weergaven op volledig scherm beschikbaar,
afhankelijk van de aangesloten transducer.
In de echoloodweergave Traditioneel op volledig scherm worden
de echoloodgegevens van een transducer groot weergegeven.
De diepteschaal rechts op het scherm geeft de diepte van de
waargenomen objecten weer, terwijl het scherm van rechts naar
links schuift.
Dieptegegevens
Zwevende doelen of vissen
Bodem van het water
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave
In de Echoloodweergave Gesplitste frequentie geven de beide
zijden van het scherm een volledige grafiek met
echoloodgegevens van diverse frequenties weer.
OPMERKING: Voor het gesplitste frequentiescherm is een
transducer met dubbele frequentie vereist.
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave
Het gesplitste zoomscherm voor echoloodweergave bevat een
volledige grafiek van de echoloodmetingen plus een
uitvergroting van een gedeelte van de grafiek op hetzelfde
scherm.
Garmin ClearVü sonarweergave
OPMERKING: Als u Garmin ClearVü scanning sonar wilt
ontvangen, hebt u een compatibele kaartplotter of viszoeker en
een compatibele transducer nodig. Ga naar garmin.com
/transducers voor informatie over compatibele transducers.
Garmin ClearVü hoge-frequentie sonar geeft de visomgeving
rond de boot in detail weer, inclusief gedetailleerde weergave
van de structuren waar de boot overheen vaart.
Traditionele transducers zenden een kegelvormige bundel uit.
De Garmin ClearVü scanning-sonartechnologie zendt twee
smalle bundels uit, vergelijkbaar met de vorm van de lichtbundel
in een kopieerapparaat. Deze bundels geven een duidelijkere,
bijna fotografische weergave van het gebied onder de boot.
SideVü echoloodweergave
OPMERKING: Niet alle modellen hebben ingebouwde SideVü
echoloodondersteuning. Als uw model geen ingebouwde SideVü
echolood heeft, moet u een compatibele echoloodmodule en
compatibele SideVü transducer hebben.
Als uw model wel een ingebouwde SideVü echolood heeft, moet
u een compatibele SideVü transducer hebben.
SideVü scanning-echoloodtechnologie geeft u een beeld van
wat er zich naast de boot bevindt. U kunt hiermee naar
structuren en vis zoeken.
Linkerkant van de boot
Rechterkant van de boot
De transducer op uw vaartuig
Bomen
Oude banden
Stukken hout
Afstand vanaf de zijkant van de boot
Water tussen de boot en de bodem
SideVü scanning-technologie
In plaats van een meer algemene kegelvormige bundel maakt
de SideVü transducer gebruik van een vlakke bundel om het
water en de bodem naast uw boot te scannen.
22 Viszoeker met echolood
Panoptix echoloodweergaven
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen Panoptix
transducers.
Als u Panoptix echoloodbeelden wilt ontvangen, hebt u een
compatibele kaartplotter en een compatibele transducer nodig.
In de Panoptix echoloodweergaven kunt u alles rond de boot in
real-time zien. U kunt zelfs het aas onderwater zien en
aasvissen voor of onder uw boot zien zwemmen.
In de LiveVü echoloodweergaven kunt u alles wat er voor of
onder uw boot beweegt 'live' zien. Het scherm wordt zeer snel
bijgewerkt, wat de geproduceerde echoloodbeelden een vrijwel
live video-effect geeft.
De RealVü 3D-echoloodweergaven tonen alles wat zich voor of
onder uw boot bevindt in 3D. Het scherm wordt bijgewerkt met
elke zwaai van de transducer.
Om alle vijf de Panoptix echoloodweergaven te kunnen zien
hebt u een transducer nodig voor de beelden onder de boot en
een tweede transducer voor de beelden vóór uw boot.
U opent de Panoptix echoloodweergaven door Echolood en
vervolgens een weergave te selecteren.
LiveVü Down echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat
zich onder de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen
aas en scholen vis zien.
Panoptix beelden van onder de boot in bewegende echoloodweer-
gave
Boot
Bereik
Sporen
Dropshot-rig
Bodem
LiveVü Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat
zich voor de boot bevindt. U kunt in deze weergave ook ballen
aas en scholen vis zien.
Boot
Bereik
Vis
Sporen
Bodem
RealVü 3D Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in driedimensionale beelden wat
zich vóór de transducer bevindt. U kunt deze weergave
gebruiken als u stilligt en de bodem en de naar de boot toe
zwemmende vissen wilt zien.
Kleurlegenda
Boot
Ping-indicator
Vis
Bodem
Bereik
RealVü 3D Down sonarweergave
In deze sonarweergave worden driedimensionale beelden
getoond van wat zich onder de transducer bevindt. U kunt deze
weergave als u stilligt gebruiken om alles rondom uw boot te
bekijken.
Kleurlegenda
Boot
Sonarbundel
Bereik
Vis
Bodem
RealVü 3D historische echoloodwaargave
In deze weergave kunt u in 3D zien wat zich achter uw boot
afspeelt terwijl u vaart en de hele waterkolom van bodem tot
oppervlakte in 3D weergeven. Deze weergave wordt gebruikt
om vis te vinden.
Viszoeker met echolood 23
Kleurlegenda
Boot
Bereik
Bodem
Structuur
Vis
FrontVü echoloodweergave
De Panoptix FrontVü echoloodweergave vergroot uw kennis van
de situatie door obstakels onder water te tonen, tot maximaal
91 meter (300 feet) voor de boot.
Wanneer u sneller vaart dan 8 knopen, kan het Front
echolood minder goed aanvaringen voorkomen.
Als u de FrontVü echoloodweergave wilt bekijken, moet u een
compatibele transducer, zoals een PS21 transducer, installeren
en aansluiten. U moet mogelijk de software van de transducer
bijwerken.
Panoptix LiveScope Sonarweergave
Deze sonarweergave toont een live beeld van wat zich voor of
onder de boot bevindt en kan worden gebruikt om vissen en
structuren te zien.
Dieptegegevens
Zwevende doelen of vissen
Bodem van het water
Flitserweergave
De flitser geeft sonarinformatie weer in een ronde diepteschaal.
U ziet dan wat zich onder uw boot bevindt. De schaal ziet eruit
als een ring die bovenaan begint en met de klok mee oploopt.
De diepte wordt aangegeven door de schaal in de ring. Er
knippert sonarinformatie op de ring als die op de aangegeven
diepte wordt ontvangen.
De knipperende kleuren geven de verschillende sterkten van de
sonarresultaten weer. Het standaardkleurenschema volgt een
traditioneel sonarkleurenpalet, waarbij geel de sterkste echo
aangeeft, oranje een sterke echo, rood een zwakkere echo en
blauw de zwakste echo.
Selecteer Flitser.
A-Scope, ingezoomde weergave van de rechterweergave*
A-Scope met gemarkeerd zoombereik**
Diepteschaal
Diepte op uw huidige locatie
De hoek en het bereik van de transducerkegel bij de huidige
frequentie
*De A-Scopes zijn niet beschikbaar op ECHOMAP Plus 40
modellen.
**Op de ECHOMAP Plus 60 modellen kunt u drukken op het
zoomgebied en het omhoog en omlaag verplaatsen.
Snelkoppelingen voor de pagina Flitser
Op toestellen met een touchscreen kunt u communiceren met
de flitser en a-scopes.
Versleep het zoomgebied om het te verplaatsen.
Selecteer om het bereik aan te passen.
Selecteer om de frequentie aan te passen.
Selecteer om de versterking aan te passen.
Selecteer om de straalbreedte aan te passen.
Versleep het zoomvenster om het zoomgebied naar de linker-a-
scope te verplaatsen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Het transducertype selecteren
Voordat u het transducertype kunt selecteren, moet u weten
welk transducertype u in uw bezit hebt.
Deze kaartplotter is compatibel met een aantal verschillende
transducers, zoals de Garmin ClearVü transducers die
beschikbaar zijn op .garmin.com/transducers
Als u een transducer aansluit die bij de kaartplotter is geleverd,
moet u mogelijk het transducertype instellen om de sonar
correct te laten functioneren.
1Selecteer vanuit een sonarweergave > MENU
Sonarinstelling Installatie Transducertype > > .
24 Viszoeker met echolood
2Selecteer de te wijzigen transducer.
3Selecteer een optie:
Als uw transducer in de lijst staat, selecteert u deze.
Als u een transducer met dubbele bundel voor frequenties
van 200 of 77 kHz hebt, selecteert u Dubbele bundel
(200/77 kHz).
Als u een transducer met dubbele frequentie voor
frequenties van 200 of 50 kHz hebt, selecteert u Dubbele
frequentie (200/50 kHz).
Het kompas kalibreren
Voordat u het kompas kunt kalibreren, moet de transducer op
voldoende afstand van de trollingmotor op de as zijn geplaatst
om magnetische interferentie te voorkomen, en in het water zijn
geplaatst. De kalibratie moet voldoende nauwkeurig zijn om het
interne kompas te kunnen gebruiken.
OPMERKING: U moet de transducer op de spiegel op de
trollingmotor monteren om het kompas te gebruiken. Het
kompas werkt niet wanneer u de transducer op de motor
monteert.
OPMERKING: Gebruik voor de beste resultaten een
koerssensor zoals de SteadyCast koerssensor. De
koerssensor geeft de richting waarnaar de transducer ten
opzichte van de boot is gericht aan.
OPMERKING: Kompaskalibratie is alleen beschikbaar voor
transducers met een intern kompas, zoals de PS21-TR
transducer.
U kunt uw boot alvast draaien voordat u begint te kalibreren,
maar tijdens het kalibreren moet uw boot 1,5 keer volledig
roteren.
1Selecteer > > in een MENU Sonarinstelling Installatie
geschikte sonarweergave.
2Selecteer indien nodig om de AHRS-sensor Gebruik AHRS
in te schakelen.
3Selecteer .Kalibreer kompas
4Volg de instructies op het scherm.
Een echoloodbron selecteren
Deze functie is mogelijk niet op alle modellen beschikbaar.
Als u meerdere echoloodgegevensbronnen gebruikt voor een
bepaalde echoloodweergave, kunt u de voor die
echoloodweergave te gebruiken bron selecteren. Als u
bijvoorbeeld twee bronnen hebt voor Garmin ClearVü, kunt u de
te gebruiken bron selecteren in de Garmin ClearVü
echoloodweergave.
1Open de echoloodweergave waarvoor u een andere bron wilt
gebruiken.
2Selecteer > > .MENU Sonarinstelling Bron
3Selecteer de bron voor deze echoloodweergave.
Naam van een sonarbron wijzigen
U kunt de naam van een sonarbron wijzigen om die bron
gemakkelijk te herkennen. U duidt de transducer op de boeg
van uw boot bijvoorbeeld aan met de naam "Boeg".
Als u de naam van een bron wilt wijzigen, moet u de
sonarweergave voor de bron openen. Als u bijvoorbeeld de
naam van de Garmin ClearVü sonarbron wilt wijzigen, moet u de
Garmin ClearVü sonarweergave openen.
1Selecteer in de sonarweergave > > MENU Sonarinstelling
Bron Wijzig naam bronnen > .
2Voer de naam in.
Een via-punt maken in het echoloodscherm
1Selecteer in een echoloodweergave > .MENU
2Selecteer een locatie.
3Selecteer of .SELECT
4Indien nodig, wijzigt u de via-puntinformatie, zoals de naam
van het via-punt.
De weergave van echoloodgegevens
pauzeren
Selecteer in een echoloodweergave > .MENU
Afstanden meten op het echoloodscherm
U kunt de afstand tussen twee punten in de SideVü
echoloodweergave meten.
1Selecteer in een SideVü echoloodweergave .
2Selecteer een locatie op het scherm.
3Selecteer .
Er verschijnt een punaise op het scherm op de selecteerde
locatie.
4Selecteer een andere locatie.
De afstand en de hoek vanaf de punaise staan vermeld in de
linkerbovenhoek.
TIP: Als u de punaise en afstandsmeting vanaf de huidige
punaisepositie opnieuw wilt instellen, selecteert u Stel referentie
in.
Echoloodgeschiedenis weergeven
U kunt historische echoloodgegevens in een echoloodweergave
bekijken.
OPMERKING: Niet alle transducers slaan historische
echoloodgegevens op.
Selecteer om de geschiedenis af te sluiten.BACK
Echoloodgegevens delen
Deze functie is mogelijk niet op alle kaartplottermodellen
beschikbaar.
U kunt de sonargegevens bekijken van andere compatibele
ECHOMAP modellen die zijn verbonden met het Garmin Marine
Network.
Elke op het netwerk aangesloten kaartplotter kan
sonargegevens afkomstig van op het netwerk aangesloten
compatibele sonarmodules en transducers weergeven,
ongeacht waar de kaartplotters en transducers op uw boot zijn
geïnstalleerd. Op bijvoorbeeld een ECHOMAP Plus 93sv toestel
dat achterin de boot is geïnstalleerd, kunt u de sonargegevens
bekijken van een ander ECHOMAP Plus toestel en Garmin
ClearVü transducer die voorin de boot zijn geplaatst.
Bij het delen van sonargegevens worden de waarden van
sommige sonarinstellingen, zoals Bereik en Versterking,
gesynchroniseerd tussen de toestellen in het netwerk. De
waarden van andere sonarinstellingen, zoals de Presentatie
instellingen, worden niet gesynchroniseerd en dienen te worden
geconfigureerd op elk afzonderlijk toestel. Bovendien worden de
schuifsnelheden van de verschillende traditionele en Garmin
ClearVü sonarweergaven gesynchroniseerd om de gesplitste
weergaven overzichtelijker te maken.
OPMERKING: Bij gebruik van meerdere transducers tegelijk
kan radarstoring ontstaan, wat kan worden verholpen door de
sonarinstelling Interferentie bij te stellen.
Het detailniveau aanpassen
U kunt het detailniveau en de ruis die op het echoloodscherm
worden weergegeven, aanpassen door de versterking aan te
passen voor traditionele transducers of door de helderheid aan
te passen voor Garmin ClearVü transducers.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op
het scherm, kunt u de versterking of de helderheid verlagen om
signalen en ruis met een lagere intensiteit te verwijderen. Als u
Viszoeker met echolood 25
alle signaalinformatie wilt weergeven, kunt u de versterking of
de helderheid verlagen om meer informatie weer te geven op
het scherm. Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het
lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
1Selecteer in een echoloodweergave .MENU
2Selecteer of .Versterking Helderheid
3Selecteer een optie:
Selecteer of om de helderheid Omhoog Achter
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer een automatische optie om de versterking of de
helderheid automatisch te laten aanpassen door de
kaartplotter.
De kleurintensiteit aanpassen
U kunt de intensiteit van kleuren aanpassen en bepaalde
gebieden op het sonarscherm markeren door de
kleurversterking voor traditionele transducers of het contrast
voor Garmin ClearVü en SideVü/ClearVü transducers aan te
passen. Deze instelling werkt het beste nadat u het niveau van
de details die op het scherm worden weergegeven, hebt
aangepast met de versterkings- of helderheidsinstellingen.
Als u kleinere vissen wilt markeren of een doel wilt weergeven
met een hogere intensiteit, kunt u de kleurversterking of de
contrastinstelling verhogen. Dit gaat ten koste van het
onderscheid tussen de signalen met een hoge intensiteit
onderaan. Als u de intensiteit van een signaal wilt verlagen, kunt
u de kleurversterking of het contrast verlagen.
1Selecteer in een sonarweergave .MENU
2Selecteer een optie:
Selecteer in de Garmin ClearVü of SideVü sonarweergave
Contrast.
Selecteer in een Panoptix LiveVü sonarweergave
Kleurversterking.
Selecteer in een andere sonarweergave Sonarinstelling
> > .Presentatie Kleurversterking
3Selecteer een optie:
Selecteer of om de kleurintensiteit Omhoog Achter
handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer als u de standaardinstelling wilt Standaard
gebruiken.
Echoloodopnamen
De weergave van sonargegevens opnemen
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen het opnemen
van sonar.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer in een sonarweergave > MENU Echolood
opnemen.
15 minuten sonaropname kost circa 200 MB aan schijfruimte
op de in het toestel geplaatste geheugenkaart. Een
afzonderlijke opname wordt automatisch beëindigd zodra
deze een grootte van 4 GB heeft. U kunt sonaropnamen
maken tot alle ruimte op de geheugenkaart is gebruikt.
De sonaropname stoppen
Selecteer in een sonarweergave > .MENU Stop opnemen
Een sonaropname verwijderen
1Plaats een geheugenkaart met sonaropnamen in de
kaartuitsparing.
2Selecteer > .Echolood Sonaropnamen
3Selecteer een opname.
4Selecteer .Verwijder
Echoloodopnamen afspelen
Voordat u echoloodopnamen kunt afspelen, moet u de
HomePort toepassing downloaden en installeren, en
echoloodgegevens opnemen op een geheugenkaart.
1Verwijder de geheugenkaart uit het toestel.
2Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten
op een computer.
3Open de HomePort toepassing.
4Selecteer een echoloodopname in uw toestellijst.
5Klik met de rechtermuisknop op de echoloodopname in het
onderste deelvenster.
6Selecteer .Playback
Traditioneel, Garmin ClearVü en SideVü
echolood instellen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen, echoloodmodules en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave > .MENU Sonarinstelling
Dieptelijn: Hiermee geeft u een referentiedieptelijn weer.
Schuifsnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de
echoloodgegevens van rechts naar links schuiven.
In ondiep water kunt u de schuifsnelheid mogelijk beter lager
instellen om de informatie langer weer te geven op het
scherm. In dieper water kunt u de schuifsnelheid hoger
instellen.
Bereiklijnen: Hiermee geeft u de verticale lijnen weer die de
afstand tot de rechter- en de linkerkant van de boot
aangeven. Deze instelling is beschikbaar voor SideVü
echoloodweergave.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in van de
echoloodweergave. Deze instelling is mogelijk beschikbaar in
het menu Presentatie.
Kleurenschema's met een hoog contrast wijzen donkerdere
kleuren toe aan signalen met een lage intensiteit.
Kleurenschema's met een laag contrast wijzen aan signalen
met een lage intensiteit kleuren toe die vergelijkbaar zijn met
de achtergrondkleur.
Presentatie: Zie .Instellingen voor sonarweergave, pagina 27
Cijfers projecteren: Hiermee kunt u de gegevens instellen die
op het echoloodscherm worden weergegeven.
Geavanceerd: Zie Geavanceerde echoloodinstellingen,
pagina 27.
Installatie: Hiermee kunt u de standaardecholoodinstellingen
herstellen.
Het zoomniveau instellen op het sonarscherm
1Selecteer in een sonarweergave > .MENU Zoom
2Selecteer een optie:
Selecteer om de diepte en de zoom Automatisch
automatisch te laten instellen.
TIP: U kunt selecteren voor meer opties.
Als u het dieptebereik van het uitvergrote gebied
handmatig wilt instellen, selecteert u > , Handmatig
Weergave hoger Weergave dieper of om het
dieptebereik van het uitvergrote gebied in te stellen en
selecteert u of om de vergroting Inzoomen Uitzoomen
van het uitvergrote gebied te verhogen of te verlagen.
Als u een bepaald gebied van het scherm wilt vergroten,
selecteert u .Vergroten
TIP: U kunt het vergrotingskader naar een nieuwe locatie
op het scherm slepen.
Selecteer om in te zoomen op Bodem vast
sonargegevens op bodemdiepte.
26 Viszoeker met echolood
Als u het zoomen wilt annuleren, schakelt u de optie uit.
De schuifsnelheid instellen
U kunt bepalen hoe snel de sonargegevens over het scherm
schuiven. Een hogere schuifsnelheid geeft meer details weer tot
er geen extra details meer te tonen zijn, waarna de
weergegeven details worden opgerekt. Dit kan handig zijn als u
vaart of sleept, of wanneer u zich op zeer diep water bevindt
waar de sonar heel langzaam pingt. Een lagere schuifsnelheid
geeft sonargegevens langer op het scherm weer.
In de meeste situaties biedt de instelling Standaard een goede
balans tussen een snel schuivende afbeelding en minder
vertekende doelen.
1Selecteer in een sonarweergave > > MENU Sonarinstelling
Schuifsnelheid.
2Selecteer een optie:
Als u de schuifsnelheid automatisch wilt instellen met
behulp van gegevens over de snelheid over de grond
(SOG) of de watersnelheid, selecteert u .Automatisch
Met de instelling kan een schuifsnelheid Automatisch
worden geselecteerd die is afgestemd op de snelheid van
de boot, zodat doelen in het water met de juiste hoogte-
breedteverhouding worden getekend en minder zijn
vertekend. Bij gebruik van Garmin ClearVü of SideVü
sonarweergaven of als u structuren zoekt, wordt
aangeraden de instelling te gebruiken.Automatisch
Selecteer om sneller te schuiven.Omhoog
Selecteer om langzamer te schuiven.Achter
Het bereik van de diepte- of breedteschaal aanpassen
U kunt het bereik van de diepteschaal voor traditionele en
Garmin ClearVü echoloodweergaven, en het bereik van de
breedteschaal voor de SideVü echoloodweergave aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast,
wordt de bodem weergegeven in het onderste of buitenste
derde deel van het echoloodscherm. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met minimale of minder grote
dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven
bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het volgen van een
bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De
bodem wordt op het scherm weergegeven zolang deze binnen
het door u ingestelde bereik blijft.
1Selecteer in een echoloodweergave > .MENU Bereik
2Selecteer een optie:
Selecteer om het bereik automatisch te Automatisch
laten aanpassen door de kaartplotter.
Selecteer of om het bereik handmatig te Omhoog Achter
vergroten of te verkleinen.
TIP: Op het echoloodscherm kunt u of selecteren om
het bereik handmatig aan te passen.
TIP: Als u meerdere echoloodschermen hebt, kunt u met de
knop SELECT het actieve scherm selecteren.
Instellingen voor sonarweergave
Selecteer in een sonarweergave > > MENU Sonarinstelling
Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
A-Scope: Hiermee geeft u een verticale flitser weer aan de
rechterzijde van het scherm, die aan de hand van een schaal
meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft.
Hoek: Hiermee markeert u het sterkste signaal van de bodem
om de hardheid of zachtheid van het signaal te kunnen
definiëren.
Vissymbolen: Hiermee stelt u in hoe de sonar zwevende
doelen interpreteert.
Toont zwevende doelen als symbolen en achtergrondsonarin-
formatie.
Toont zwevende doelen als symbolen met dieptegegevens en
achtergrondsonarinformatie.
Hiermee worden zwevende doelen als symbolen weergegeven.
Hiermee worden zwevende doelen als symbolen met dieptege-
gevens weergegeven.
Sonaralarmen
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle
transducers.
Selecteer in een geschikte sonarweergave > MENU
Sonarinstelling Alarmen > .
U kunt de sonaralarmen ook openen door > Instellingen
Alarmen Echolood > te selecteren.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte boven de opgegeven waarde komt.
FrontVü alarm: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de
diepte aan de voorkant van het vaartuig minder is dan de
gespecificeerde waarde. U voorkomt zo dat u strandt (Het
FrontVü dieptealarm instellen, pagina 29). Dit alarm is
alleen beschikbaar met Panoptix FrontVü transducers.
Watertemperatuur: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als
de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F (1,1°C)
hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Vis
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het
toestel een zwevend doel detecteert.
laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke
grootte worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of
grote vissen worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen
worden gedetecteerd.
Geavanceerde echoloodinstellingen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van
toepassing op alle modellen en transducers.
Selecteer in een echoloodweergave > > MENU Sonarinstelling
Geavanceerd.
Interferentie: Hiermee past u de gevoeligheid aan om de
gevolgen van interferentie door ruis veroorzakende bronnen
in de buurt te verminderen.
Gebruik de laagste interferentie-instelling waarmee de
gewenste verbetering kan worden bereikt, om interferentie
van het scherm te verwijderen. U kunt interferentie het beste
verwijderen door de installatieproblemen op te lossen die de
ruis veroorzaken.
Oppervlakteruis: Hiermee verbergt u oppervlakteruis om de
weergave overzichtelijker te maken. Met bredere bundels
(lagere frequenties) geeft u misschien meer doelen weer,
maar genereert u ook meer oppervlakteruis.
Kleurversterking: Zie .Het detailniveau aanpassen, pagina 25
TVG: Hiermee past u de weergave van signalen aan om
zwakkere echoloodsignalen in dieper water te compenseren.
Bovendien beperkt u hiermee de weergave van ruis aan de
oppervlakte. Wanneer u de waarde van deze instelling
verhoogt, worden de kleuren die zijn gekoppeld aan een laag
ruisniveau en vissen consistenter weergegeven in
verschillende waterdiepten. Met deze instelling beperkt u ook
de ruis aan de oppervlakte van het water.
Viszoeker met echolood 27
1Selecteer in een RealVü echoloodweergave > MENU
Scansnelheid.
2Selecteer een optie.
LiveVü Forward en FrontVü Sonar menu
Selecteer in de LiveVü Forward weergave of de FrontVü
sonarweergave MENU.
Versterking: Hiermee kunt u het detailniveau en de ruis die op
het sonarscherm wordt weergegeven, aanpassen.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven
op het scherm, kunt u de versterking verlagen om signalen
met een lagere intensiteit en ruis te verwijderen. Als u alle
signaalinformatie wilt weergeven, kunt u de versterking
verhogen om meer informatie weer te geven op het scherm.
Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het lastiger
kan zijn om echte signalen te herkennen.
Dieptebereik: Hiermee kunt u het bereik van de diepteschaal
aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast,
wordt de bodem weergegeven in het onderste deel van het
sonarscherm. Dit kan handig zijn voor het volgen van een
bodem met minimale of beperkte dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven
bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het volgen van
een bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile
hellingen. De bodem wordt op het scherm weergegeven
zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
Voorwaarts bereik: Hiermee kunt u het bereik van de
voorwaartse schaal aanpassen.
Als u het toestel het bereik automatisch wilt laten aanpassen,
wordt de voorwaartse schaal aangepast op basis van de
diepte. Door het bereik handmatig aan te passen, kunt u een
specifiek bereik bekijken. De bodem wordt op het scherm
weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde
bereik blijft. Als u deze optie handmatig verkleint, kan dit de
effectiviteit van het FrontVü alarm beperken, waardoor u
minder tijd hebt om te reageren op meldingen van ondieptes.
Zendhoek: Hiermee kunt u de focus van de transducer naar
bakboord- of stuurboordzijde verleggen. Deze functie is
alleen beschikbaar met RealVü geschikte Panoptix
transducers, zoals de PS30, PS31, en PS60.
Sonar zenden: Hiermee kunt u de actieve transducer laten
stoppen met uitzenden.
FrontVü alarm: Hiermee kunt u een alarm instellen dat afgaat
wanneer de diepte aan de voorkant van het vaartuig minder
is dan de gespecificeerde waarde (Het FrontVü dieptealarm
instellen, pagina 29). Deze functie is alleen beschikbaar
voor Panoptix FrontVü transducers.
Sonarinstelling: Hiermee kunt u de instelling van de transducer
en de presentatie van de sonarresultaten aanpassen.
De zendhoek van de LiveVü en FrontVü transducer instellen
Deze functie is alleen beschikbaar met RealVü geschikte
Panoptix transducers, zoals de PS30, PS31, en PS60.
U kunt de zendhoek van de transducer wijzigen om de
transducer te richten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld om
een bal aas te volgen of om een boom in beeld te brengen die u
passeert.
1Selecteer in een LiveVü of FrontVü sonarweergave > MENU
Zendhoek.
2Selecteer een optie.
Het FrontVü dieptealarm instellen
WAARSCHUWING
Het FrontVü dieptealarm is alleen een hulpmiddel voor
situationeel bewustzijn en voorkomt misschien niet onder alle
omstandigheden dat u aan de grond loopt. Het is de verplichting
van de schipper om het schip veilig te bedienen.
Dit alarm is alleen beschikbaar met Panoptix Front
transducers.
U kunt een alarm laten afgaan als de diepte afneemt tot onder
een ingestelde waarde. Voor de beste resultaten stelt u de
boegcorrectie in bij het gebruik van het aanvaringsalarm (De
boegcorrectie instellen, pagina 30).
1Selecteer in de FrontVü echoloodweergave > MENU
FrontVü alarm.
2Selecteer .Aan
3Voer de diepte in waarbij het alarm moet afgaan en selecteer
OK.
Een dieptelijn op het FrontVü scherm laat de diepte zien waarop
het alarm is ingesteld. De lijn is groen als u op een veilige diepte
vaart. De lijn wordt geel als u sneller voorwaarts gaat dan het
voorwaartse echoloodbereik u tijd geeft om te reageren (10
seconden). De lijn wordt rood en klinkt een alarm als het
systeem een obstructie detecteert of als de diepte minder is dan
de ingevoerde waarde.
VOORZICHTIG
Wanneer u sneller vaart dan 8 knopen, wordt het FrontVü
echolood minder effectief om het aan de grond lopen
voorkomen.
LiveVü en FrontVü Weergave-instellingen
Van een LiveVü ofFrontVü Panoptix selecteer in een
echoloodweergave > > .MENU Sonarinstelling Presentatie
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenpalet in.
Kleurversterking: Past de intensiteit van de kleuren op het
scherm aan.
U kunt hogere kleurversterkingswaarden selecteren om
doelen hoger in de waterkolom te zien. Een hogere
kleurversterkingswaarde zorgt er ook voor dat u
echoreflecties met lage intensiteit hoger in de waterkolom
kunt onderscheiden, maar dit gaat ten kosten van het
onderscheid tussen bodemreflecties. U kunt een lagere
kleurversterkingswaarde selecteren voor doelen die zich
dichter bij de bodem bevinden, zodat u kunt onderscheiden
tussen doelen en signalen met hoge intensiteit zoals zand,
rotsen en modder.
Sporen: Hiermee stelt u in hoe lang de sporen op het scherm
worden weergegeven. De sporen tonen de beweging van het
doel.
Bodem vullen: Kleurt de bodem bruin om deze te
onderscheiden van water.
Grid overlay: Geeft een raster van bereiklijnen weer.
Scroll-geschiedenis: Geeft historische echoloodbeelden weer
in een traditionele echoloodweergave.
RealVü Weergave-instellingen
Selecteer in eenRealVü echoloodweergave > MENU
Sonarinstelling Presentatie > .
Puntkleuren: Hiermee kunt u een ander kleurenschema
instellen voor de echoloodweerkaatsingspunten.
Bodemkleuren: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de
bodem in.
Bodemstijl: Hiermee kunt u de stijl voor de bodem instellen. In
diep water selecteert u de Punten optie om handmatig het
bereik naar een ondiepere waarde te zetten.
Kleurlegenda: Kleurlegenda met bijbehorende diepten.
Panoptix Instellingen voor installatie van transducer
Selecteer in een Panoptix sonarweergave > MENU
Sonarinstelling Installatie > .
Viszoeker met echolood 29
Installatiediepte: Hiermee stelt u in hoe diep onder de waterlijn
de Panoptix transducer is gemonteerd. Door de exacte diepte
van de montageplaats van de transducer in te voeren wordt
de visuele weergave van wat zich in het water bevindt
verbeterd.
Boegcorrectie: Stel de afstand in van de boeg tot de
installatielocatie van de Forward ViewPanoptix transducer .
Zo kunt u de voorwaartse afstand tot de boeg zien in plaats
van tot de locatie van de transducer.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven
FrontVü, LiveVü Forward, en RealVü 3D Forward.
Straalbreedte: Hiermee stelt u de breedte van de omlaag
gerichte Panoptix transducerstraal in. Met een smalle
straalbreedte kunt u dieper en verder kijken. Met bredere
straalbreedten kunt u meer dekkingsgebieden zien.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven
FrontVü, LiveVü Down, en LiveVü Forward.
Gebruik AHRS: De interne sensoren van het Attitude Heading
& Reference System (AHRS) detecteren automatisch de
installatiehoek van de Panoptix transducer. Als deze
instelling is uitgeschakeld, kunt u de specifieke
installatiehoek voor de transducer opgeven via de instelling
Pitch-hoek. Veel naar voren gerichte transducers worden
geïnstalleerd onder een hoek van 45 graden en omlaag
gerichte transducers worden geïnstalleerd onder een hoek
van nul graden.
Gespiegeld: Hiermee stelt u de oriëntatie van de Panoptix
sonarweergave in als de Down View transducer is
geïnstalleerd met de kabels richting de bakboordzijde van de
boot.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven
LiveVü Down, RealVü 3D Down, en RealVü 3D Historical.
Kalibreer kompas: Kalibreert het interne kompas in de
Panoptix transducer (Instellingen voor installatie van
transducer, pagina 28).
Dit geldt voor Panoptix transducers met een intern kompas
zoals de PS21-TR transducer.
Oriëntatie: Hiermee zet u de transducer in de de Down- of
Forward-installatiemodus. De instelling Automatisch gebruikt
de AHRS-sensor om de oriëntatie te bepalen.
Dit geldt voor PS22 en LiveScope transducers.
Focus: Hiermee past u de sonarweergave aan om te
compenseren voor de snelheid van geluid in water. De
instelling Automatisch gebruikt de temperatuur van het water
om de snelheid van het geluid te berekenen.
Dit geldt voor LiveScope transducers.
Herstel sonarstandaarden: Hiermee herstelt u alle
fabrieksinstellingen van de sonar.
De boegcorrectie instellen
Voor Forward View Panoptix transducers, kunt u een
boegcorrectie toepassen om de voorwaartse afstand te
compenseren voor de installatielocatie van de transducer.
Hierdoor kunt u naar voren kijken vanaf de boeg in plaats van
vanaf de installatielocatie van de transducer.
Deze functie is van toepassing op Panoptix transducers in de
echoloodweergaven FrontVü, LiveVü Forward, en RealVü 3D
Forward.
1Meet de horizontale afstand van de transducer tot de
boeg.
2Selecteer vanuit een geschikte echoloodweergave > MENU
Sonarinstelling Installatie Boegcorrectie > > .
3Voer de gemeten afstand in en selecteer .OK
Op de geschikte echoloodweergave verandert het voorwaartse
bereik met de afstand die u hebt ingevoerd.
Stuurautomaat
WAARSCHUWING
U kunt de stuurautomaatfunctie alleen gebruiken op een station
dat nabij een roer, gashendel of roerbesturing is geïnstalleerd.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing
van uw vaartuig. De stuurautomaat is een hulpmiddel waarmee
u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw
verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom
gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit
onbemand is.
Wees altijd in staat om snel de handmatige besturing van uw
boot over te nemen.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open
water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de
buurt van gevaren op het water, zoals dokken, palen en andere
boten.
OPMERKING: Deze functie is alleen beschikbaar op modellen
met NMEA 2000 netwerkmogelijkheden.
De stuurautomaat past voortdurend de besturing van uw boot
aan om een constante koers (vaste voorliggende koers) aan te
houden. Het systeem maakt tevens handmatige besturing en
verschillende modi voor automatische stuurfuncties en patronen
mogelijk.
Als de compatibele kaartplotter verbonden is met een
compatibel Garmin stuurautomaatsysteem, kunt u de
stuurautomaat vanaf de kaartplotter aanzetten en aansturen.
Voor meer informatie over Garmin stuurautomaatsystemen gaat
u naar .garmin.com
30 Stuurautomaat
Een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening
koppelen met een kaartplotter
1Selecteer > > Instellingen Communicatie Draadloze
toestellen Afstandsbediening stuurautomaat > .
2Selecteer zo nodig .Schakel in
3Selecteer .Nieuwe verbinding
4Selecteer op de afstandsbediening > .Pair with MFD
De kaartplotter geeft een pieptoon en toont een
bevestigingsbericht.
5Selecteer op de kaartplotter om het koppelingsproces te Ja
voltooien.
De functies van de knoppen van de Reactor
stuurautomaat-afstandsbediening wijzigen
U kunt de patronen of acties wijzigen die zijn toegewezen aan
de knoppen van de Reactor stuurautomaat-afstandsbediening.
1Selecteer > > Instellingen Communicatie Draadloze
toestellen Afstandsbediening stuurautomaat > >
Knopacties.
2Selecteer een actieknop die u wilt wijzigen.
3Selecteer een patroon of actie die u aan de knop wilt
toewijzen.
Force trollingmotor bedienen
WAARSCHUWING
Laat de motor niet draaien wanneer de schroef uit het water is.
Contact met de draaiende schroef kan ernstig letsel tot gevolg
hebben.
Gebruik de motor niet in gebieden waar u of andere mensen in
het water in contact kunnen komen met de draaiende schroef.
Koppel de motor altijd los van de accu voordat u de schroef
reinigt of er onderhoud aan uitvoert, om letsel te voorkomen.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing
van uw vaartuig. De stuurautomaat is een hulpmiddel waarmee
u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw
verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom
gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit
onbemand is.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open
water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de
buurt van gevaren op het water, zoals dokken, palen en andere
boten.
VOORZICHTIG
Wees bij gebruik van de stuurautomaatfuncties voorbereid op
plotseling stoppen, accelereren en wenden.
Houd bij het opbergen of aanbrengen van de motor rekening
met het risico van beknelling door of contact met bewegende
delen, wat letsel tot gevolg kan hebben.
Let bij het opbergen of aanbrengen van de motor op gladde
oppervlakken rond de motor. Uitglijden bij het opbergen of
aanbrengen van de motor kan letsel tot gevolg hebben.
U kunt de Force trollingmotor verbinden met de kaartplotter om
de motor te bekijken en te bedienen met de kaartplotter.
Verbinden met een trollingmotor
U kunt de kaartplotter draadloos verbinden met een compatibele
Garmin Force trollingmotor op uw boot om de trollingmotor
vanaf de kaartplotter te bedienen
1Schakel de kaartplotter en de trollingmotor in.
2Schakel het Wi Fi netwerk op de kaartplotter in (Het Wi
Fi
draadloos netwerk instellen, pagina 42).
3Controleer of deze kaartplotter de host van het netwerk is.
4Selecteer op de kaartplotter > > Instellingen Communicatie
Draadloze toestellen Garmin trollingmotor > .
5Druk drie keer op op het display van de trollingmotor om de
koppelmodus te activeren.
op het display van de trollingmotor is blauw als er een
verbinding met de kaartplotter wordt gezocht en wordt groen
als de verbinding is gemaakt.
Nadat de kaartplotter en de trollingmotor zijn verbonden,
schakelt u de trollingmotor-overlaybalk op de kaartplotter in om
de motor te bedienen (Bedieningselementen voor de
trollingmotor aan schermen toevoegen, pagina 32).
Bedieningselementen voor de trollingmotor
aan schermen toevoegen
Nadat u de kaartplotter hebt verbonden met de trollingmotor,
moet u de bedieningsbalk van de Force trollingmotor toevoegen
aan schermen als u de trollingmotor wilt kunnen bedienen.
1Open een scherm van waaruit u de trollingmotor wilt
bedienen.
2Selecteer een optie:
Vanaf een combinatiepagina of SmartMode
lay-out
selecteert u > > .MENU Wijzig Cijfers projecteren
Vanuit een volledig scherm selecteert u > .MENU xxx
3Selecteer of .Bovenstang Onderste balk
4Selecteer .Trollingmotorbalk
Herhaal deze stappen om de bedieningselementen voor de
trollingmotor toe te voegen aan alle schermen van waaruit u de
trollingmotor wilt bedienen.
Bedieningsbalk trollingmotor
Met de bedieningsbalk van de trollingmotor kunt u een Force
trollingmotor bedienen en de status van de motor bekijken.
Selecteer een item om het te activeren. De knop licht op
wanneer deze wordt geselecteerd. Selecteer het item opnieuw
om het te deactiveren.
Accustatus trollingmotor.
Schakelt de schroef in en uit.
Verlaagt de snelheid.
Snelheidsindicator.
Verhoogt de snelheid.
Schakelt de cruise control in en houdt de huidige snelheid over
de grond (SOG) vast.
Schakelt de schroef op volle snelheid in.
Status trollingmotor.
Schakelt virtueel anker in, dat de trollingmotor gebruikt om uw
positie vast te houden.
Stuurt de trollingmotor.
Wanneer virtueel anker is ingeschakeld, drukt u hierop om de
virtueel-ankerpositie vooruit, achteruit, naar links of naar rechts te
bewegen.
Schakelt vaste voorliggende koers in (huidige koers instellen en
vasthouden).
Wanneer de trollingmotor in vaste voorliggende koers staat,
verschijnt er een stuurautomaatbalk in de trollingmotorbalk.
Opent de instellingen van de trollingmotor.
Trollingmotorinstellingen
Selecteer vanuit de trollingmotorbalk .
Kalibreer: Kalibreert het kompas van de trollingmotor (Het
kompas van de trollingmotor kalibreren, pagina 33) en stelt
32 Force trollingmotor bedienen
de boegcorrectie van de trollingmotor in (De boegcorrectie
instellen, pagina 33).
Ankerversterking: Hiermee stelt u de reactie van de
trollingmotor in wanneer de modus virtueel anker is
ingeschakeld. Als het trollingmotor sneller moet reageren en
bewegen, verhoogt u de waarde. Als de motor te veel
beweegt, verlaagt u de waarde.
Versterking navigatie: Hiermee stelt u de reactie van de
trollingmotor in tijdens het navigeren. Als het trollingmotor
sneller moet reageren en bewegen, verhoogt u de waarde.
Als de motor te veel beweegt, verlaagt u de waarde.
Vaste voorl. koersmodus: Hiermee stelt u de modus vaste
voorliggende koers in. De optie Vaartuig uitlijnen probeert de
boot in dezelfde richting te houden. De optie Navigeren naar
probeert in een rechte lijn in de gewenste richting te
navigeren.
Auto inschakeling: Schakelt de trollingmotor in wanneer u het
systeem van stroom voorziet.
Propeller opbergen zijkant: Hiermee stelt u in naar welke kant
van de trollingmotor de schroef wordt gedraaid wanneer de
trollingmotor wordt opgeborgen. Dit is handig wanneer u
andere voorwerpen in de buurt van de opgeborgen schroef
bewaart.
Snelkoppelingsknoppen: Hiermee activeert u de
snelkoppelingsknoppen op de afstandsbediening van de
trollingmotor voor deze specifieke kaartplotter. De knoppen
werken met slechts één kaartplotter tegelijk.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de instellingen van
de trollingmotor naar de fabrieksinstellingen.
Een snelkoppeling toewijzen aan de snelkoppelings-
knoppen van de afstandsbediening van de
trollingmotor
U kunt snel veelgebruikte schermen openen door een
snelkoppelingsknop toe te wijzen op de afstandsbediening van
de trollingmotor. U kunt een snelkoppeling maken naar
bijvoorbeeld de sonarschermen en kaarten.
1Open een scherm.
2Houd een snelkoppelingsknop ingedrukt.
TIP: De snelkoppeling wordt ook opgeslagen in de categorie
Veelgebruikt met het nummer van de snelkoppelingsknop.
Het kompas van de trollingmotor kalibreren
U moet het kompas in de trollingmotor kalibreren voordat u
gebruik kunt maken van de stuurautomaatfuncties.
1Vaar met de boot naar een open stuk kalm water.
2Selecteer vanaf de trollingmotorbalk > > Kalibreer
Kompaskalibratie.
3Volg de instructies op het scherm.
De boegcorrectie instellen
Het kan zijn dat de trollingmotor niet is uitgelijnd met de
middenlijn van uw boot, dit is afhankelijk van de installatiehoek.
Voor de beste resultaten stelt u dan de boegcorrectie in.
1Pas de hoek van de trollingmotor zodat deze is uitgelijnd
met de middenlijn van uw boot .
2Selecteer vanuit de trollingmotorbalk > > Kalibreer
Boegcorrectie.
Digital Selective Calling (DSC)
Kaartplotter en NMEA 0183 marifoonfunctio-
naliteit
Als uw kaartplotter is verbonden met een NMEA 0183 marifoon,
zijn deze functies actief.
De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw
marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de
DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe
ondersteuning biedt.
De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-
noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die
positierapporten verzenden.
DSC inschakelen
Selecteer > > .Instellingen Overige schepen DSC
DSC-lijst
De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-
oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt
ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen
bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer
die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep
van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste
oproep van deze boot in de lijst.
De DSC-lijst weergeven
U kunt de DSC-lijst alleen weergeven als de kaartplotter is
aangesloten op een marifoon die ondersteuning biedt voor DSC.
Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
Een DSC-contactpersoon toevoegen
U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen
naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter.
1Selecteer > > > Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
Voeg contactpersoon toe.
2Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity)
van het schip in.
3Voer de naam van het schip in.
Inkomende noodoproepen
Als uw compatibele kaartplotter en marifoon via NMEA 0183 zijn
verbonden, ontvangt u een waarschuwing van de kaartplotter
wanneer er een DSC-noodoproep over de marifoon wordt
Digital Selective Calling (DSC) 33
ontvangen. Als er positiegegevens zijn verzonden bij de
noodoproep, wordt die informatie tegelijk met de oproep
opgenomen en beschikbaar gesteld.
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert de
positie van het schip op de navigatiekaart op het moment dat de
DSC-noodoproep werd verzonden.
Naar een schip in nood navigeren
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op
de navigatiekaart de positie van een schip op het moment dat
de DSC-noodoproep werd verzonden.
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer .Navigeren naar
4Selecteer of .Ga naar Route naar
Positie bijhouden
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een marifoon via NMEA
0183, kunt u de positie bijhouden van schepen die
positiemeldingen verzenden.
Deze functie is ook beschikbaar met NMEA 2000, ervan
uitgaande dat het schip de juiste PGN-gegevens verzendt (PGN
129808; DSC-oproepinformatie).
Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt
opgenomen in de DSC-lijst ( ).DSC-lijst, pagina 33
Een positierapport weergeven
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer een optie:
Selecteer als u de details van de positiemelding wilt
zien.
Selecteer als u een kaart wilt zien waarop de positie is
gemarkeerd.
Naar een schip navigeren waarvan u de positie
bijhoudt
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer .Navigeren naar
4Selecteer of .Ga naar Route naar
Een waypoint maken op de positie van een schip
waarvan u de positie bijhoudt
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer .Via-punt maken
Informatie in een positiemelding bewerken
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer .Wijzig
Selecteer om de naam van het schip in te voeren.Naam
Selecteer om een nieuw symbool te selecteren, Symbool
indien beschikbaar.
Selecteer om een opmerking in te voeren.Opmerking
Selecteer om een lijn weer te geven die het spoor Sporen
van het schip aangeeft als uw marifoon de positie van het
schip bijhoudt.
Selecteer om een kleur voor de lijn van Lijn van spoor
het spoor te kiezen.
Een oproep met een positiemelding verwijderen
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer > .Wijzig Wis rapport
Sporen van schepen weergeven op de kaart
U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van
alle schepen waarvan u de positie bijhoudt. Standaard geeft een
zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke eerder
gemelde positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt en
een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het schip aan.
1Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave > MENU
Lagen Overige schepen DSC DSC-sporen > > > .
2Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie
bijhoudt worden weergegeven op de kaart.
Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle punten van
sporen (van minder dan vier uur oud) voor bijgehouden
schepen op de kaart weergegeven.
Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een Garmin marifoon,
kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken voor het
uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de
kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal selecteren voor
de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met
uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING: De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de
kanalen die beschikbaar zijn op alle frequentiebanden. Het
standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert,
gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen,
totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3Selecteer > .Oproepen met radio Kanaal
4Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter,
ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er geen MMSI-
nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1Selecteer > > .Navigatie-info Overige schepen DSC-lijst
2Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3Selecteer .Oproepen met radio
4Selecteer indien nodig en selecteer een nieuw Kanaal
kanaal.
5Selecteer .Verzend
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
6Voltooi de oproep op uw Garmin VHF radio.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer > .AIS-schip Oproepen met radio
3Selecteer indien nodig en selecteer een nieuw Kanaal
kanaal.
4Selecteer .Verzend
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de
marifoon.
5Voltooi de oproep op uw Garmin VHF radio.
Meters en grafieken
De meters en grafieken geven informatie over de motor en de
omgeving. Om de informatie te kunnen bekijken, moet u een
34 Meters en grafieken
compatibele transducer of sensor op het netwerk hebben
aangesloten.
Het kompas weergeven
U kunt informatie over uw richting, koers en route weergeven
met behulp van het kompas.
Selecteer > .Meters Kompas
Tripmeters weergeven
Tripmeters bevatten gegevens over de afgelegde kilometers,
snelheid, tijd en brandstof voor de huidige trip.
Selecteer > .Meters Trip
De tripmeters opnieuw instellen
1Selecteer > > .Meters Trip MENU
2Selecteer een optie:
Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op
nul, selecteert u .Herstel trip
Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op
nul, selecteert u .Reset maximale snelheid
Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u
Herstel kilometerteller.
Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u
Herstel alles.
Motor- en brandstofmeters weergeven
Voordat u motor- en brandstofmeters kunt weergeven, moet u
verbinding hebben met een NMEA 2000 netwerk dat motor- en
brandstofgegevens kan waarnemen. Zie de installatie-instructies
voor meer informatie.
Selecteer > .Meters Motor
Het aantal motoren selecteren dat door de meters
wordt weergegeven
U kunt informatie voor maximaal vier motoren weergeven.
1Selecteer in het motormeterscherm > MENU
Meterinstellingen Motorselectie Aantal motoren > > .
2Selecteer een optie:
Selecteer het aantal motoren.
Selecteer om het aantal Automatisch configureren
motoren automatisch te detecteren.
Instellen welke motoren in de meters worden
weergegeven
Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven
in de meters, moet u handmatig het aantal motoren selecteren
(Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt
weergegeven, pagina 35).
1Selecteer in het motormeterscherm > MENU
Meterinstellingen Motorselectie Aantal motoren > > .
2Selecteer .Eerste motor
3Selecteer de motor die u in de eerste meter wilt weergeven.
4Herhaal de stappen voor de overige motormeters.
Statusalarmen voor motormeters inschakelen
U kunt de kaartplotter inschakelen om statusalarmen voor de
motor weer te geven.
Selecteer in het motormeterscherm > MENU
Meterinstellingen Statusalarmen Aan > > .
Wanneer een motoralarm wordt geactiveerd, wordt een
statusalarmbericht weergegeven en wordt de meter mogelijk
rood, afhankelijk van het type alarm.
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters
inschakelen
1Selecteer in het motormeterscherm > MENU
Meterinstellingen Statusalarmen Aangepast > > .
2Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u
wilt in- of uitschakelen.
Het brandstofalarm instellen
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet een
compatibele brandstofstroomsensor zijn verbonden met de
kaartplotter.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid
resterende brandstof aan boord het door u opgegeven niveau
bereikt.
1Selecteer > > > Instellingen Alarmen Brandstof Stel totale
brandstof aan boord in Aan > .
2Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het
alarm moet afgaan en selecteer .OK
De brandstofcapaciteit van het vaartuig instellen
1Selecteer > > .Instellingen Mijn boot Brandstofcapaciteit
2Voer de gecombineerde totale capaciteit van de
brandstoftanks in.
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele
brandstofvoorraad
U kunt de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstofvoorraad in het vaartuig wanneer u
brandstof tankt.
1Selecteer > > .Meters Motor MENU
2Selecteer een optie:
Als u alle brandstoftanks van het vaartuig helemaal hebt
gevuld, selecteert u . Het brandstofniveau Vul alle tanks
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld,
selecteert u en voert u de Voeg brandstof toe aan boot
toegevoegde hoeveelheid in.
Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het
vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale brandstof
aan boord in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks
aanwezige brandstof in.
De windmeters weergeven
Voordat u windgegevens kunt weergeven, moet een windsensor
zijn verbonden met de kaartplotter.
Selecteer > .Meters Wind
De windmeter voor zeilen configureren
U kunt de windmeter voor zeilen configureren om de werkelijke
of schijnbare windsnelheid en windhoek weer te geven.
1Selecteer vanaf de windmeter > .MENU Windmeter zeilen
2Selecteer een optie:
Als u de ware of schijnbare windhoek wilt weergeven,
selecteert u en daarna een optie.Naald
Als u de ware of schijnbare windsnelheid wilt weergeven,
selecteert u en daarna een optie.Windsnelheid
De bron van de snelheid configureren
U kunt opgeven of de snelheid van het vaartuig die op de
snelheidsmeter wordt weergegeven en voor windberekeningen
Meters en grafieken 35
wordt gebruikt, gebaseerd wordt op de watersnelheid of de
GPS-snelheid.
1Selecteer vanaf de windmeter > > MENU Kompasmeter
Snelheidsweergave.
2Selecteer een optie:
Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis
van gegevens van de watersnelheidsensor, selecteert u
Watersnelheid.
Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis
van GPS-gegevens, selecteert u .GPS-snelheid
De bron van de koers voor de windmeter configureren
U kunt de bron van de koers opgeven die in de windmeter moet
worden weergegeven. De magnetische koers bevat de
koersgegevens die van een koerssensor afkomstig zijn; de
GPS-koersgegevens worden door de GPS van de kaartplotter
berekend.
1Selecteer vanaf de windmeter > > MENU Kompasmeter
Bron van koers.
2Selecteer of .GPS-koers Magnetisch
OPMERKING: Wanneer u langzaam of niet beweegt, is de
magnetische kompasbron nauwkeuriger dan de GPS-bron.
De close hauled-windmeter aanpassen
U kunt het bereik van de close hauled-windmeter voor zowel de
schaal Wind tegen als de schaal Wind mee opgeven.
1Selecteer vanaf de windmeter > > MENU Kompasmeter Stel
metertype in Close hauled-meter > .
2Selecteer een optie:
Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die
verschijnen als de close hauled-windmeter voor wind
tegen wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal
wind tegen en stelt u de hoeken in.
Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die
verschijnen als de close hauled-windmeter voor wind mee
wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal wind mee
en stelt u de hoeken in.
Als u de ware of schijnbare wind wilt weergeven,
selecteert u en daarna een optie.Wind
Digitaal schakelen
OPMERKING: Deze functie is niet op alle toestellen
beschikbaar.
U kunt uw kaartplotter gebruiken om circuits te bewaken en te
bedienen als een compatibel systeem is aangesloten.
U kunt bijvoorbeeld de binnen- en navigatieverlichting van het
vaartuig bedienen. Ook kunt u leeftankcircuits bewaken.
Voor toegang tot de digitale schakelcircuits selecteert u
Overschakelen.
Voor meer informatie over de aanschaf en configuratie van een
digitaal schakelsysteem kunt u contact opnemen met uw Garmin
dealer.
Een digitale schakelpagina toevoegen en
bewerken
U kunt digitale schakelpagina's toevoegen en aanpassen aan de
kaartplotter.
1Selecteer > .Overschakelen MENU
2Selecteer of selecteer een pagina die u Pagina toevoegen
wilt bewerken. .
3Stel de pagina naar wens in:
Voer een naam voor de pagina in en selecteer .Naam
Selecteer om de schakelaars in te Wijzig schakelaars
stellen.
Informatie over getijden, stromingen
en zon en maan
Informatie van getijdenstation
Het scherm Getijden verschaft informatie over een
getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals de
vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. De kaartplotter toont
standaard de getijde-informatie van het laatst weergegeven
getijdenstation, de huidige datum en afgelopen uur.
Selecteer > > .Navigatie-info Getijden & stromingen Getijden
Informatie van stromingenstation
OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar
bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
U kunt informatie van een stromingenstation voor een bepaalde
datum en tijd weergeven, inclusief de huidige stroomsnelheid en
het stroomniveau. Standaard toont de kaartplotter informatie
voor het laatst weergegeven stromingenstation en de huidige
datum en tijd.
Selecteer > > .Navigatie-info Getijden & stromingen Stromen
Zon- en maanstanden
U kunt informatie over het opkomen/ondergaan van de zon en
de maan en de maanfasen weergeven, en bij benadering de
positie van de zon en de maan. Het midden van het scherm stelt
de hemel boven u voor en de buitenste cirkels stellen de horizon
voor. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en
maanstanden van de huidige dag en tijd weer.
Selecteer > > Navigatie-info Getijden & stromingen Zon en
maan.
Gegevens van getijdenstation, stromingen-
station of zon- en maanstanden voor een
andere datum weergeven
1Selecteer > .Navigatie-info Getijden & stromingen
2Selecteer , , of .Getijden Stromen Zon en maan
3Selecteer een optie:
Als u informatie voor een andere datum wilt weergeven,
selecteert u > en voert u een Wijzig datum Handmatig
datum in.
Als u informatie voor vandaag wilt weergeven, selecteert u
Wijzig datum Gebruik huidige datum > .
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag na de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u Volgende
dag.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag vóór de
weergeven datum wilt bekijken, selecteert u .Vorige dag
Informatie van een ander getijden- of stro-
mingenstation weergeven
1Selecteer > .Navigatie-info Getijden & stromingen
2Selecteer of .Getijden Stromen
3Selecteer .Nabije stations
4Selecteer een station.
Mediaspeler
OPMERKING: De mediaspeler is niet compatibel met alle
kaartplottermodellen.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle
aangesloten mediaspelers.
Als u een compatibele stereo hebt verbonden met het NMEA
2000 netwerk, kunt u de stereo bedienen via de kaartplotter. De
36 Digitaal schakelen


Produkt Specifikationer

Mærke: Garmin
Kategori: Navigator
Model: ECHOMAP Plus 72sv

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Garmin ECHOMAP Plus 72sv stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig