KTM 200 Duke (2017) Manual

KTM Motor 200 Duke (2017)

Læs nedenfor 📖 manual på dansk for KTM 200 Duke (2017) (376 sider) i kategorien Motor. Denne guide var nyttig for 41 personer og blev bedømt med 3.9 stjerner i gennemsnit af 21 brugere

Side 1/376
BEDIENINGSHANDLEIDING 2017
200 Duke
Artikelnr. 3213562nl
BESTE KTM KLANT, 1
*3213562nl*
3213562nl
01/2017
BESTE
BESTE
BESTE
BESTEBESTE KTM
KTM
KTM
KTMKTM KLANT,
KLANT,
KLANT,
KLANT,KLANT,
Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een moderne sportieve motorfiets en we zijn er
zeker van dat u er veel plezier mee zult beleven, mits u de motorfiets goed onderhoudt.
We wensen u veel rijplezier!
Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in.
Framenummer ( pag. 20) Stempel dealer
Motornummer ( pag. 21)
Sleutelnummer ( pag. 21)
De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen
die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten.
Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleu-
ren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder
opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van
een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen
van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustin-
gen die niet standaard bij de leveringsomvang horen.
BESTE KTM KLANT, 2
© 2017 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk
Alle rechten voorbehouden
Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur.
ISO 9001(12 100 6061)
KTM past processen voor kwaliteitsbewaking toe, zoals bedoeld in de internationale norm voor kwaliteitsmanagement ISO
9001, die tot een zo hoog mogelijke productkwaliteit leiden.
Afgegeven door: TÜV Management Service
KTM Sportmotorcycle GmbH
5230 Mattighofen, Oostenrijk
Dit document is geldig voor de volgende modellen:
200 Duke EU (F4103Q1, F4103Q2)
200 Duke AR (F4142Q1, F4142Q2)
200 Duke BR (F4140Q1, F4140Q2)
200 Duke MY (F4189Q1, F4189Q2)
200 Duke PH (F4182Q1, F4182Q2)
200 Duke TH (F4183Q4)
INHOUDSOPGAVE 3
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVEINHOUDSOPGAVE
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN................................... 7
1.1 Gebruikte pictogrammen....................................... 7
1.2 Gebruikte formatering........................................... 8
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN .......................................... 9
2.1 Gebruiksdefinitie ................................................. 9
2.2 Veiligheidsaanwijzingen........................................ 9
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen ......................... 10
2.4 Waarschuwing voor manipulaties ......................... 10
2.5 Veilig gebruik .................................................... 11
2.6 Beschermende kleding ....................................... 12
2.7 Werkinstructies.................................................. 12
2.8 Milieu............................................................... 12
2.9 Bedieningshandleiding ....................................... 13
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ..................................... 14
3.1 Garantie............................................................ 14
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen .............................. 14
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren ........................... 14
3.4 Service ............................................................. 14
3.5 Afbeeldingen..................................................... 15
3.6 Klantenservice................................................... 15
4 AFBEELDING VOERTUIG............................................... 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische
weergave).......................................................... 16
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische
weergave).......................................................... 18
5 SERIENUMMERS.......................................................... 20
5.1 Framenummer................................................... 20
5.2 Typeplaatje ....................................................... 20
5.3 Motornummer.................................................... 21
5.4 Sleutelnummer.................................................. 21
6 BEDIENINGSELEMENTEN............................................. 22
6.1 Koppelingshendel .............................................. 22
6.2 Remhendel........................................................ 22
6.3 Gashendel......................................................... 23
6.4 Claxonknop ....................................................... 23
6.5 Lichtschakelaar ................................................. 24
6.6 Seinlichtschakelaar ............................................ 24
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar ............................... 25
6.8 Noodstopschakelaar ........................................... 25
6.9 E-starterknop..................................................... 26
6.10 Contact-/stuurslot............................................... 26
6.11 Stuur vergrendelen............................................. 27
6.12 Stuur ontgrendelen ............................................ 27
6.13 Gecombineerd instrument................................... 28
6.13.1 Overzicht ...................................................... 28
6.13.2 Activering en test........................................... 29
6.13.3 Waarschuwingen............................................ 30
6.13.4 Functietoetsen............................................... 33
6.13.5 Controlelampjes............................................. 34
6.13.6 Display ......................................................... 35
6.13.7 Vulpeilindicatie van de brandstoftank .............. 36
6.13.8 Weergave TRIP F ........................................... 37
6.13.9 Temperatuurindicatie koelmiddel .................... 38
6.13.10 Informatiedisplay........................................... 39
6.13.11 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid..................... 40
6.13.12 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld
verbruik 1 ..................................................... 41
INHOUDSOPGAVE 4
6.13.13 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld
verbruik 2 ..................................................... 42
6.13.14 Menu gemiddeld verbruik 2/service.................. 43
6.13.15 Menu service/reikwijdte .................................. 44
6.13.16 Menu reikwijdte/rijtijd .................................... 45
6.13.17 Menu totaal traject ODO ................................. 46
6.13.18 Menu traject 1 TRIP 1 ................................... 47
6.13.19 Menu traject 2 TRIP 2 ................................... 47
6.13.20 Kilometer of mijl instellen .............................. 48
6.13.21 Tijd instellen ................................................. 49
6.13.22 Schakeltoerental RPM 1 instellen.................... 49
6.13.23 Schakeltoerental RPM 2 instellen.................... 50
6.14 Tankdop openen ................................................ 51
6.15 Tankdop sluiten ................................................. 52
6.16 Zadelslot........................................................... 53
6.17 Boordgereedschap.............................................. 53
6.18 Grepen.............................................................. 54
6.19 Voetsteunen bijrijder .......................................... 54
6.20 Versnellingshendel ............................................. 55
6.21 Rempedaal........................................................ 56
6.22 Zijstandaard ...................................................... 56
7 INBEDRIJFSTELLING.................................................... 57
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname................ 57
7.2 Motor inrijden.................................................... 58
7.3 Voertuig beladen................................................ 59
8 RIJ-INSTRUCTIES......................................................... 61
8.1 Controle en onderhoud voor iedere
inbedrijfname.................................................... 61
8.2 Starten ............................................................. 62
8.3 Beginnen met rijden........................................... 64
8.4 Schakelen, rijden............................................... 64
8.5 Afremmen ......................................................... 67
8.6 Stoppen, parkeren.............................................. 68
8.7 Transport .......................................................... 69
8.8 Brandstof tanken ............................................... 70
9 SERVICESCHEMA......................................................... 73
9.1 Extra informatie................................................. 73
9.2 Verplichte werkzaamheden.................................. 73
9.3 Aanbevolen werkzaamheden................................ 75
10 CHASSIS AFSTELLEN ................................................... 76
10.1 Veervoorspanning schokdemper instellen .......... 76
10.2 Versnellingshendel instellen................................ 77
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ........................... 78
11.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken................ 78
11.2 Motorfiets van hefbok achter nemen .................... 78
11.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken................... 79
11.4 Motorfiets van hefbok voor nemen ....................... 80
11.5 Bijrijderzadel verwijderen.................................... 81
11.6 Bijrijderzadel monteren ...................................... 82
11.7 Zadel verwijderen............................................... 82
11.8 Zadel monteren.................................................. 83
11.9 Kettingvervuiling controleren............................... 84
11.10 Ketting reinigen................................................. 84
11.11 Kettingspanning controleren ............................... 85
11.12 Kettingspanning instellen ................................... 87
11.13 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel
controleren........................................................ 89
11.14 Bugspoiler demonteren....................................... 93
INHOUDSOPGAVE 5
11.15 Bugspoiler monteren .......................................... 94
12 REMSYSTEEM.............................................................. 95
12.1 Remschijven controleren..................................... 95
12.2 Remvloeistofpeil voorwielrem controleren ............. 96
12.3 Remvloeistof voorwielrem bijvullen ................... 97
12.4 Remplaketten voorwielrem controleren ................. 98
12.5 Vrije slag rempedaal controleren.......................... 99
12.6 Vrije slag van het rempedaal instellen ............. 100
12.7 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren ........ 101
12.8 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .............. 102
12.9 Remplaketten achterwielrem controleren............ 105
13 WIELEN, BANDEN ...................................................... 106
13.1 Voorwiel demonteren .................................... 106
13.2 Voorwiel monteren ........................................ 106
13.3 Achterwiel demonteren ................................. 108
13.4 Achterwiel monteren ..................................... 109
13.5 Demperpakkingen achterwielnaaf
controleren .................................................. 110
13.6 Bandentoestand controleren.............................. 112
13.7 Bandenspanning controleren............................. 114
14 ELEKTRONICA............................................................ 115
14.1 Accu demonteren ......................................... 115
14.2 Accu monteren ............................................. 116
14.3 Accu laden .................................................. 117
14.4 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers
vervangen........................................................ 120
14.5 Lamp koplamp vervangen ................................. 122
14.6 Zijlichtlamp vervangen...................................... 125
14.7 Koplampstand controleren ................................ 129
14.8 Lichtbundelbreedte koplamp instellen................ 130
15 KOELSYSTEEM........................................................... 133
15.1 Koelsysteem.................................................... 133
15.2 Antivries en koelmiddelpeil controleren .............. 135
15.3 Koelmiddelpeil controleren ............................... 137
15.4 Koelmiddel aftappen .................................... 139
15.5 Koelsysteem vullen/ontluchten ....................... 140
16 MOTOR AFSTELLEN ................................................... 143
16.1 Gaskabelspeling controleren.............................. 143
16.2 Gaskabelspeling instellen .............................. 144
16.3 Koppelingshendelspeling controleren ................. 144
16.4 Koppelingshendelspeling instellen ................. 145
17 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ........................... 146
17.1 Motoroliepeil controleren .................................. 146
17.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en
oliezeef reinigen ........................................... 146
17.3 Motorolie bijvullen ........................................... 149
18 REINIGING, ONDERHOUD........................................... 151
18.1 Motorfiets reinigen........................................... 151
18.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ... 153
19 STALLING .................................................................. 155
19.1 Stalling........................................................... 155
19.2 Inbedrijfname na stalling .................................. 156
20 FOUTEN OPSPOREN................................................... 157
21 TECHNISCHE GEGEVENS............................................ 160
21.1 Motor.............................................................. 160
21.2 Aanhaalmomenten motor .................................. 161
21.3 Vulhoeveelheden.............................................. 163
21.3.1 Motorolie .................................................... 163
INHOUDSOPGAVE 6
21.3.2 Koelmiddel ................................................. 164
21.3.3 Brandstof.................................................... 164
21.4 Chassis ........................................................... 164
21.5 Elektronica...................................................... 165
21.6 Banden........................................................... 166
21.7 Voorvork.......................................................... 166
21.8 Schokdemper .................................................. 167
21.9 Aanhaalmomenten chassis ................................ 167
22 GEBRUIKSSTOFFEN ................................................... 172
23 HULPSTOFFEN........................................................... 176
24 NORMEN ................................................................... 178
25 LIJST MET AFKORTINGEN .......................................... 179
26 LIJST MET SYMBOLEN ............................................... 180
26.1 Rode pictogrammen ......................................... 180
26.2 Gele of oranje pictogrammen............................. 180
26.3 Groene en blauwe pictogrammen....................... 180
INDEX ............................................................................... 181
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 7
1.1 Gebruikte pictogrammen
Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen verklaard.
Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een bepaalde handeling of functie).
Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werk-
zaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTM-garage! Daar wordt uw motorfiets door spe-
ciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden.
Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie).
Kenmerkt een taak met verdere informatie of tips.
Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap.
1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 8
1.2 Gebruikte formatering
Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard.
Eigennaam Kenmerkt een eigennaam.
Naam® Kenmerkt een beschermde naam.
Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer.
Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de
begrippenlijst worden uitgelegd.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 9
2.1 Gebruiksdefinitie
KTM-sportmotorfietsen zijn zodanig ontworpen en gebouwd, dat ze bestand zijn tegen de gangbare belastingen in het normale wegverkeer.
Ze zijn echter niet geschikt voor het rijden op circuits en niet geasfalteerde wegen.
Info
De motorfiets is alleen in de gehomologeerde versie toegelaten voor het rijden op de openbare weg.
2.2 Veiligheidsaanwijzingen
Voor een veilige omgang met het voertuig dient u zich te houden aan enkele veiligheidsaanwijzingen. Lees deze handleiding daarom zorg-
vuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst.
Info
Op het voertuig zijn op goed zichtbare plaatsen verschillende stickers met aanwijzingen en waarschuwingen aangebracht. Deze stic-
kers met aanwijzingen en waarschuwingen nooit verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herken-
nen en daardoor letsel oplopen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 10
2.3 Gevarenniveau en pictogrammen
Gevaar
Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste
voorzorgsmaatregelen neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen
neemt.
Voorzichtig
Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
Aanwijzing
Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatrege-
len neemt.
Waarschuwing
Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt.
2.4 Waarschuwing voor manipulaties
Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie
van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden:
1 Verwijderen of buiten werking zetten van systemen of componenten die de geluidsdemping dienen bij een nieuw voertuig, voordat het
wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruikdsduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor onderhoud,
reparatie of vervanging, evenals
2 het gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gezet.
Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties:
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 11
1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten, die uitlaatgassen geleiden.
2 Verwijderen of doorboren van onderdelen van het inlaatluchtsysteem.
3 Gebruik in niet correcte onderhoudstoestand.
4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatluchtsysteem
door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten.
2.5 Veilig gebruik
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken.
Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist.
Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen.
De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 12
2.6 Beschermende kleding
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding.
2.7 Werkinstructies
Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld
onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000)
Bij de montage moeten onderdelen die niet meer kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen,
pakkingen, keerringen, splitpennen of borgplaten) door nieuwe onderdelen worden vervangen.
Voor enkele schroefverbindingen is een schroevenlijm (bijvoorbeeld Loctite® ) vereist. Bij het gebruik moeten de specifieke aanwijzingen van
de fabrikant worden gevolgd.
Onderdelen die na de demontage weer worden gebruikt, moeten worden gereinigd en gecontroleerd op beschadiging en slijtage. Bescha-
digde of versleten onderdelen vervangen.
Na een reparatie of servicebeurt moet worden gecontroleerd of er veilig kan worden gereden met het voertuig.
2.8 Milieu
Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de
toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten
van anderen te respecteren.
Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in
het betreffende land.
Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het
afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst.
2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 13
2.9 Bedieningshandleiding
Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel
informatie en tips die bediening, gebruik en onderhoud eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt
op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen.
Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat
nodig is.
Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet
duidelijk is.
De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 14
3.1 Garantie
De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend in een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en
moeten in het service- en garantieboekje en op worden bevestigd, aangezien anders de aanspraak op garantie vervalt. BijKTM Dealer.net
schade of gevolgschade, die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie.
Meer informatie over de garantie en de afwikkeling ervan vindt u in het service- en garantieboekje.
3.2 Verbruiksstoffen, hulpstoffen
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
U moet de in de bedieningshandleiding gespecificeerde verbruiks- en hulpstoffen (bijvoorbeeld brand- en smeerstoffen) gebruiken.
3.3 Reserveonderdelen, toebehoren
Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze
alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk.
Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer
adviseert u graag.
De actuele voor uw voertuig vindt u op de KTM website.KTM PowerParts
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
3.4 Service
Voorwaarde voor storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding
genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen
chassiscomponenten beschadigen of afbreken.
3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 15
Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage,
kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onder-
delen reeds voor het bereiken van de volgende service-interval te controleren of te vervangen.
Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in
belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets.
3.5 Afbeeldingen
De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen.
Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving
is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst.
3.6 Klantenservice
De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM.
De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website.
Internationale KTM website: http://www.ktm.com
4 AFBEELDING VOERTUIG 16
4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave)
S00654-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 17
1 Gecombineerd instrument
2 Achteruitkijkspiegel
3 Koppelingshendel ( pag. 22)
4 Zadel
5 Bijrijderzadel
6 Zadelslot ( pag. 53)
7 Grepen ( pag. 54)
8 Motornummer ( pag. 21)
9 Zijstandaard ( pag. 56)
10 Versnellingshendel ( pag. 55)
4 AFBEELDING VOERTUIG 18
4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave)
S00655-10
4 AFBEELDING VOERTUIG 19
1 Boordgereedschap ( pag. 53)
2 Lichtschakelaar ( pag. 24)
2 Seinlichtschakelaar ( pag. 24)
2 Richtingaanwijzerschakelaar ( pag. 25)
2 Claxonknop ( pag. 23)
3 Tankdop
4 E-starterknop ( pag. 26)
5 Noodstopschakelaar ( pag. 25)
6 Remhendel ( pag. 22)
7 Contact-/stuurslot ( pag. 26)
8 Framenummer ( pag. 20)
8 Typeplaatje ( pag. 20)
9 Voetsteunen bijrijder ( pag. 54)
10 Rempedaal ( pag. 56)
5 SERIENUMMERS 20
5.1 Framenummer
0
0
0
0
0011
402408-10
Het framenummer is aan de rechterkant van het balhoofd gegraveerd.
5.2 Typeplaatje
0
0
0
0
0011
402174-10
Het typeplaatje bevindt zich aan het frame rechts naast het balhoofd.
5 SERIENUMMERS 21
5.3 Motornummer
402486-10
Het motornummer is aan de linker kant van de motor onder het ketting-aandrijfwiel
gegraveerd.
5.4 Sleutelnummer
402245-10
Sleutelnummer staat op de .KEYCODECARD
Info
U heeft het sleutelnummer nodig voor het bestellen van een reservesleutel. Bewaar
de op een veilige plaats.KEYCODECARD
6 BEDIENINGSELEMENTEN 22
6.1 Koppelingshendel
S00656-10
De koppelingshendel is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
6.2 Remhendel
S00663-10
De remhendel is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 23
6.3 Gashendel
S00664-10
De gashendel is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
6.4 Claxonknop
S00660-10
De claxonknop is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Claxonknop in de uitgangspositie
Claxonknop ingedrukt In deze stand wordt de claxon gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 24
6.5 Lichtschakelaar
S00657-10
De lichtschakelaar is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Dimlicht aan Lichtschakelaar is omlaag gezwenkt. In deze stand zijn het
dimlicht en het achterlicht ingeschakeld.
Groot licht aan Lichtschakelaar naar boven geschakeld. In deze stand zijn
het groot licht en het achterlicht ingeschakeld.
6.6 Seinlichtschakelaar
S00659-10
De seinlichtschakelaar is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Seinlichtschakelaar in uitgangspositie
Seinlichtschakelaar ingedrukt In deze stand wordt het seinlicht (groot licht) gebruikt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 25
6.7 Richtingaanwijzerschakelaar
S00658-10
De richtingaanwijzerschakelaar is aan de linkerkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Richtingaanwijzer uit
Richtingaanwijzer links aan Richtingaanwijzerschakelaar naar links
gedrukt. De richtingaanwijzerschakelaar gaat na het indrukken weer terug
naar de middelste stand.
Richtingaanwijzer rechts aan Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts
gedrukt. De richtingaanwijzerschakelaar gaat na het indrukken weer terug
naar de middelste stand.
Voor uitschakelen van de richtingaanwijzer de richtingaanwijzerschakelaar naar de schake-
laarbehuizing drukken.
6.8 Noodstopschakelaar
S00661-10
De noodstopschakelaar is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
Noodstopschakelaar uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbro-
ken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt
niet worden gestart.
Noodstopschakelaar aan Deze stand is nodig voor het rijden. Het ontste-
kingscircuit is gesloten.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 26
6.9 E-starterknop
S00662-10
De e-starterknop is aan de rechterkant van het stuur aangebracht.
Mogelijke toestanden
E-starterknop in de uitgangspositie
E-starterknop ingedrukt In deze stand wordt de e-starter gebruikt.
6.10 Contact-/stuurslot
S00665-10
Het contact-/stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat.
Mogelijke toestanden
Ontsteking uit In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken.OFF
Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in.
De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
Contact ingeschakeld In deze stand is het ontstekingscircuit geslotenON
en kan de motor worden gestart.
Stuur geblokkeerd In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en
het stuur geblokkeerd. De contactsleutel kan eruit worden getrokken.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 27
6.11 Stuur vergrendelen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
400732-01
Voertuig parkeren.
Het stuur helemaal naar links draaien.
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan niet meer worden bewogen.
6.12 Stuur ontgrendelen
400731-01
Sleutel in het contact-/stuurslot steken, indrukken en rechts links draaien. Sleutel eruit
trekken.
Het stuur kan weer worden bewogen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 28
6.13 Gecombineerd instrument
6.13.1 Overzicht
401685-10
1 Display ( pag. 35)
2 Functietoetsen ( pag. 33)
3 Informatiedisplay ( pag. 39)
4 Controlelampjes ( pag. 34)
6 BEDIENINGSELEMENTEN 29
6.13.2 Activering en test
401686-01
Activering
Het gecombineerde instrument wordt geactiveerd als het contact wordt ingeschakeld.
Test
De segmenten van de toerentalmeter en de versnellingsindicatie gaan één voor één aan en
weer uit.
De snelheidsindicatie tel van 0 tot 199 en weer terug.
De overige indicatiesegmenten buiten het informatiedisplay gaan kort branden.
Op het informatiedisplay verschijnen de letters READY TO RACE >>.
Vervolgens gaat de weergave naar de laatste geselecteerde modus.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 30
6.13.3 Waarschuwingen
401309-01
Als de oliedruk te laag is verschijnt er op het informatiedisplay.Low Oil Pressure
401310-01
Als het brandstofpeil de reservemarkering heeft bereikt verschijnt er op hetLow Fuel Level
informatiedisplay.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 31
401311-01
Als de koelmiddeltemperatuur tot boven de aangegeven waarde stijgt verschijnt er High Coo-
lant Temperature op het informatiedisplay.
Koelmiddeltemperatuur 110 °C
401312-01
Als de zijstandaard is uitgeklapt verschijnt er op het informatiedisplay.Side Stand Down
401313-01
Als de accuspanning onder de aangegeven waarde valt verschijnt er op het infor-Low Battery
matiedisplay.
Accuspanning 10,80 V
6 BEDIENINGSELEMENTEN 32
401461-01
Service Not Reset verschijnt gedurende 10 seconden op het informatiedisplay, als het con-
tact ingeschakeld wordt en de gereden afstand voor een servicebeurt is overschreden of de
service-indicatie bij een servicebeurt niet is gereset.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 33
6.13.4 Functietoetsen
401685-12
Met de toetsMODE wordt de weergavemodus gewisseld.
Mogelijke weergavemodi zijn het totaal afgelegde traject ( ), traject 1 ( ) en tra-ODO TRIP 1
ject 2 ( ).TRIP 2
Door de toetsSET lang in te drukken worden de functies traject 1 ( ) enTRIP 1
traject 2 ( ) teruggezet op en door kort op de toetsTRIP 2 0.0 SET te drukken wisselt het
informatiedisplay naar de volgende weergavemodus.
Toets heeft geen functie.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 34
6.13.5 Controlelampjes
401686-01
Mogelijke toestanden
Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme
Richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje motordiagnose ( ) brandt geel De OBD (on-MIL
board-diagnose) heeft een emissie- of veiligheidskritieke fout geconsta-
teerd.
Schakelindicator brandt/knippert rood Het ingestelde schakeltoerental is
bereikt.
Controlelampje stationair brandt groen Versnelling is in vrij geschakeld.
Controlelampje voor groot licht brandt blauw Groot licht is ingeschakeld.
Controlelampje wegrijblokkering brandt/knippert rood Status- of foutmel-
ding bij de wegrijblokkering/alarminstallatie (optioneel).
Waarschuwingslampje algemeen brandt geel Een aanwij-
zing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd. Deze wordt ook op
het informatiedisplay weergegeven.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 35
6.13.6 Display
401685-11
De snelheid wordt aangegeven in kilometer per uur of in mijl per uur .km/h mph
De toerentalmeter geeft het motortoerental in toeren per minuut aan.
De versnellingsindicatie geeft de met de versnellingsbak geschakelde versnelling aan.
De koelmiddeltemperatuur wordt in het gedeelte aangegeven.
De tijd wordt in het gedeelte aangegeven.
Het vulpeil in de brandstoftank wordt in het gedeelte aangegeven.
Op het informatiedisplay wordt extra informatie weergegeven.
Info
De tijd moet worden ingesteld als de accu losgekoppeld is geweest van het voertuig
of als de zekering eruit gehaald was.
De intensiteit van het led-display hangt af van de helderheid in de omgeving.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 36
6.13.7 Vulpeilindicatie van de brandstoftank
401292-01
De vulpeilindicatie op het display bestaat uit 9 balkjes. Hoe meer balkjes er branden, hoe
meer brandstof er in de brandstoftank zit.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 37
6.13.8 Weergave TRIP F
401293-01
Als het brandstofpeil de reservermarkering heeft bereikt, wisselt de weergavemodus auto-
matisch naar en begint bij te tellen, onafhankelijk van de weergavemodus dieTRIP F 0.0
daarvoor was geactiveerd.
Info
Als de weergavemodus verschijnt begint tegelijkertijd het waarschuwings-TRIP F
lampje algemeen te branden en op het informatiedisplay verschijnt de waarschu-
wing .Low Fuel Level
6 BEDIENINGSELEMENTEN 38
6.13.9 Temperatuurindicatie koelmiddel
401292-01
De temperatuurindicatie op het display bestaat uit 13 balkjes. Hoe meer balkjes er bran-
den, hoe heter het koelmiddel. Als alle balkjes branden verschijnt er op het informatiedis-
play bovendien de waarschuwing High Coolant Temperature.
Mogelijke toestanden
Motor koud Tot drie balkjes branden.
Motor warm Vier tot tien balkjes branden.
Motor heet Elf tot dertien balkjes branden.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 39
6.13.10 Informatiedisplay
401291-10
Op het informatiedisplay worden verschillende waarschuwingen weergegeven.
Als het waarschuwingslampje algemeen gaat branden dan wordt ook de bijbehorende
waarschuwing op het informatiedisplay weergegeven.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 40
6.13.11 Menu rijtijd/gemiddelde snelheid
401334-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu wordt de rijtijd en de gemiddelde snelheid aangegeven.
Info
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
6 BEDIENINGSELEMENTEN 41
6.13.12 Menu gemiddelde snelheid/gemiddeld verbruik 1
401465-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden de gemiddelde snelheid en het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of
l/100mile) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele
100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddelde snelheid en gemiddeld verbruik 1 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
6 BEDIENINGSELEMENTEN 42
6.13.13 Menu gemiddeld verbruik 1/gemiddeld verbruik 2
401466-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 1 in l/100km (of l/100mile) en het gemid-
delde verbruik 2 in km/l (of mile/l) aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 1 en 2 worden na het inschakelen van het contact pas na
enkele 100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddeld verbruik 1 en 2 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
6 BEDIENINGSELEMENTEN 43
6.13.14 Menu gemiddeld verbruik 2/service
401467-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden het gemiddelde verbruik 2 in km/l (of mile/l) en de afstand tot de vol-
gende servicebeurt aangegeven.
Info
Het gemiddelde verbruik 2 wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele
100 meter aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest wordt de indicatie
gemiddeld verbruik 2 weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
6 BEDIENINGSELEMENTEN 44
6.13.15 Menu service/reikwijdte
401468-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu wordt de en de resterende tijd tot de volgende servicebeurt en de reikwijdte
aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en de hoeveelheid brand-
stof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele 100 meter
aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest worden de indicatie
reikwijdte en rijtijd weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
6 BEDIENINGSELEMENTEN 45
6.13.16 Menu reikwijdte/rijtijd
401469-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
SET toets zo vaak kort indrukken, tot de gewenste indicatie op het informatiedisplay ver-
schijnt.
In dit menu worden de reikwijdte en de rijtijd aangegeven.
Info
De reikwijdte is afhankelijk van het gemiddelde verbruik en de hoeveelheid brand-
stof in de brandstoftank.
De reikwijdte wordt na het inschakelen van het contact pas na enkele 100 meter
aangegeven.
Als het contact meer dan 60 minuten uitgeschakeld is geweest worden de indicatie
reikwijdte en rijtijd weer teruggezet op 0.
SET toets kort
indrukken.
Volgende weergavemodus op het informatiedisplay
6 BEDIENINGSELEMENTEN 46
6.13.17 Menu totaal traject ODO
401303-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE ODOtoets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.
ODO geeft het totaal gereden traject aan.
Info
Deze waarde blijft ook opgeslagen als de accu is van het voertuig losgekoppeld wordt
en/of de zekering is gesmolten.
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
6 BEDIENINGSELEMENTEN 47
6.13.18 Menu traject 1 TRIP 1
401304-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE TRIP 1toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.
TRIP 1 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoorbeeld de afstand tussen
twee tankstops. loopt altijd mee tot .TRIP 1 999.9
SET toets 5 - 10
seconden indruk-
ken.
Indicatie wordt geresetTRIP 1
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
6.13.19 Menu traject 2 TRIP 2
401305-01
Voorwaarden
Alternatief 1
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
Alternatief 2
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets rijdt.
MODE TRIP 2toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 48
TRIP 2 geeft de gereden afstand sinds de laatste reset aan, bijvoorbeeld de afstand tussen
twee tankstops. loopt altijd mee tot .TRIP 2 999.9
SET toets 5 - 10
seconden indruk-
ken.
Indicatie wordt geresetTRIP 2
MODE toets indruk-
ken.
Volgende weergavemodus op het display
6.13.20 Kilometer of mijl instellen
Info
Landspecifieke instellingen instellen.
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401303-01
MODE ODOtoets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.
MODE toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie wisselt van op of van op .km/h mph mph km/h
6 BEDIENINGSELEMENTEN 49
6.13.21 Tijd instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401303-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.ODO
MODE SETen toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd begint te knipperen.
Urenweergave instellen met de toets.MODE
Minutenweergave instellen met de toets.SET
MODE SETen toets 5 - 10 seconden indrukken.
De tijd is ingesteld.
6.13.22 Schakeltoerental RPM 1 instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401307-01
MODE toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.TRIP 2
MODE toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie verschijnt.RPM 1
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM 1 is het toerental vanaf het moment dat de schakelindicator activeert en
knippert.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 50
Het toerental met de en toets instellen.MODE SET
Info
De toets verhoogt de waarde.MODE
De toets verlaagt de waarde.SET
De beide toetsen voor ca. 15 seconden niet indrukken.
De indicatie gaat uit en het ingestelde toerental is opgeslagen.RPM 1
6.13.23 Schakeltoerental RPM 2 instellen
Voorwaarden
Het contact is ingeschakeld.
De motorfiets staat stil.
401308-01
MODE TRIP 2toets zo vaak kort indrukken, tot de indicatie op het display verschijnt.
SET toets 5 - 10 seconden indrukken.
De indicatie verschijnt.RPM 2
Info
Het toerental kan in stappen van 50 worden ingesteld.
RPM 2 is het toerental vanaf het moment dat de schakelindicator continu brandt.
Het toerental moet altijd hoger zijn dan het toerental .RPM 2 RPM 1
Het toerental met de en toets instellen.MODE SET
Info
De toets verhoogt de waarde.MODE
De toets verlaagt de waarde.SET
De beide toetsen voor ca. 15 seconden niet indrukken.
De indicatie gaat uit en het ingestelde toerental is opgeslagen.RPM 2
6 BEDIENINGSELEMENTEN 51
6.14 Tankdop openen
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 52
B00710-10
Klep op de tankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken.
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingDe contactsleutel kan bij overbelasting afbreken.
Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen.
Op de tankdop drukken om de contactsleutel te ontlasten.
Contactsleutel 90° met de klok mee draaien.
Tankdop omhoogklappen.
Contactsleutel eruit trekken.
6.15 Tankdop sluiten
B00711-01
Waarschuwing
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de
gezondheid.
De tankdop na het sluiten op correcte vergrendeling controleren.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water
afspoelen.
Tankdop dichtklappen.
Tankdop omlaagdrukken, totdat het slot vergrendelt.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 53
6.16 Zadelslot
B00712-01
Het zadelslot bevindt zich links naast het zadel.
Het zadelslot kan met de contactsleutel ontgrendeld worden.
6.17 Boordgereedschap
B00758-10
Het boordgereedschap bevindt zich onder het bijrijderzadel.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 54
6.18 Grepen
B00717-10
De grepen zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets.
Bij het rijden met een bijrijder kan deze zich hieraan vasthouden.
6.19 Voetsteunen bijrijder
S00666-10
De voetsteunen voor bijrijder kunnen worden ingeklapt.
Mogelijke toestanden
Voetsteunen bijrijder ingeklapt Voor het rijden zonder bijrijder.
Voetsteunen bijrijder uitgeklapt Voor het rijden met bijrijder.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 55
6.20 Versnellingshendel
401950-10
De versnellingshendel is aan de linkerkant van de motor gemonteerd.
401950-11
De positie van de versnellingen kan worden afgelezen op de afbeelding.
De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling.
6 BEDIENINGSELEMENTEN 56
6.21 Rempedaal
402177-10
Het rempedaal bevindt zich voor de rechter voetsteun.
De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal.
6.22 Zijstandaard
402029-10
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig.
De zijstandaard is bestemd voor het parkeren van de motorfiets.
Info
Tijdens het rijden moet de zijstandaard omhooggeklapt zijn.
De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de rij-instructies.
Mogelijke toestanden
Zijstandaard uitgeklapt Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het
veiligheidsstartsysteem is actief.
Zijstandaard ingeklapt Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheids-
startsysteem is niet actief.
7 INBEDRIJFSTELLING 57
7.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfname
Gevaar
Gevaar voor ongevallenBestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent.
Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent.
Waarschuwing
Gevaar voor letselGeen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico.
Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescher-
ming.
Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften.
Waarschuwing
Gevaar voor vallenVerschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag.
Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken.
Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNiet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag.
Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
7 INBEDRIJFSTELLING 58
Info
Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee, dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai.
Verzeker u ervan dat de afleveringsinspectie is uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage.
U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig.
Lees voordat u voor het eerst gaat rijden de volledige bedieningshandleiding goed door.
Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen.
Oefen voordat u een lange rit gaat maken eerst op een geschikt terrein, zodat u gewend raakt aan het besturen van de motorfiets. Pro-
beer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt.
Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat uw voeten op de voetsteunen rusten.
Motor inrijden. ( pag. 58)
7.2 Motor inrijden
Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden.
Voorgeschreven waarde
Maximaal motortoerental
Tijdens de eerste: 1.000 km 7.500 1/min
Tip
Tijdens de inrijperiode het schakellicht instellen op het aangegeven motortoerental.
Schakeltoerental instellen. ( pag. 49)RPM 1
Schakeltoerental instellen. ( pag. 50)RPM 2
Vol gasgeven vermijden!
7 INBEDRIJFSTELLING 59
7.3 Voertuig beladen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTotaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag.
Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en bijrijder met
beschermende kleding en helm, plus de bagage.
Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag.
De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd.
Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht nemen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage beperkt de zichtbaarheid.
Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg.
De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
7 INBEDRIJFSTELLING 60
Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig worden geplaatst en het
gewicht moet gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel.
Op het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting letten.
Voorgeschreven waarde
Maximaal toegestaan totaalgewicht 335 kg
Maximaal toegestane asbelasting voor 125 kg
Maximaal toegestane asbelasting achter 210 kg
8 RIJ-INSTRUCTIES 61
8.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfname
Info
Voordat u gaat rijden moeten altijd de toestand van het voertuig en de verkeersveiligheid worden gecontroleerd.
Het voertuig moet zich tijdens het rijden in een technisch onberispelijke staat bevinden.
Motoroliepeil controleren. ( pag. 146)
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 96)
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 101)
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 98)
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 105)
Controleren of de remmen werken.
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 137)
Vervuiling van de ketting controleren. ( pag. 84)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
Bandentoestand controleren. ( pag. 112)
Bandenspanning controleren. ( pag. 114)
Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen.
Controleren of de elektrische installatie werkt.
Controleren of de bagage correct is bevestigd.
Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren.
Brandstofvoorraad controleren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 62
8.2 Starten
Gevaar
Gevaar voor vergiftigingUitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben.
Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie.
Gebruik een geschikte afzuiging, als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien.
Voorzichtig
Gevaar voor ongevallenElektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende accu beschadigd.
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken.
Aanwijzing
MotorschadeOngefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor.
Zonder luchtfilter dringt stof en vuil in de motor.
Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter.
Aanwijzing
MotorschadeHoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor.
Rij de motor altijd met een laag toerental warm.
8 RIJ-INSTRUCTIES 63
B00782-10
Stuur ontgrendelen. ( pag. 27)
Op het voertuig gaan zitten, zijstandaard ontlasten en met de voet helemaal omhoog
zwenken.
Noodstopschakelaar in de stand drukken.
Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand te draaien.
Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid
van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole
van het gecombineerde instrument uitgevoerd.
Versnelling stationair schakelen.
Het groene controlelampje stationair brandt.N
E-starterknop indrukken.
Info
E-starterknop pas indrukken als de functiecontrole van het gecombineerde
instrument is afgerond.
Tijdens het starten gas geven. Als er tijdens het starten wordt gasgegeven,GEEN
wordt geen brandstof ingespoten door het motormanagement en de motor slaat
dan niet aan.
Maximaal 5 seconden ononderbroken starten. Ten minste 5 seconden wachten
tot de volgende startpoging.
Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor
kan alleen worden gestart, als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij
geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als u met uitgeklapte
zijstandaard naar een versnelling schakelt en de koppelingshendel loslaat blijft
de motor stilstaan.
8 RIJ-INSTRUCTIES 64
8.3 Beginnen met rijden
Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gelijktijdig voorzichtig gasgeven.
Tip
Als de motor afslaat tijdens het starten, alleen de koppelingshendel trekken en e-starterknop indrukken. De versnelling hoeft
niet stationair te worden geschakeld.
8.4 Schakelen, rijden
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen.
Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden.
De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTerugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor.
Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen.
De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer.
Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 65
Waarschuwing
Gevaar voor letselDoor verkeerd gedrag kan de bijrijder van de motorfiets vallen.
Ervoor zorgen dat de bijrijder correct op de buddyseat zit, de voeten op de voetsteunen van de bijrijder zet en zich aan de
bestuurder of grepen vasthoudt.
Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor bijrijders in acht.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenRiskant rijgedrag vormt een groot risico.
Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenKoude banden hebben minder grip.
De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenNieuwe banden hebben minder grip.
Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd.
De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden.
Inrijfase 200 km
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag.
Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt.
Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren.
8 RIJ-INSTRUCTIES 66
Aanwijzing
MotorschadeBij oververhitting raakt de motor beschadigd.
Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur ver-
schijnt.
Laat de motor en het koelsysteem afkoelen.
Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem.
Info
Als u tijdens het rijden ongewone geluiden hoort, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geauto-
riseerde KTM-garage.
401950-11
Als de verhoudingen het toestaan (helling, rijsituatie e.d.) kunt u naar hogere versnellin-
gen schakelen.
Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling scha-
kelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven.
Info
De posities van de zes voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeel-
ding. De neutrale of vrije stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De
1e versnelling is de start- of bergversnelling.
De rijtemperatuur is bereikt als er 4 balkjes op de temperatuurindicatie branden.
Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. Vooral in bochten mag niet
geschakeld en slechts voorzichtig gasgegeven worden.
Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas
terugnemen.
Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel
langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 67
De motor uitzetten als het voertuig langere tijd stationair draait of stilstaat.
Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje motordiagnose gaat branden, moet u
meteen stoppen, de motor afzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-
garage.
8.5 Afremmen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig.
Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking.
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken.
De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHoger totaal gewicht verlengt de remweg.
Hou rekening met een langere remweg, als u met een bijrijder of met bagage rijdt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenStrooizout op de straat belemmert het remsysteem.
Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 68
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenDoor te sterk afremmen blokkeren de wielen.
Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan.
Om te remmen gas loslaten en tegelijkertijd met voorwiel- en achterwielrem remmen.
Op zandige, natte of gladde ondergrond moet overwegend de achterwielrem worden gebruikt.
Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Schakel daarbij afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnel-
ling.
Gebruik bij langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor. Schakel daarvoor een of twee versnellingen terug en hierbij de motor
niet op een te hoog toerental laten draaien. Zo hoeft u veel minder te remmen en raken de remmen niet oververhit.
8.6 Stoppen, parkeren
Waarschuwing
Gevaar voor letselOnbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen.
Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt.
Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden.
Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat.
Waarschuwing
Gevaar voor verbrandingSommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet.
Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn
afgekoeld.
Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert.
Aanwijzing
MateriaalschadeEen onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig.
8 RIJ-INSTRUCTIES 69
Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan.
De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat.
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
Motorfiets afremmen.
Versnelling stationair schakelen.
Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien.
Info
Als de motor uitgeschakeld werd met de noodstopschakelaar en het contact op het contactslot ingeschakeld blijft, wordt de voe-
ding naar de meeste verbruikers niet onderbroken en ontlaadt de accu. De motor daarom altijd met het contactslot uitzetten, de
noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties.
Motorfiets parkeren op vaste ondergrond.
Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten.
Stuur vergrendelen. ( pag. 27)
8.7 Transport
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
8 RIJ-INSTRUCTIES 70
Aanwijzing
Gevaar voor brandHete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar.
Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen.
Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken.
401448-01
Motor uitzetten en contactsleutel eruit trekken.
Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen
omvallen en wegrollen.
8.8 Brandstof tanken
Gevaar
Gevaar voor brandBrandstof is licht ontvlambaar.
De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen.
Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten.
Zet de motor uit, als u brandstof tankt.
Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig.
Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg.
Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht.
8 RIJ-INSTRUCTIES 71
Waarschuwing
Gevaar voor vergiftigingBrandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid.
Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt.
Adem geen brandstofdampen in.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn
gekomen.
Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen.
Aanwijzing
MateriaalschadeDoor een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter.
In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het
brandstofsysteem.
Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuOndeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu.
Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen.
8 RIJ-INSTRUCTIES 72
B00719-10
Motor uitzetten.
Tankdop openen. ( pag. 51)
Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant van de vulopening met brandstof bij-
vullen.
Brandstoftankvo-
lume totaal ca.
11 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95)
( pag. 172) (200 Duke EU/AR/MY/PH)
Gasohol 95 E20 (ROZ 95) ( pag. 172)
(200 Duke TH)
Super loodvrij type C (ROZ 95/RON
95/PON 91) ( pag. 175)
(200 Duke BR)
Tankdop sluiten. ( pag. 52)
9 SERVICESCHEMA 73
9.1 Extra informatie
Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een
extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht.
Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden.
9.2 Verplichte werkzaamheden
om de twee jaar
ieder jaar
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. ○ ● ● ● ●
Werking van de elektrische installatie controleren. ○ ● ● ● ●
Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeef reinigen. ( pag. 146) ○ ● ● ● ●
Remschijven controleren. ( pag. 95) ○ ● ● ● ●
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 98) ○ ● ● ● ●
Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( pag. 105) ○ ● ● ● ●
Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid. ○ ● ● ● ●
Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 96) ○ ● ● ●
Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 101) ○ ● ● ●
Bandentoestand controleren. ( pag. 112) ○ ● ● ● ●
Bandenspanning controleren. ( pag. 114) ○ ● ● ● ●
Schokdemper en voorvork controleren op lekkages. ○ ● ● ● ●
Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ● ●
Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren. ( pag. 89) ● ● ● ●
9 SERVICESCHEMA 74
om de twee jaar
ieder jaar
alle 15.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Kettingspanning controleren. ( pag. 85) ○ ● ● ● ●
Koelmiddelpeil controleren. ( pag. 137) ○ ● ● ● ●
Controleren of de radiateurventilator werkt. ○ ● ● ● ●
Luchtfilter vervangen. Luchtfilterbak reinigen. ● ●
Bowdenkabels controleren op beschadiging, knikken en instelling. ○ ● ● ● ●
Kabels controleren op beschadiging en legging zonder knikken. ○ ● ● ● ●
Klepspeling controleren.
Klepspeling controleren, bougie vervangen.
Remvloeistof van de voorwielrem verversen.
Remvloeistof van de achterwielrem verversen.
Balhoofdlagerspeling controleren. ○ ● ● ● ●
Stand van de koplamp controleren. ( pag. 129) ○ ● ●
Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken. ○ ● ● ● ●
Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. ○ ● ● ● ●
Service-indicatie resetten. ○ ● ●
Service op invoeren en noteren in het service- en garantieboekje.KTM Dealer.net ○ ● ● ● ●
Eenmalig interval
Periodiek interval
9 SERVICESCHEMA 75
9.3 Aanbevolen werkzaamheden
om de vier jaren
ieder jaar
alle 30.000 km
alle 7.500 km
na 1.000 km
Frame controleren.
Achterbrug controleren.
Achterbruglagers controleren. ● ●
Wiellagers op speling controleren. ● ●
Antivries controleren. ○●●●
Koelmiddel verversen.
Aftapslangen legen. ○●●●●
Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op
scheuren, dichtheid en correcte legging.
Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk
bewegen.
Controleren of de schroeven en moeren goed vastzitten. ○●●●●
Eenmalig interval
Periodiek interval
10 CHASSIS AFSTELLEN 76
10.1 Veervoorspanning schokdemper instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenWijzigingen aan het chassis kunnen het rijgedrag van het voertuig sterk veranderen.
Na wijzigingen eerst langzaam rijden om het rijgedrag te kunnen beoordelen.
Info
De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper.
Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en bijrijder en
zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit.
B01419-10
Door aan de stelring te draaien de veervoorspanning instellen.
Voorgeschreven waarde
Veervoorspanning
Standaard 3 klikken
Volledige nuttige belasting 6 klikken
Haaksleutel (T106S)
Info
Het veervoorspanning kan in 10 verschillende standen worden ingesteld.
10 CHASSIS AFSTELLEN 77
10.2 Versnellingshendel instellen
Info
Het instelbereik van de versnellingshendel is beperkt.
S00667-10
Moeren losdraaien.
Versnellingshendel door het draaien van de schakelstang instellen.
Voorgeschreven waarde
Instelbereik schakelstang 110… 122 mm
Info
De verstelling moet aan beide kanten gelijkmatig worden uitgevoerd.
Ten minste 5 schroefgangen moeten in de lagers zijn ingeschroefd.
Instelhoek controleren.
Voorgeschreven waarde
Instelhoek schakelstang omkering
versnellingshendel
90°
Moeren vastdraaien.
Info
De lagers van de schakelstang moeten na het vastdraaien van de contramoeren
in het midden en identiek ten opzichte van elkaar zijn uitgelijnd, om een vrije
beweging in de lagerschalen te kunnen garanderen.
Controleren of de versnellingshendel werkt en soepel kan schakelen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 78
11.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
S00682-01
Bevestigingen van de hefbok monteren.
Bevestiging achter in de hefbok plaatsen.
Montageadapter (61029955244)
Hefbok achter (69329955000)
Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug en de bevestigingen.
Motorfiets opkrikken.
11.2 Motorfiets van hefbok achter nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 79
402029-10
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard plaatsen.
Bussenkit verwijderen.
11.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
M00005-10
Voorwaarde
Beschermkap verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 80
C00197-01
Stuur in de rechtuitstand zetten. Hefbok positioneren.
Opnamebout (69329965030)
Hefbok voor (69329965000)
Info
Motorfiets altijd eerst achter opkrikken.
Motorfiets voor opkrikken.
11.4 Motorfiets van hefbok voor nemen
Aanwijzing
Gevaar voor beschadigingHet geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen.
Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond.
B01388-01
Hoofdwerk
Motorfiets beveiligen tegen omvallen.
Hefbok vooraan verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 81
M00005-10
Beschermkap monteren.
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 78)
11.5 Bijrijderzadel verwijderen
B00712-01
De contactsleutel in het zadelslot steken en met de klok mee draaien.
Het zadel achter optillen, naar de achteren schuiven en naar boven toe verwijderen.
De contactsleutel uit het zadelslot trekken.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 82
11.6 Bijrijderzadel monteren
B00724-10
De haken aan het bijrijderzadel in de beugels van de framearm vasthaken, ach-
terkant laten zakken en tegelijkertijd naar voren duwen.
Bijrijderzadel omlaag duwen totdat het vastklikt.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet verkeerd gemonteerde bijrijderzadel kan uit de ver-
ankering springen.
Na het monteren het bijrijderzadel omhoog trekken om te controleren of hij
goed is vergrendeld.
Vervolgens controleren of het bijrijderzadel correct is gemonteerd.
11.7 Zadel verwijderen
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 81)
B00725-10
Hoofdwerk
Schroeven verwijderen.
Het zadel achter optillen, naar de achteren trekken en naar boven toe verwijderen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 83
11.8 Zadel monteren
B00727-10
Hoofdwerk
De uitsparingen aan het zadel in de schroeven vasthaken en naar achteren laten
zaken.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef zadel M6 10 Nm
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 82)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 84
11.9 Kettingvervuiling controleren
400678-01
Ketting controleren op grove vervuiling.
» Als de ketting erg vuil is:
Ketting reinigen. ( pag. 84)
11.10 Ketting reinigen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenSmeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden.
Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 85
Info
De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
400725-01
Hoofdwerk
Ketting regelmatig reinigen.
Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal.
Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen.
Kettingreinigingsmiddel ( pag. 176)
Na het drogen kettingspray aanbrengen.
Kettingspray onroad ( pag. 176)
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 78)
11.11 Kettingspanning controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 86
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
B00731-10
Hoofdwerk
Versnelling stationair schakelen.
In de buurt van het glijblok de ketting omhoog in richting van de achterbrug duwen en
kettingspanning bepalen.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Kettingspanning 5… 7 mm
» Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Kettingspanning instellen. ( pag. 87)
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 78)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 87
11.12 Kettingspanning instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenEen verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen.
Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achter-
wiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken.
Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel
of wordt de motor beschadigd.
Controleer de kettingspanning regelmatig.
Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven.
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 88
S00668-10
Hoofdwerk
Moer losdraaien.
Moeren losdraaien.
Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven links en rechts instellen.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanning 5… 7 mm
Stelschroeven links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en
rechter kettingspanner in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen .
Zo is het achterwiel correct uitgelijnd.
Info
Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn.
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig. Controleer de instelling daarom op ver-
schillende plekken van de ketting.
Moeren vastdraaien.
Controleren of de kettingspanners tegen de stelschroeven liggen.
Moer vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 78)
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 89
11.13 Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel controleren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
100132-10
Hoofdwerk
Kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren.
» Als kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel zijn ingereden:
Aandrijfset vervangen.
Info
Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden
vervangen.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 90
1 2 3 18 19 20
00
0
0
0
00
BB
0
0
0
0
00AA
401288-10
Versnelling stationair schakelen.
Aan het onderste deel van de ketting trekken met het aangegeven gewicht .
Voorgeschreven waarde
Gewicht voor meting kettingslijtage 15 kg
De afstand van 20 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten.
Info
Kettingen slijten niet altijd gelijkmatig, daarom moet de meting op verschillende
plekken van de ketting worden herhaald.
Maximale afstand op het langste stuk
van de ketting
301,6 mm
» Als de afstand groter is dan de aangegeven maat:
Aandrijfset vervangen.
Info
Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel en
het ketting-aandrijfwiel worden vervangen.
Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten kettingwiel resp. ketting-
aandrijfwiel sneller.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 91
S00670-10
Schroef , en verwijderen. Kettingbescherming opzij schuiven.
C00199-10
Glijblok controleren op slijtage.
» Als het glijblok door slijtage zo veel materiaal heeft verloren, dat in het bereik
de boring van boven zichtbaar is:
Glijblok vervangen.
Controleren of het glijblok goed vastzit.
» Als het glijblok loszit:
Schroeven van het glijblok vastdraaien.
11 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 93
11.14 Bugspoiler demonteren
B00770-10
Schroeven verwijderen.
B00771-10
Schroeven verwijderen.
Bugspoiler verwijderen.
12 REMSYSTEEM 95
12.1 Remschijven controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remschijven verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
400480-10
Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken controleren op maat .
Info
Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raak-
vlak van de remplaketten.
Remschijven - slijtagegrens
voor 3,6 mm
achter 3,6 mm
» Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt.
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
Remschijven voor en achter controleren op beschadiging, scheuren en vervorming.
» Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is:
Remschijf van voorwielrem vervangen.
Remschijf van achterwielrem vervangen.
12 REMSYSTEEM 97
12.3 Remvloeistof voorwielrem bijvullen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de -markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.MIN
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
Waarschuwing
HuidirritatiesRemvloeistof veroorzaakt huidirritaties.
Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding.
Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt.
Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen.
Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen.
Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenTe oude remvloeistof vermindert de remwerking.
Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde
KTM-garage is u graag van dienst.)
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuProbleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu.
Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af.
12 REMSYSTEEM 98
Info
Zorg ervoor dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen. Remvloeistof vreet lak aan!
Alleen schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken!
Voorwerk
Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 98)
C00201-10
Hoofdwerk
Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir in horizontale positie zetten.
Schroeven verwijderen.
Deksel met membraan verwijderen.
Remvloeistof tot maat vullen.
Voorgeschreven waarde
Maat 5 mm
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 174)
Deksel met membraan positioneren. Schroeven monteren en vastdraaien.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
12.4 Remplaketten voorwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVersleten remvoeringen verminderen de remwerking.
Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.)
12 REMSYSTEEM 99
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenBeschadigde remschijven verminderen de remwerking.
Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwer-
king aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd.
Controleer de remplaketten regelmatig.
B00739-10
Remplaketten op minimale plaketdikte controleren.
Minimale plaketdikte 1 mm
» Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren.
» Als er beschadigingen of scheuren zijn:
Remplaketten van de voorwielrem vervangen.
12.5 Vrije slag rempedaal controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwiel-
rem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
12 REMSYSTEEM 100
S00671-10
Veer losmaken.
Rempedaal tussen eindaanslag en rempedaalcilinderzuiger heen en weer bewegen en
vrije slag controleren.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
» Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Vrije slag van het rempedaal instellen. ( pag. 100)
Veer vasthaken.
12.6 Vrije slag van het rempedaal instellen
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij oververhitting.
Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwiel-
rem op.
Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in.
12 REMSYSTEEM 101
S00672-10
Veer losmaken.
Moer losdraaien en met de schroef de aangegeven vrije slag instellen.
Voorgeschreven waarde
Vrije slag rempedaal 3… 5 mm
Info
Het instelbereik is beperkt.
Schroef tegenhouden en moer vastdraaien.
Veer vasthaken.
12.7 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenHet remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud.
Als het remvloeistofpeil onder de -markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten.MIN
Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van
dienst.)
12 REMSYSTEEM 104
H01142-10
Hoofdwerk
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroef verwijderen en schroefdopborging verwijderen.
C00203-11
Voertuig rechtop zetten.
Schroefdop met membraan verwijderen.
Remvloeistof tot de markering vullen.
Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( pag. 174)
Schroefdop met membraan monteren.
Info
Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen.
H01142-10
Voorwaarde
Schroefdop geborgd.
Schroefdopborging positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef dekselborging expansievat ach-
terwielrem
M5 7 Nm
13 WIELEN, BANDEN 106
13.1 Voorwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 79)
B00743-10
Hoofdwerk
Schroef enkele slagen losdraaien.
Schroeven losdraaien.
Op de schroef drukken om de steekas uit de asopname te schuiven.
Schroef verwijderen.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen.
Info
Remhendel niet gebruiken als het voorwiel is gedemonteerd.
13.2 Voorwiel monteren
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenOlie of vet op de remschijven vermindert de remwerking.
Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij.
Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel.
13 WIELEN, BANDEN 107
B00744-10
Hoofdwerk
Wiellager controleren op beschadiging en slijtage.
» Wanneer de wiellager beschadigd of versleten is:
Wiellager vervangen.
Keerringen en loopvlakken van de afstandsbussen reinigen en invetten.
Duurzaam vet ( pag. 176)
Afstandsbussen erin zetten.
Schroefdraad van de steekas en schroef reinigen.
Voorwiel positioneren en steekas plaatsen.
Remplaketten zijn correct gepositioneerd.
Schroef monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef steekas voor M8 26 Nm
Remhendel meerdere keren indrukken tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en
een drukpunt aanwezig is.
Motorfiets van hefbok voor nemen. ( pag. 80)
Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren.
Vorkpoten worden uitgelijnd.
Schroeven vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef asopname M8 15 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 78)
13 WIELEN, BANDEN 108
13.3 Achterwiel demonteren
Voorwerk
Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 78)
S00673-10
Hoofdwerk
Moer en ring verwijderen.
Kettingspanner verwijderen.
Achterwiel vasthouden en steekas met ring en kettingspanner eruit trekken.
Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven en ketting van het kettingwiel verwijde-
ren.
Waarschuwing
Gevaar voor ongevallenVerminderde remwerking door beschadigde remschijven.
Het wiel altijd zo neerleggen, dat de remschijven niet worden beschadigd.
Achterwiel naar achteren trekken uit de achterbrug verwijderen.
Info
Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gedemonteerd.
13 WIELEN, BANDEN 110
S00673-11
Achterwiel naar achteren trekken en steekas met ring en kettingspanner monte-
ren.
Voorgeschreven waarde
Kettingspanner links en rechts in dezelfde positie monteren.
Moer en ring monteren.
Het achterwiel naar voren duwen, zodat de kettingspanners tegen de schroeven liggen
en moer vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde stand ten
opzichte van de referentiemarkeringen staan. Zo is het achterwiel correct is uitge-
lijnd.
Moer steekas achter M14x1,5 90 Nm
Nawerk
Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 78)
Kettingspanning controleren. ( pag. 85)
13.5 Demperpakkingen achterwielnaaf controleren
Info
De kracht van de motor wordt door het kettingwiel overgebracht via 6 demperpakkingen op het achterwiel. Deze slijten tijdens het
rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, beschadigen de kettingwieldrager en de achterwielnaaf.
13 WIELEN, BANDEN 113
400602-10
Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten en beschadigingen.
» Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in
de band zijn gaan zitten:
Banden vervangen.
Profieldiepte controleren.
Info
Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht.
Minimale profieldiepte 2 mm
» Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde:
Banden vervangen.
H01144-10
Leeftijd van de banden controleren.
Info
De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden
en wordt met de laatste vier cijfers van de aanduiding gekenmerkt. De eer-DOT
ste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op
het productiejaar.
KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de
daadwerkelijke slijtage.
» Als de band ouder is dan vijf jaar:
Banden vervangen.
13 WIELEN, BANDEN 114
13.7 Bandenspanning controleren
Info
Een te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band.
Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en maximale levensduur van de band.
400695-01
Ventieldopje verwijderen.
Bandenspanning controleren bij koude banden.
Bandenspanning zonder bijrijder
voor 2,0 bar
achter 2,0 bar
Bandenspanning met bijrijder / volledige nuttige belasting
voor 2,0 bar
achter 2,2 bar
» Als de bandenspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde:
Bandenspanning corrigeren.
Ventieldopje monteren.
14 ELEKTRONICA 115
14.1 Accu demonteren
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
Voorwerk
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 81)
Zadel verwijderen. ( pag. 82)
B00750-10
Hoofdwerk
Minuspoolafdekking naar achteren trekken.
Minkabel van de accu loskoppelen.
14 ELEKTRONICA 116
B00751-10
Pluspoolafdekking naar achteren trekken.
Pluskabel van accu loskoppelen.
Rubberband losmaken.
Accu naar boven toe uit de accuhouder verwijderen.
Info
Motorfiets nooit met een lege of zonder accu gebruiken. In beide gevallen kun-
nen elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen worden beschadigd.
Het voertuig is dan niet meer verkeersveilig.
14.2 Accu monteren
B00751-11
Hoofdwerk
Accu in accuhouder positioneren.
Voorgeschreven waarde
De accupolen moeten naar boven wijzen.
Accu (FTZ-9) ( pag. 165)
Rubberband vasthaken.
Pluskabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Pluspoolafdekking positioneren.
14 ELEKTRONICA 117
B00750-11
Minkabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Minuspoolafdekking positioneren.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 83)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 82)
Tijd instellen. ( pag. 49)
14.3 Accu laden
Waarschuwing
Gevaar voor letselAccuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen.
Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen.
Vermijd contact met accuzuur en accugassen.
Vonken of open vuur uit de buurt van de accu houden.
Accu’s uitsluitend in goed geventileerde ruimtes laden.
Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen.
Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is
gekomen.
14 ELEKTRONICA 118
Waarschuwing
Gevaar voor het milieuAccu's bevatten milieubelastende materialen.
Gooi de accu niet bij het huishoudelijk afval.
Geef de accu's af bij een verzamelpunt voor oude accu's.
Info
Ook als de accu niet wordt belast verliest hij dagelijks aan lading.
De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de accu.
Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur.
Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest
de accu aan capaciteit.
Als de accu leeg is gestart moet hij meteen weer worden geladen.
Bij langere stilstand in lege toestand treedt er diepteontlading en sulftatie op en dat kan leiden tot vernietiging van de accu.
De accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 81)
Zadel verwijderen. ( pag. 82)
Minkabel van de accu loskoppelen, om schade aan de boordelektronica te vermijden.
14 ELEKTRONICA 119
M00729-10
Hoofdwerk
Acculader met accu verbinden. Acculader inschakelen.
Acculader (58429074000)
Met deze acculader kunt u ook de rustspanning en het startvermogen van de accu en
dynamo testen. Bovendien kan met deze lader de accu niet worden overladen.
Info
Deksel nooit verwijderen.
Accu laden met maximaal 10% van de capaciteit, dat op het accuhuis is
aangegeven.
Acculader na het laden uitschakelen en van de accu loskoppelen.
Voorgeschreven waarde
Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden.
Accu regelmatig bijladen als de motor-
fiets niet wordt gebruikt
3 maanden
Minkabel positioneren, schroef monteren en vastdraaien.
Minuspoolafdekking positioneren.
Nawerk
Zadel monteren. ( pag. 83)
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 82)
Tijd instellen. ( pag. 49)
14 ELEKTRONICA 120
14.4 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen
Info
Het zekeringenblok met de hoofdzekering en de zekeringen voor de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het bijrijder-
zadel.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
Bijrijderzadel verwijderen. ( pag. 81)
B00753-10
Hoofdwerk
Deksel van het zekeringenblok openen.
B00754-10
Defecte zekering verwijderen.
Voorgeschreven waarde
Zekering - 30 A - hoofdzekering1
Zekering - 15 A - gecombineerd instrument2
Zekering - 10 A - besturingsunit, hoofdrelais3
Zekering - 15 A - bobine, alarminstallatie (OPTIONEEL)4
Zekering - 15 A - radiateurventilator5
Zekering - 15 A - claxon, remlicht, richtingaanwijzer, groot licht, dimlicht, zijlicht,6
achterlicht, nummerplaatverlichting
14 ELEKTRONICA 121
Info
Een defecte zekering herkent u aan de gebroken smeltdraad .
Waarschuwing
Gevaar voor brandVerkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie.
Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde.
Overbrug of repareer geen zekeringen.
Voldoende sterke reservezekering plaatsen.
Zekering (75011088010) ( pag. 165)
Zekering (75011088015) ( pag. 166)
Zekering (75011088030) ( pag. 166)
Tip
Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u
heeft als het nodig is.
De werking van de stroomverbruikers controleren.
Zekeringenblokdeksel sluiten.
Nawerk
Bijrijderzadel monteren. ( pag. 82)
14 ELEKTRONICA 122
14.5 Lamp koplamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
601915-10
Hoofdwerk
Spreidnagels verwijderen.
14 ELEKTRONICA 123
601914-10
Schroeven verwijderen.
Koplampkap iets omhoog brengen naar voren zwenken.
B00760-10
Beschermkapje verwijderen.
Stekker loskoppelen.
B00761-10
Beugel losmaken.
Lamp koplamp verwijderen.
Nieuwe lamp in het koplamphuis positioneren.
Voorgeschreven waarde
Lamp van de koplamp zo plaatsen, dat de uitsteeksels in de uitsparingen grijpen.
Koplamp (H4 / sokkel P43t) ( pag. 166)
Beugel vasthaken.
14 ELEKTRONICA 124
B00760-10
Stekker verbinden.
Beschermkap monteren.
601914-10
Koplampkap omhoog zwenken.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplampkap M6 11 Nm Loctite®243™
601915-10
Spreidnagels aan beide kanten monteren.
Controleren of de lampen werken.
14 ELEKTRONICA 125
14.6 Zijlichtlamp vervangen
Aanwijzing
Beschadiging van de reflectorVet op de reflector reduceert het reflecterend vermogen.
Vet op de lampbuisjes van de gloeilamp verdampt door de hitte en zet zich af op de reflector.
Reinig en ontvet de lampbuisjes voor de montage.
De lampbuisjes niet met de blote hand aanraken.
Voorwerk
Alle stroomverbruikers uitschakelen en motor uitzetten.
601915-10
Hoofdwerk
Spreidnagels verwijderen.
14 ELEKTRONICA 128
307324-10
Koplampkap omhoog zwenken.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplampkap M6 11 Nm Loctite ®243™
601915-10
Spreidnagels aan beide kanten monteren.
Controleren of de lampen werken.
14 ELEKTRONICA 129
14.7 Koplampstand controleren
0
0
0
0
00AA
0
0
0
0
00BB
400726-10
Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van
het midden van de koplamp een markering aanbrengen.
Nog een markering aanbrengen op een afstand B onder de eerste markering.
Voorgeschreven waarde
Afstand B 5 cm
Voertuig op een afstand A loodrecht voor de muur zetten en het dimlicht inschakelen.
Voorgeschreven waarde
Afstand A 5 m
Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en bijrijder op de motorfiets zitten.
Stand van de koplamp controleren.
De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuur-
der, eventueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen.
» Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven
waarde:
Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 130)
14 ELEKTRONICA 130
14.8 Lichtbundelbreedte koplamp instellen
601915-10
Hoofdwerk
Spreidnagels 1verwijderen.
601914-10
Schroeven 2verwijderen.
Koplampkap iets omhoog brengen naar voren zwenken.
14 ELEKTRONICA 131
B00764-10
Door aan de schroef te draaien de lichtbundelbreedte van de koplamp instellen.
Voorgeschreven waarde
De grens tussen licht en donker moet bij de rijklare motorfiets met bestuurder, even-
tueel met bagage en bijrijder, precies op de onderste markering liggen (aangebracht
bij: koplampstand controleren).
Info
Draaien met de klok mee versmalt de lichtbundel en draaien tegen de klok in
verbreedt de lichtbundel.
601914-10
Koplampkap omhoog zwenken.
Schroeven monteren en vastdraaien.
Voorgeschreven waarde
Schroef koplampkap M6 11 Nm Loctite®243™
601915-10
Spreidnagels aan beide kanten monteren.
16 MOTOR AFSTELLEN 145
De koppelingshendelspeling mag niet veranderen.
» Als de koppelingshendelspeling verandert:
Traject van de koppelingskabel controleren.
16.4 Koppelingshendelspeling instellen
S00683-10
Stuur in de rechtuitstand zetten.
Manchet terugschuiven.
Contramoer losdraaien.
Koppelingshendelspeling met de stelschroef instellen.
Voorgeschreven waarde
Koppelingshendelspeling 1… 3 mm
Contramoer vastdraaien.
Manchet positioneren.


Produkt Specifikationer

Mærke: KTM
Kategori: Motor
Model: 200 Duke (2017)

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til KTM 200 Duke (2017) stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig