Mini Cabrio 2004 Manual

Mini Personbil Cabrio 2004

Læs gratis den danske manual til Mini Cabrio 2004 (171 sider) i kategorien Personbil. Denne vejledning er vurderet som hjælpsom af 9 personer og har en gennemsnitlig bedømmelse på 4.3 stjerner ud af 5 anmeldelser. Har du et spørgsmål om Mini Cabrio 2004, eller vil du spørge andre brugere om produktet?

Side 1/171
HANDLEIDING
MINI
MINI CABRIO
HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI
INHOUDSOPGAVE
2
© 2004 Bayerische Motoren Werke
Aktiengesellschaft
München, Duitsland
Nadruk, ook gedeeltelijk, is uitsluitend na
schriftelijke toestemming van BMW AG,
München, toegestaan.
Bestelnr. 01 46 0 158 098
nederlands III/04
Printed in Germany
Gedrukt op milieuvriendelijk papier,
chloorvrij gebleekt, geschikt voor recycling.
OPMERKINGEN
Over deze handleiding 6
Extra informatiebronnen 6
Gebruikte symbolen 6
Symbool op onderdelen van de auto 6
Uw individuele auto 6
Geldigheid ten tijde van de druk 7
Belangrijke veiligheidsinformatie 7
HET BELANGRIJKSTE
Bedieningsorganen 10
Afleeselementen 11
Afleeselementen bij navigatiesysteem of
Cockpit Chrono Pack 12
Controle- en waarschuwingslampen 14
Multifunctionele stuurwielen 18
BEDIENING
Openen en sluiten:
Sleutels 22
Centraal vergrendelingssysteem 22
Openen en sluiten: van buitenaf 23
Openen en sluiten: van binnenuit 26
Achterklep 27
Ruitbediening 29
Glazen dak, elektrisch 31
Zonnescherm 32
Vouwdak 33
Kap 33
Windscherm 37
Alarminstallatie 39
Afstellen:
Veilige zitpositie 41
Stoelen verstellen 42
Hoofdsteunen 43
Instap naar achteren 44
Veiligheidsgordels 45
Stoelverwarming 46
Stuurwiel 46
Spiegels 46
Kinderen veilig vervoeren 47
Car Memory 50
5
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
INDEX
Alles van A tot Z 156
6
Over deze handleiding
De nadruk is gelegd op een snelle oriënte-
ring in deze handleiding. Zoeken naar het
gewenste thema gaat het snelst met
behulp van het uitgebreide trefwoordenre-
gister achterin het boekje. Als u om te
beginnen een eerste overzicht over uw
auto wenst, vindt u dit in het eerste hoofd-
stuk.
Mocht u uw MINI verkopen, denkt u er dan
a.u.b. aan, ook deze handleiding aan de
nieuwe eigenaar te overhandigen; deze is
een belangrijk bestanddeel van de auto.
Extra informatiebronnen
Informatie over de MINI, zoals bijvoorbeeld
over de techniek, vindt u ook in het internet
onder www.MINI.com
Bij vragen staat uw MINI dealer u graag ter
beschikking.
Gebruikte symbolen
duidt op waarschuwingen die u
beslist moet lezen in verband met uw
veiligheid, de veiligheid van anderen en om
schade aan uw auto te voorkomen.
duidt op informatie die u in staat
stelt uw auto optimaal te gebruiken.
duidt op maatregelen die tot de
bescherming van het milieu bijdra-
gen.
< geeft het einde van een opmerking aan.
* duidt op speciale uitvoeringen, uitvoerin-
gen voor bepaalde landen en accessoires,
alsmede op uitrustingen en functies die op
het ogenblik van de druk nog niet beschik-
baar waren.
Car Memory, zie pagina 50. Verwijst
naar functies die afhankelijk van het
voertuig kunnen worden ingesteld. Deze
instellingen kunnen door uw MINI dealer
worden uitgevoerd.
Symbool op onderdelen van de auto
wijst er bij onderdelen van de auto op
dat deze handleiding moet worden
geraadpleegd.
Uw individuele auto
De fabrikant van uw MINI is de Bayerische
Motoren Werke Aktiengesellschaft,
BMW AG.
Bij de aankoop van uw MINI hebt u een
model met uw eigen individuele uitrus-
tingsniveau gekozen. Deze handleiding
beschrijft alle modellen en uitrustingen die
de fabrikant van uw MINI binnen hetzelfde
programma aanbiedt.
Hebt u er daarom begrip voor, dat ook uit-
voeringen worden beschreven waar u niet
voor hebt gekozen. Eventuele verschillen
kunt u gemakkelijk herkennen, omdat alle
speciale uitrustingen met een ster * zijn
aangegeven.
Als uw MINI is voorzien van speciale uitrus-
tingen die niet in deze handleiding zijn
beschreven, bv. een autoradio, dan zijn
extra handleidingen bijgeleverd, waarvoor
wij eveneens uw aandacht vragen.
OPMERKINGEN
7
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
Geldigheid ten tijde van de druk
Het hoge veiligheids- en kwaliteitsniveau
van de MINI auto's blijft door voortdurende
ontwikkeling van de constructies, het uit-
rustingsniveau en de accessoires gewaar-
borgd. In een uitzonderlijk geval kunnen
daardoor verschillen ontstaan tussen de
uitvoering van uw auto en deze handlei-
ding.
Belangrijke veiligheidsinformatie
Onderhoud en reparatie:
Voor geavanceerde techniek, zoals
bijvoorbeeld het gebruik van
moderne materialen en efficiënte elektro-
nica, zijn speciaal aangepaste onderhouds-
en reparatiemethoden vereist. De nodige
werkzaamheden aan uw MINI laten uitvoe-
ren door de MINI dealer of een werkplaats
die volgens de voorschriften van de fabri-
kant van uw MINI werkt met personeel dat
hiervoor is geschoold. Ondeskundig uitge-
voerde werkzaamheden kunnen schade tot
gevolg hebben verbonden met veiligheids-
risico's.<
Onderdelen en accessoires:
De fabrikant van uw MINI raadt u aan
onderdelen en accessoires te gebrui-
ken die door de fabrikant van uw MINI voor
uw auto zijn goedgekeurd.
De MINI dealer is de juiste contactpersoon
voor MINI originele onderdelen en accessoi-
res, voor andere door de fabrikant van uw
MINI goedgekeurde producten evenals het
bijhorende deskundig advies. Deze onder-
delen en producten zijn door de fabrikant
van uw MINI op hun veiligheid, werking en
deugdelijkheid getest. De fabrikant van uw
MINI neemt voor u de productverantwoor-
delijkheid op zich.
De fabrikant van uw MINI stelt zich ander-
zijds niet verantwoordelijk voor niet-goed-
gekeurde onderdelen of accessoires van
welke aard dan ook.
De fabrikant van uw MINI kan niet voor
ieder product van een ander merk beoorde-
len of het bij MINI voertuigen zonder veilig-
heidsrisico kan worden ingezet. Deze waar-
borg is ook niet gegeven als van
overheidswege een voor het land specifieke
vergunning wordt verleend. Dergelijke
tests kunnen niet altijd rekening houden
met alle bedrijfsomstandigheden van MINI
auto's en deze zijn daarom niet altijd vol-
doende.<
OPMERKINGEN
HET BELANGRIJKSTE
BEDIENING
GEBRUIK, ONDERHOUD,
REINIGING
STORINGEN
INDEX
TECHNISCHE GEGEVENS
9
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
Overzicht
10
BEDIENINGSORGANEN
1 Koplampafstelling 60
2>Stads-/dimlicht 58
>Richtingaanwijzers 59
>Parkeerlicht 58
>Grootlicht 59
>Lichtsignaal 59
>Boordcomputer 68
3 Ruitenwisserinstallatie 62
4 Instrumentenverlichting 59
5 Buitenspiegel afstellen 46
6 Waarschuwingsknipperlichtinstallatie
7 Motorkapontgrendeling 105
8 Claxon
9 Stuurwiel verstellen 46
10 OBD-stopcontact 117
11
OVERZICHTSTORINGEN
AFLEESELEMENTEN
1Toerenteller67 met controle- en waarschuwingslampen,vanaf pagina 142Display voor boordcomputer69Zonder boordcomputer: Aanduiding van de buitentemperatuur en momentele snelheid3Snelheidsmeter met controle- en waar-schuwingslampen, vanaf pagina 144 Controlelamp voor grootlicht/lichtsignaal175Display voor>Kilometerteller65>Dagteller65>Service-interval67>Programma-aanduiding voor automa-tische transmissie57> Klok656Dagteller op nul zetten65Instellen van de klok657Brandstofmeter658Thermometer voor het motorkoelvloeistof66
12
AFLEESELEMENTEN BIJ NAVIGATIESYSTEEM* OF COCKPIT CHRONO PACK*
1 Toerenteller 67
met controle- en waarschuwingslampen,
vanaf pagina 14
2 Aanduiding voor de boordcomputer 68
3 Snelheidsmeter met controle- en waar-
schuwingslampen, vanaf pagina 14
4 Dagteller op nul zetten 65
Instellen van de klok 65
5 Display voor
>Kilometerteller 65
>Dagteller 65
>Service-interval 67
>Programma-aanduiding voor automa-
tische transmissie 57
>Klok 65
13
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
AFLEESELEMENTEN BIJ NAVIGATIESYSTEEM* OF COCKPIT CHRONO PACK*
1 Controle- en waarschuwingslampen,
vanaf pagina 14
2 Brandstofmeter 65
Meer informatie over het navigatiesy-
steem, zie Gebruiksaanwijzing van het
navigatiesysteem.
3 Motorolietemperatuur
4 Motoroliedruk
5 Koelvloeistoftemperatuur
6 Controle- en waarschuwingslampen,
vanaf pagina 14
7 Brandstofmeter 65
14
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPEN
Techniek die zichzelf controleert
Controle- en waarschuwingslampen die
met een + zijn aangegeven, worden bij het
aanzetten van het contact op hun werking
gecontroleerd. Ze branden allen eenmaal,
maar de lengte van de periode kan voor elk
verschillend zijn.
Als in één van de systemen een defect
optreedt, dooft de betreffende lamp na het
starten van de motor niet of gaat tijdens
het rijden opnieuw branden. Hoe u hierop
moet reageren, leest u hierna.
Rood: direct stoppen
Laadstroom accu +
De accu wordt niet meer geladen.
V-riem of laadstroomcircuit van de
dynamo defect. Contact opnemen met de
MINI dealer.
Bij een defecte aandrijfriem niet ver-
der rijden, omdat de motor dan door
oververhitting beschadigd kan raken. Bij
het uitvallen van de stuurbekrachtiging is
er tegelijkertijd meer kracht nodig voor het
sturen.<
Motoroliedruk +
De motoroliedruk is te laag. Direct
stoppen. Motor afzetten. Contact
opnemen met de MINI dealer.
De rit niet voortzetten, omdat er
gevaar voor motorschade door onvol-
doende smering bestaat.<
Waarschuwingslamp
remsysteem +
Brandt ondanks niet-aangetrokken
handrem: remvloeistofniveau is te laag.
Alvorens verder te rijden de opmerkingen
op pagina's 98 en 112 in acht nemen. Het
systeem onverwijld laten controleren.
Bij de uitvoering met navigatiesysteem of
Cockpit Chrono Pack:
Koelvloeistoftemperatuur-waar-
schuwingslamp in het navigatiesy-
steem of Cockpit Chrono Pack +
gaat tijden de rit branden:
Motor te warm. Direct stoppen en de motor
uitzetten en laten afkoelen, zie ook
pagina 66. Het systeem onverwijld laten
controleren.
17
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPEN
Geel: ter informatie
Dieselvoorgloeien * +
De motor pas starten als de contro-
lelamp is gedoofd.
Meer informatie op pagina's 51, 52.
Groen: ter informatie
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde rich-
tingaanwijzers, ook bij het rijden
met een aanhanger.
Snel knipperen: eén of beide richtingaan-
wijzers zijn uitgevallen.
Meer informatie op pagina 59.
Snelheidsregeling
Brandt bij ingeschakeld systeem:
bediening via het multifunctioneel
stuurwiel of het sportstuurwiel met talrijke
functies.
Meer informatie op pagina 64.
Blauw: ter informatie
Grootlicht
Brandt bij ingeschakeld grootlicht
en bij het bedienen van het licht-
signaal.
Meer informatie op pagina 59.
18
MULTIFUNCTIONELE STUURWIELEN *
Stuurwielen met talrijke functies
Het multifunctioneel stuurwiel MFL en het
sportstuurwiel zijn voorzien van toetsen,
om snel en zonder van het verkeer afgeleid
te worden de volgende systemen te kun-
nen bedienen:
>Enkele functies van de audioapparatuur
>De snelheidsregeling.
Stuurwiel
1 Snelheidsregeling oproepen en voortzet-
ten
2 Snelheidsregeling inschakelen/onder-
breken/uitschakelen
3 Snelheidsregeling in het geheugen
opslaan en accelereren
4 Snelheidsregeling in het geheugen
opslaan en snelheid verminderen
Rechts:
5 Volume
6 Omschakelen tussen radio, CD/MD en
cassette
Links:
5 Bediening van:
>Radio
Kort indrukken: volgende/vorige
opgeslagen zender
Lang indrukken: zender opzoeken
>Cd/md
Kort indrukken: direct kiezen van een
titel
Lang indrukken: zoekloop in de titel
>Casette
Kort indrukken: direct kiezen van een
titel of versneld spoelen stoppen
Lang indrukken: versneld vooruit-/
terugspoelen
De bediening van het cassette-
loopwerk is bij de radio wave
niet mogelijk.<
20
HET BELANGRIJKSTE
BEDIENING
GEBRUIK, ONDERHOUD,
REINIGING
STORINGEN
INDEX
TECHNISCHE GEGEVENS
21
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
Bediening
22
SLEUTELS CENTRALE VERGRENDELING
De sleutelset
De set omvat drie sleutels. Naargelang de
uitrusting horen daar de volgende soorten
sleutels bij:
1 Centrale sleutel met afstandsbediening
Hij bepaalt de functie van het Key
Memory. Bepaalde functies van uw auto
kunnen zich naargelang de sleutel ver-
schillend gedragen.
Iedere centrale sleutel heeft een
duurzame accu die tijdens de rit in
het start-/contactslot automatisch
wordt opgeladen.
Daarom is het van belang dat u met cen-
trale sleutels die u gewoonlijk niet regel-
matig gebruikt ten minste ieder halfjaar
een langere rit maakt, zodat de accu
wordt opgeladen.<
2 Portier- en contactsleutel*
Met deze sleutel kunnen de portieren
alleen mechanisch worden geopend
3 Reservesleutel
Om veilig te bewaren, bv. in de porte-
monnee. Niet bedoeld om voortdurend
te worden gebruikt
Het principe
Het centraal vergrendelingssysteem treedt
in werking als het bestuurdersportier geslo-
ten is. De portieren, de achterklep en de
klep voor de tankdop worden tegelijkertijd
ont- of vergrendeld.
Het centraal vergrendelingssysteem ver-/
ontgrendelt uw auto:
>Bij een bedienen van buitenaf via de
afstandsbediening alsmede via het por-
tierslot
>Bij een bedienen van binnenuit via een
schakelaar
>Automatisch zodra u wegrijdt
>Automatisch, na afzetten van de motor.
Bij de bediening van buitenaf wordt tegelij-
kertijd de antidiefstalbeveiliging geacti-
veerd. Hiermee wordt voorkomen dat de
portieren via de vergrendelingsknoppen of
de handgrepen kunnen worden ontgren-
deld.
De alarminstallatie wordt eveneens in of
buiten werking gesteld, zie pagina 39.
Bij een zeer ernstig ongeval ontgrendelt het
centraal vergrendelingssysteem automa-
tisch. Bovendien worden de waarschu-
wingsknipperlichtinstallatie en de interi-
eurverlichting ingeschakeld.
25
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
OPENEN EN SLUITEN: VAN BUITENAF
Met het portierslot
Vergrendel de auto niet van buitenaf
als zich daarin personen bevinden,
omdat ontgrendelen van binnenuit daarna
niet mogelijk is.<
Als de auto correct is vergrendeld, lichten
de waarschuwingsknipperlichten eenmaal
kort op.
Bij het ontgrendelen knippert de waarschu-
wingsknipperlichtinstallatie twee keer.
Bij sommige exportuitvoeringen sleu-
tel tweemaal draaien. Eerst wordt het
bestuurdersportier en vervolgens de gehele
auto ontgrendeld.<
Deze functie kunt u laten activeren/
deactiveren.<
Handmatige bediening
In geval van een defect aan de elektrische
installatie kan met de sleutel in de eind-
standen van het portierslot het bestuur-
dersportier worden ontgrendeld of ver-
grendeld.
Comfortsluiten met het portierslot
De elektrisch bediende ruiten en het glazen
dak kunnen ook via het portierslot worden
gesloten.
Bij een gesloten portier de sleutel in de
stand Vergrendelen vasthouden.
Bij de MINI Cabrio wordt eerst de kap en
daarna de zijruiten gesloten.
U kunt het sluiten van de ruiten en
van het glazen dak met het portier-
slot laten activeren/deactiveren.<
26
OPENEN EN SLUITEN: VAN BINNENUIT
Met deze schakelaar wordt bij gesloten
portieren het centraal vergrendelingssys-
teem bediend. Hiermee worden de portie-
ren en de achterklep alleen ont- of vergren-
deld, maar niet diefstalbeveiligd.
Werd alleen het bestuurdersportier
met de afstandsbediening ontgren-
deld, zie pagina 23, en tipt u bij geopend
bestuurdersportier op de schakelaar, dan
worden het andere portier, de achterklep
en de klep van de tankdop ontgrendeld.
Een gesloten bestuurdersportier wordt bij
het aantippen vergrendeld.<
Vergrendelen
>Schakelaar naar beneden tippen of
>de vergrendelingsknoppen van de portie-
ren indrukken.
Na het wegrijden vergrendelt het
centraal vergrendelingssysteem uw
auto automatisch vanaf een bepaalde snel-
heid.<
Deze functie kunt u laten activeren/
deactiveren evenals de snelheid laten
instellen.<
De portieren tijdens de rit niet met de
vergrendelingsknoppen vergrende-
len, omdat zij bij een ongeval niet automa-
tisch ontgrendelen. Kinderen kunnen de
portieren van binnenuit vergrendelen. De
autosleutel daarom altijd meenemen,
zodat de auto altijd weer van buitenaf kan
worden geopend.<
Ontgrendelen en openen
1. Schakelaar naar boven tippen
2. De handgreep boven de armleuning
bedienen
of
de handgreep van elk portier afzonder-
lijk twee keer bedienen:
Om te ontgrendelen en te openen.
Comfortopenen
De schakelaar van de centrale vergrende-
ling na het openen ingedrukt houden.
Zijruiten en vouwdak worden geopend.
Het centraal vergrendelingssysteem
ontgrendelt uw auto automatisch
zodra u de motor afzet en de contactsleutel
in de stand 0 draait, zie pagina 51.<
Deze functie kunt u laten activeren/
deactiveren.<
27
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
ACHTERKLEP
Van buitenaf openen
De toets in de handgreeplijst indrukken en
de achterklep openen.
Ontgrendelen van het centraal vergrende-
lingssysteem, zie pagina 24.
Sluiten
Om verwondigen te voorkomen moet
er bij het sluiten altijd op worden ge-
let dat het bewegingsbereik van de achter-
klep vrij is.
De achterklep moet tijdens het rijden altijd
volledig gesloten zijn, anders kunnen uit-
laatgassen het interieur binnendringen.<
Wanneer toch met geopende achterklep
moet worden gereden:
1. Alle ruiten, glazen dak en vouwdak bij de
MINI Cabrio sluiten
2. De luchttoevoer van de verwarming, de
airconditioning of airconditioning met
elektronische temperatuurregeling sterk
vergroten, zie pagina's 77 of 80.
Handgreepkommen bij de MINI
De handgrepen in de binnenbekleding van
de achterklep vergemakkelijken het naar
beneden trekken.
28
ACHTERKLEP
Handmatig ontgrendelen bij de MINI
Bij een storing aan de elektrische installatie
kan de achterklep handmatig worden ont-
grendeld.
1. De achterbank opklappen
2. Aan de ring trekken,
de achterklep wordt ontgrendeld.
Achterklep bij de MINI Cabrio
De geopende achterklep kan met een
gewicht van maximum 80 kg worden
belast.<
Handmatig ontgrendelen bij de MINI
Cabrio
Bij een storing aan de elektrische installatie
kan de achterklep handmatig worden ont-
grendeld.
1. Met een centrale of contactsleutel de
vergrendeling van de rugleuningen van
de achterbank deactiveren
31
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
GLAZEN DAK, ELEKTRISCH*
Kantelen
Vanaf stand 1 van het contactslot:
>Schakelaar indrukken of
>schakelaar tot het drukpunt naar achte-
ren schuiven.
Openen en sluiten
Bij het openen van het glazen dak
erop letten, dat voldoende ruimte
overblijft voor de beweging van het glazen
dak. Anders kunnen beschadigingen optre-
den. De contactsleutel bij het verlaten van
de auto altijd meenemen en de portieren
sluiten, zodat bv. kinderen het dak niet
meer kunnen bedienen en zich kunnen ver-
wonden.<
Vanaf stand 1 van het contactslot:
1. Schakelaar tot het drukpunt in de
gewenste richting schuiven en vasthou-
den
2. Schakelaar loslaten als de gewenste
stand is bereikt.
Een gekanteld glazen dak niet met
geweld proberen te sluiten, anders
wordt het mechanisme beschadigd.<
Na het uitschakelen van het contact:
U kunt het glazen dak nog enige tijd bedie-
nen, zolang er geen portier wordt geopend.
Als het portier tijdens de bediening wordt
geopend, wordt de beweging onmiddellijk
onderbroken.
Automatisch openen en sluiten
Vanaf stand 2 van het contactslot:
Openen:
Schakelaar aan het drukpunt voorbij naar
achter schuiven:
Het dak wordt compleet geopend.
Sluiten:
1. Schakelaar aan het drukpunt voorbij
drukken:
Het dak sluit tot de gekantelde stand
2. Schakelaar nogmaals indrukken en inge-
drukt houden:
Het dak sluit volledig.
Als de schakelaar tijdens het openen en
sluiten wordt aangetipt, wordt de bewe-
ging direct gestopt.
32
GLAZEN DAK, ELEKTRISCH ZONNESCHERM* *
Inklembeveiliging
Ontmoet het glazen dak tijdens het sluiten
binnen ca. de laatste 20 cm weerstand, dan
wordt het sluiten onderbroken en het dak
gaat weer iets open.
Let er ondanks deze inklembeveili-
ging in ieder geval op dat het bewe-
gingsgebied van het glazen dak vrij is; in
grensgevallen zoals bv. bij een te geringe
weerstand, is een onderbreking van het
sluiten niet gewaarborgd.
De inklembeveiliging wordt buiten werking
gesteld als de schakelaar aan het drukpunt
voorbij wordt ingedrukt en wordt gehou-
den.
Bij het sluiten uit de gekantelde stand dient
u erop te letten dat het bewegingsgebied
van het glazen dak vrij is, omdat in deze
stand geen inklembeveiliging aanwezig
is.<
Comfortbediening
De comfortbediening is met de afstandsbe-
diening, zie pagina 24 en met het portier-
slot, zie pagina 25 mogelijk.
Met de hand openen en sluiten
Bij een storing aan de elektrische installatie
kan het glazen dak met de hand worden
geopend en gesloten:
1. Afdekking in de richting van het interi-
eur schuiven en verwijderen
2. Glazen dak met een inbussleutel in de
gewenste richting draaien.
1 Openen
1. Toets in de handgreep indrukken, pijl 1.
Het sluitmechanisme wordt ontgren-
deld
2. Het zonnescherm naar achteren schui-
ven.
2 Sluiten
1. Het zonnescherm met de handgreep
naar voren trekken
2. Handgreep aan de inrichting bevestigen,
pijl 2.
33
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
VOUWDAK KAP
Openen en sluiten
Vanaf stand 1 van het contactslot:
1 Sluiten:
Toets 1 indrukken
2 Openen:
Toets 2 indrukken tot de gewenste stand
of de eindstand is bereikt.
Het vouwdak kan tot een snelheid
van 120 km/h worden bediend.<
Elektrisch vouwdak
Om van uw MINI Cabrio te kunnen genie-
ten, hier enkele tips:
>Wij raden u aan de kap te sluiten wan-
neer u de auto parkeert.
De gesloten kap beschermt niet alleen
het interieur van de auto tegen schade
door plots veranderende weersomstan-
digheden, zij biedt ook een zekere
bescherming tegen diefstal
>Bewaar ook met gesloten kap waarde-
volle voorwerpen alleen in de vergren-
delde kofferruimte of in het afsluitbare
dashboardkastje
>Bevestig geen dakdragersystemen aan
de kap
>De kap bij temperaturen onder 10 °C niet
bedienen, om schade te voorkomen.
Laat de natte kap niet langer dan één
dag opgevouwen, om te voorkomen
dat blijvende schade door vochtigheid ont-
staat. Geen voorwerpen op de kap neerleg-
gen, zij kunnen bij kapbediening vallen en
tot beschadigingen of letsel leiden.<
Bedien de kap alleen bij stilstaande
auto, de handeling kan anders niet
worden uitgevoerd of wordt afgebroken.<
Rijden met niet volledig voltooid ope-
nings- of sluitingsproces kan tot
beschadigingen of letsel leiden.
Tijdens het openen en sluiten niet in het
mechanisme van het kapframe grijpen.
Kinderen tijdens de bediening uit het
zwenkbereik houden van de kap.
Om tijdens de rit de elektrisch bediende zij-
ruiten te sluiten altijd eerst de achterste
ruiten of alle vier ruiten tegelijkertijd slui-
ten, omdat anders bij hogere snelheden de
ruiten niet volledig dicht sluiten.<
34
KAP
Openen en sluiten
1 Sluiten
2 Openen
Om de accu te sparen, de kap zoveel
mogelijk met draaiende motor bedie-
nen.
Verwijder vóór het sluiten van de kap alle
voorwerpen van het voorruitframe. Zij kun-
nen het sluiten van de kap belemmeren.
De hulpinrichting voor het beladen moet
vergrendeld zijn en de kofferruimteafdek-
king moet zich in de benedenpositie bevin-
den, zie pagina 86.<
Vanaf stand 1 van het contactslot, met stil-
staande auto:
1. Neem de bovengenoemde veiligheids-
voorschriften in acht
2. Op de toets voor de kapbediening druk-
ken om het vouwdak te openen. Door
nogmaals te drukken wordt de kap
geopend.
De zijruiten bewegen zich met het
drukken van de toets voor de kapbe-
diening iets naar beneden.<
Als na het beëindigen van de openingsfase
de toets na het doven van de controlelamp
langer dan twee seconden ingedrukt wordt
gehouden, bewegen zich de zijruiten weer
naar omhoog. Tijdens deze sluitfase wordt
bovendien het vouwdak gesloten.
Indien de kap gedurende een langere
tijd geopend was, kan een handmatig
ondersteunen bij het eerstvolgende auto-
matische sluiten nodig zijn.
Indien de kap kort voor het einde van de
sluitfase tot stilstand komt, van buitenaf
tegen het voorste kapframe drukken om
het sluiten met ingedrukte toets te onder-
steunen tot alles weer automatisch wordt
voortgezet.<
Controlelampen
>De controlelamp brandt tijdens de kap-
bediening zolang de openings- of sluit-
fase nog niet volledig is voltooid
>De controlelamp knippert nadat de toets
wordt losgelaten:
De openings- of sluitfase is nog niet vol-
ledig voltooid.
De afloop kan met behulp van de toets in
de gewenste richting worden voortgezet
>De controlelamp knippert met snelle fre-
quentie. De kap kan niet worden
bediend:
De kofferruimteafdekking bevindt zich
niet in de benedenpositie, zie pagina 86
of de hulpinrichting voor het beladen is
niet correct vergrendeld, zie pagina 86.
35
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
KAP
Onderbreking
De automatische bewegingsafloop wordt
direct onderbroken als de toetsen voor de
kapbediening worden losgelaten. De afloop
kan met behulp van de toetsen in de
gewenste richting worden voortgezet.
Hij wordt eveneens onderbroken als de
bewegingsafloop mechanisch wordt
geblokkeerd. Om in dit geval de kap
opnieuw te kunnen bedienen:
1. Het contact uit- en weer inschakelen
2. Op de toets drukken om de afloop in de
gewenste richting voort te zetten.
Kam de kap na herhaalde malen ach-
ter elkaar te zijn geactiveerd alleen
nog in één richting bewogen worden, dan is
het kapsysteem te sterk verhit. Laat het
systeem met ingeschakeld contact ca.
20 minuten afkoelen.<
De zijruiten niet sluiten met behulp
van de toetsen voor het elektrisch
bediende ruitmechanisme voordat de sluit-
fase is afgesloten, anders kan niet worden
gewaarborgd dat de zijruiten optimaal met
de afdichtrubbers van de kap afsluiten.<
Als het sluiten of openen wordt onderbro-
ken door de toetsen los te laten, blijft de
kap enkele minuten in de betreffende
stand voordat zij langzaam een stabiele
positie inneemt. De afloop kan met de toet-
sen worden voortgezet.
De sluitfase niet meermaals achter
elkaar onderbreken en voortzetten,
daardoor kan het volautomatische mecha-
nisme van het kapframe worden bescha-
digd.<
Comfortbediening
De comfortbediening is met de afstandsbe-
diening, zie pagina 24 en met het portier-
slot, zie pagina 25 mogelijk.
Met de hand sluiten bij een defect van
de elektrische installatie
De kap alleen handmatig sluiten als
het dringend noodzakelijk is, echter
nooit met de hand openen. Door ondeskun-
dig gebruik kunnen beschadigingen ont-
staan.<
Indien mogelijk, het sluiten van de
kap met twee personen uitvoeren.<
Vóór het sluiten
1. Achterklep openen
2. De hulpinrichting voor het beladen ont-
grendelen, zie pagina 86
3. De afdekking in de linker zijbekleding
verwijderen
4. Met de schroevendraaier uit het boord-
gereedschap, zie pagina 122, de onder-
ste schroef, pijl, in pijlrichting anderhalf
omwenteling draaien.
36
KAP
Sluiten
1. De kap aan het betreffende frame van
de zijkant met beide handen aanvatten
2. De kap er aan beide zijden gelijktijdig
uittillen en naar voren op de paravent
zwenken.
3. De afdekking aan het dakmidden met de
schroevendraaier uittillen
4. De speciale inbussleutel uit het boordge-
reedschap in de daarvoor bestemde
opname plaatsen
Vouwdak sluiten:
5. De inbussleutel in de richting van pijl 1
drukken
6. De inbussleutel in de richting van pijl 2
draaien
De kap volledig sluiten:
7. De inbussleutel opnieuw draaien tot de
kap vergrendeld is.
De sluitfase moet volledig worden
voltooid, omdat anders beschadigin-
gen en letsel kunnen ontstaan.<
Richt u om een defect te verhelpen
tot uw MINI dealer.<
37
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
WINDSCHERM*
Het windscherm houdt de luchtbewegin-
gen in het interieur van de auto met
geopende kap gering, zodat de rit ook aan-
genaam blijft bij hogere snelheden. Het
wordt samengeklapt in een zak geleverd en
kan in de kofferruimte worden opgebor-
gen.
Het windscherm niet in aanraking
brengen met scherpe voorwerpen,
daardoor kan het net worden beschadigd.
Geen voorwerpen op het gemonteerde
windscherm plaatsen. Let er bij het opber-
gen in de kofferruimte op dat het wind-
scherm niet door voorwerpen wordt
beschadigd.<
Vóór de montage
1. Windscherm uit de zak halen
2. Windscherm uiteen klappen
3. Arretering samendrukken tot ze aan-
grijpt.
Aanbrengen
1. Bevestigingspennen 1 en 2 op de ene
zijde uitschuiven tot ze aangrijpen
2. Windscherm met de bevestigingspen-
nen in de daarvoor bestemde openingen
op deze voertuigzijde inzetten
38
WINDSCHERM*
Openklappen
3. Bevestigingspennen op de andere zijde
in de daarvoor bestemde openingen
schuiven en doen aangrijpen
4. Bovenste helft van het windscherm naar
boven klappen.
Met opgezet windscherm de rugleu-
ningen niet te ver naar achteren laten
hellen als de stoelen tot de eindpositie
moet worden teruggeschoven, omdat daar-
door het windscherm kan worden bescha-
digd.<
Verwijderen
De arretering aan het bevestigingshandvat
losmaken, daarvoor het handvat lichtjes
naar voren draaien en terugschuiven. Het
verdere verloop zoals voor de montage
maar in omgekeerde volgorde. Samenklappen
Om de arretering los te zetten, het handvat
van de bevestigingspen 1 aan de zijde in de
achterste positie schuiven.
39
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
ALARMINSTALLATIE*
Het principe
De alarminstallatie reageert op:
>Het openen van een portier, de motorkap
of de achterklep
>Bewegingen in het interieur van de auto
>Wijziging van de hoek van de auto, bv. bij
een poging wielen te stelen of de auto
weg te slepen
>Onderbreking van de accuspanning.
De alarminstallatie reageert afhankelijk
van de landenuitvoering op een verschil-
lende manier op onbevoegde handelingen:
>Akoestisch alarm van 30 seconden
>Inschakelen van de waarschuwingsknip-
perlichtinstallatie gedurende ca. vijf
minuten.
Inschakelen en uitschakelen
Tegelijkertijd met het vergrendelen en ont-
grendelen van de auto via de afstandsbe-
diening of een portierslot wordt eveneens
de alarminstallatie in- of uitgeschakeld.
De alarminstallatie kan niet worden
geactiveerd als het bestuurderspor-
tier niet correct is gesloten.
Bij sommige exportuitvoeringen kan de
alarminstallatie alleen met de afstandsbe-
diening worden bediend.
Bij het ontgrendelen via een portierslot
treedt bij deze auto's het alarm in wer-
king. <
Alarm beëindigen
>De toets van de afstandsbediening
indrukken, ontgrendelen, pagina 23, of
>de contactsleutel in stand 1 draaien,
pagina 51.
Controlelamp
Alarminstallatie:
>Controlelamp in de bedieningshendel
van de ruitenwisserinstallatie knippert
continu:
De installatie is geactiveerd
>De controlelamp knippert bij het ver-
grendelen:
Portieren of achterklep zijn niet goed
gesloten.
Ook als deze niet meer worden gesloten,
is de auto voor het overige beveiligd en
de controlelamp flitst na 10 seconden.
De interieurbeveiliging is echter niet
geactiveerd
>De controlelamp dooft bij het ontgren-
delen:
Er zijn in de tussentijd geen onbevoegde
handelingen verricht aan uw auto
43
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
STOELEN VERSTELLEN HOOFDSTEUNEN
Lordosesteun*
De welving van de rugleuning kan worden
aangepast, zodat de wervelkolom, lordose,
wordt ondersteund.
Doordat de bovenste bekkenrand en de
wervelkolom worden ondersteund, is een
rechte en ontspannen zithouding mogelijk.
Aan het wiel draaien.
Welving wordt sterker of zwakker.
Rugleuning instellen
1. Aan de hendel trekken aan de binnen-
zijde van de stoel
2. De rugleuning naar wens belasten of
ontlasten
3. Hendel loslaten, zodat de rugleuning
aangrijpt.
Instellen
Naar boven: aan de hoofdsteunen trekken.
Naar beneden: toets indrukken en gelijktij-
dig de hoofdsteun naar beneden schuiven.
De hoofdsteun zo instellen dat het
midden ervan zich ongeveer op oor-
hoogte bevindt, om bij ongevallen het
gevaar van beschadiging van de nekwer-
vels te verkleinen.
De achterste hoofdsteunen slechts in de
laagste stand laten zakken als geen passa-
giers achterin zitten, omdat anders de wet
wordt overtreden. De ingeschoven hoofd-
steunen weer uitschuiven, voordat achterin
passagiers worden meegenomen.<
45
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
VEILIGHEIDSGORDELS
Sluiten
Het gordelslot moet hoorbaar aangrijpen.
Controlelamp
De controlelamp op het display
brandt enkele seconden of, afhan-
kelijk van de uitvoering, tot na het
omgespen van de veiligheidsgordel *.
Afhankelijk van de uitvoering klinkt tegelij-
kertijd een akoestisch signaal *.
Openen
1. Gordel vasthouden
2. Rode toets in het gordelslot indrukken
3. Gordel bij het oprollen geleiden.
Gordelhoogte instellen bij de MINI
De veiligheidsgordels d.m.v. de hoogtever-
stelling individueel aan de lichaamslengte
aanpassen.
Toets indrukken en tegelijkertijd de volle-
dige eenheid naar beneden of naar boven
schuiven.
Neem ook de aanwijzingen voor het ver-
stellen van de stoelen op pagina 41 in acht.
Gordelhoogte bij de MINI Cabrio
De gordelhoogte past zich via de correcte
zitpositie aan de lichaamslengte aan.
Na een aanrijding of bij beschadiging:
Het gordelsysteem inclusief de gor-
delspanner en eventuele veiligheidssyste-
men voor kinderen vervangen en de gordel-
verankering laten controleren. De nodige
werkzaamheden aan uw MINI laten uitvoe-
ren door de MINI dealer of een werkplaats
die volgens de voorschriften van de fabri-
kant van uw MINI werkt met personeel dat
hiervoor is geschoold.<
47
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
SPIEGELS KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Binnenspiegel
Om verblinding in het donker te voorko-
men:
Hefboom naar voren drukken.
Verlichte make-up spiegel *
Vanaf stand 1 van het contactslot:
1. Zonneklep omlaagklappen
2. Afdekking naar boven klappen.
Zonnekleppen
Kunnen voor de portierruit worden
gedraaid.
Op de bestuurderskant is een extra zonne-
klep ingebouwd voor een betere afscher-
ming van de bestuurder.
Binnenspiegel automatisch
temperend*
Deze spiegels temperen bij het vooruitrij-
den naargelang de lichtinval traploos. De
binnenspiegel heeft hiervoor twee lichtge-
voelige cellen. De ene bevindt zich aan de
onderzijde van de spiegellijst, de andere
iets verschoven op de achterzijde van de
spiegel.
Voor een optimale werking moeten de
lichtgevoelige cellen schoon worden
gehouden en mag het gebied tussen bin-
nenspiegel en voorruit niet worden over-
dekt, ook niet met stickers of vignetten op
de voorruit voor de spiegel.
De juiste plaats voor kinderen
Kinderen jonger dan 12 of kleiner dan
150 cm alleen achterin in een
geschikt veiligheidssysteem voor kinderen
vervoeren, anders neemt bij een ongeval de
kans op letsel aanzienlijk toe.<
Bij de MINI mogen op de achterbank
geen universele naar achteren
gerichte veiligheidssystemen voor kinderen
worden gemonteerd. Indien u achterin een
veiligheidssysteem voor kinderen tegen de
rijrichting in wilt gebruiken, dan is de MINI
Baby Seat met of zonder kinderstoelbeves-
tiging ISOFIX het best geschikt.<
Bij de MINI Cabrio kunnen wel universele
naar achteren gerichte veiligheidssystemen
voor kinderen op de achterbank worden
gemonteeerd.
Uitzondering voor de passagiersstoel
Alle zitplaatsen in uw auto zijn, met uitzon-
dering van de bestuurdersstoel, in principe
geschikt voor de montage van universele
veiligheidssystemen voor kinderen van
iedere leeftijd, die voor de betreffende leef-
tijdsgroep zijn goedgekeurd.
48
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Mocht het ooit nodig zijn een veilig-
heidssysteem voor kinderen op de
passagiersstoel te gebruiken, dan moeten
de airbags op de passagierszijde buiten
werking zijn gesteld; bij het inwerkingtre-
den van de airbags bestaat voor kinderen,
ondanks veiligheidssysteem, een ernstig
gevaar voor letsel. Naargelang de uitrus-
ting kan de airbag op de passagierszijde
met de sleutelschakelaar * worden gedeac-
tiveerd of kan dit duurzaam door de MINI
dealer of een werkplaats worden gedaan
die volgens de voorschriften van de fabri-
kant van uw MINI werkt met personeel dat
hiervoor is geschoold.<
Sleutelschakelaar voor de
passagiersairbags*
Voor- en zij-airbag op de passagierszijde
kunnen met een sleutelschakelaar gedeac-
tiveerd en opnieuw geactiveerd worden.
Deze vindt u zijdelings op het dashboard op
de passagierszijde.
De passagiersairbags kunnen alleen met
stilstaande auto en geopend passagiers-
portier gedeactiveerd en opnieuw geacti-
veerd worden.
Deactiveren
De sleutelschakelaar met een centrale of
contactsleutel in de stand OFF draaien.
De passagiersairbags zijn in deze schakel-
stand gedeactiveerd. De airbags op de
bestuurderszijde blijven verder actief.
Zijn er geen veiligheidssystemen voor
kinderen meer gemonteerd, de pas-
sagiersairbags opnieuw activeren, zodat zij
bij een ongeval correct in werking worden
gesteld.<
Opnieuw activeren
De sleutelschakelaar met een centrale of
contactsleutel in de stand ON draaien.
Alle airbags in de auto zijn geactiveerd en
zullen in werking treden als de betreffende
situatie zich voordoet.
49
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Airbagcontrolelamp in de
hemelbekleding *
De afbeelding toont als voorbeeld de air-
bagcontrolelamp in de hemelbekleding van
de MINI.
De werking van het systeem wordt bij het
draaien van de contactsleutel in het start-/
contactslot gecontroleerd en de controle-
lamp in de hemelbekleding brandt gedu-
rende enkele seconden.
>Bij gedeactiveerde passagiersairbags
brandt de controlelamp permanent.
>Bij geactiveerde passagiersairbags dooft
de controlelamp na enkele seconden.
Montage van veiligheidssystemen
voor kinderen
Uw MINI dealer houdt voor elke leeftijds-
groep of gewichtsklasse het passende vei-
ligheidssysteem voor kinderen bereid.
Neem de montage- en bedienings-
aanwijzingen van de fabrikant van
het veiligheidssysteem voor kinderen in
acht, anders kan de beschermende werking
worden belemmerd. Na een ongeval alle
onderdelen van het veiligheidssysteem
voor kinderen en van het betreffende gor-
delsysteem laten controleren en indien
nodig vervangen. De nodige werkzaamhe-
den aan uw MINI laten uitvoeren door de
MINI dealer of een werkplaats die volgens
de voorschriften van de fabrikant van uw
MINI werkt met personeel dat hiervoor is
geschoold.<
ISOFIX bevestiging kinderzitje*
Afdekking opklappen.
De afbeelding toont als voorbeeld de
bevestigingen voor een ISOFIX veiligheids-
systeem voor kinderen rechts op de achter-
bank.
Raadpleeg voor het aanbrengen van
een ISOFIX veiligheidssysteem voor
kinderen de bedienings- en veiligheidsvoor-
schriften van de fabrikant van het
systeem.<
In acht te nemen tijdens de rit
Zorg ervoor dat kinderen niet in de
richting van de portierbekleding uit
het kinderzitje leunen, want bij het in wer-
king treden van de zij-airbags kan dan ern-
stig letsel optreden.<
52
MOTOR STARTEN
MINI met benzinemotor
Het gaspedaal niet doortrappen bij het
starten van de motor.
Het starten niet te vroeg beëindigen,
echter ten laatste na ca. 20 seconden.
De contactsleutel na het aanslaan van de
motor direct loslaten.
Te vaak of te lang kort achter elkaar bedie-
nen van de startmotor kan de katalysator
beschadigen.<
Indien de motor de eerste keer niet start,
bv. in zeer koude of warme toestand:
Het gaspedaal bij het starten half indruk-
ken.
Koude start bij heel lage temperaturen,
lager dan ca. –15 , op grote hoogte, 6
boven 1000 m:
>De eerste keer gedurende ca.
10 seconden starten
>Het gaspedaal bij het starten half indruk-
ken.
MINI met dieselmotor
Het gaspedaal niet doortrappen bij het
starten van de motor.
De startmotor niet te kort bedienen,
maar ook niet langer dan ca.
30 seconden. De contactsleutel na het aan-
slaan van de motor direct loslaten.<
Als de motor warm is:
1. Contactsleutel in stand 2 zetten, de con-
trolelamp voorgloeien gaat niet branden
2. Motor starten.
Als de motor koud is – bij een buitentempe-
ratuur van ca. 0 :6
1. Contactsleutel zolang in stand 2 houden
tot de controlelamp voorgloeien dooft
2. Motor starten.
Ontluchten van het dieselbrandstofsy-
steem:
Als de tank leeg is, hoeft het brandstofsys-
teem gewoonlijk niet te worden ontlucht.
Mochten er dan toch startproblemen
optreden:
Gedurende ca. 20 seconden starten.
Handgeschakelde versnellingsbak
1. Handrem aantrekken
2. Versnellingshendel in de neutraalstand
3. Vooral bij lage temperaturen het koppe-
lingspedaal ingedrukt houden
4. Motor starten.
Vóór het verlaten van de auto terwijl
de motor nog draait de keuzehendel
in de stationaire stand plaatsen en de
handrem aantrekken.
De auto nooit met draaiende motor achter-
laten, omdat dit gevaarlijk kan zijn.<
Automatische transmissie
1. Voetrem indrukken
2. Keuzehendel in stand P of N brengen
3. Motor starten.
Vóór het verlaten van de auto terwijl
de motor nog draait de keuzehendel
in positie P plaatsen en de handrem aan-
trekken.
De auto nooit met draaiende motor achter-
laten, omdat dit gevaarlijk kan zijn.<
53
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
MOTOR AFZETTEN HANDREM
De contactsleutel nooit bij een nog
rijdende auto verwijderen, omdat het
stuurslot in werking treedt zodra het stuur-
wiel wordt verdraaid.
Bij het verlaten van de auto altijd de con-
tactsleutel verwijderen en het stuurslot
vergrendelen.
Om te parkeren op een hellend wegdek de
handrem aantrekken, anders kan de auto
wegrollen.<
Handgeschakelde versnellingsbak
Contactsleutel in stand 1 of 0 draaien.
Automatische transmissie
Keuzestand P inschakelen, contactsleutel in
stand 1 of 0 draaien.
De handrem heeft in principe tot taak de
stilstaande auto op zijn plaats te houden.
Hij werkt op de achterwielen.
Aantrekken
De hefboom blijft vanzelf in de aangetrok-
ken stand staan.
Controlelamp in het instrumentenpaneel
brandt vanaf stand 2 van het contactslot,
zie pagina 15.
Vrijzetten
1. Iets omhoog trekken
2. Knop indrukken
3. Hefboom naar beneden bewegen.
Als de handrem bij uitzondering tij-
dens het rijden moet worden
gebruikt, mag de hefboom niet te krachtig
worden aangetrokken. Hierbij moet de
knop ingedrukt worden gehouden.
Door de handrem krachtig aan te trekken
kan de achteras blokkeren, waardoor de
achterkant van het voertuig kan uitbreken.
De remlichten branden niet als de handrem
wordt aangetrokken.<
Om corrosie en een eenzijdige rem-
werking te voorkomen de handrem
zo nu en dan bij het uitrollen voor een ver-
keerslicht lichtjes aantrekken, als de ver-
keerssituatie dit toelaat.<
54
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
Transmissie met 6 versnellingen*
Tijdens het schakelen in het schakel-
vlak 5de/6de versnelling de versnel-
lingshendel altijd naar rechts drukken om
te verhinderen dat u abusievelijk een ver-
snelling inschakelt van het schakelvlak
3de/4de versnelling.<
Achteruitversnelling
Alleen bij stilstaande auto inschakelen.
Transmissie met 5 versnellingen:
Versnellingshendel naar rechts drukken en
naar achteren trekken.
Transmissie met 6 versnellingen:
Versnellingshendel naar links drukken.
Hierbij de weerstand overwinnen en naar
voor drukken.
De achteruitrijlampen gaan hierbij in stand
2 van het contactslot automatisch branden.
Op hellingen de auto niet met slip-
pende koppeling op zijn plaats hou-
den maar de handrem gebruiken. Anders
gaat de koppeling sneller slijten.<
56
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET STEPTRONIC*
P Parkeren
Alleen bij stilstaande auto inschakelen. De
aangedreven wielen worden geblokkeerd.
R Achteruitversnelling
Alleen bij stilstaande auto inschakelen.
N Neutraal: stationair draaien
Bv. in wasstraten inschakelen. De auto kan
rollen.
D Drive: automatische rijstand
Stand voor normaal rijden.
Kickdown
Met kickdown worden de maximale rijpres-
taties bereikt.
Hiertoe moet het gaspedaal door de ver-
hoogde weerstand bij volgasstand worden
ingedrukt.
M/S + – Handbediening en
sportprogramma
Overschakelen van D in M/S + –:
Het sportprogramma wordt geactiveerd en
met SD aangeduid op het display van de
ingeschakelde versnelling in de snelheids-
meter.
Keuzehendel één keer aantippen:
Wisselen van sportprogramma in de hand-
bediening.
Schakelen met het keuzehendel
>Keuzehendel in de richting + aantippen:
De transmissie schakelt op
>Keuzehendel in de richting – aantippen:
De transmissie schakelt terug.
In de versnellingsaanduiding verschijnt
1 tot 6.
Schakelen aan het stuurwiel *
Met de schakelpaddels kan snel en vooral
veilig van versnelling worden gewisseld,
omdat beide handen aan het stuurwiel
kunnen blijven.
Het op- of terugschakelen voert u uit met
een van de beide schakelpaddels:
>Schakelpaddel naar zich toe trekken:
De transmissie schakelt op
>Schakelpaddel van het lichaam weg
drukken:
De transmissie schakelt terug.
In de versnellingsaanduiding verschijnt
1 tot 6.
Op- of terugschakelen wordt alleen uitge-
voerd bij een geschikt toerental en een
geschikte snelheid; zo wordt bv. bij een te
hoog motortoerental niet teruggeschakeld.
57
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET STEPTRONIC*
In de M/S + – handbediening en in
het sportprogramma voor snel
accelereren, bv. bij inhaalmanoeuvres,
handmatig of met kickdown terugschake-
len.<
Om weer gebruik te kunnen maken van de
automatische stand, moet de keuzehendel
naar links in stand D worden verplaatst.
Wisselen van M/S + – handbediening in de
keuzestanden P, R en N is alleen via D
mogelijk. Mogelijke aanduidingen
P R N D SD 1 2 3 4 5 6 EP
Functionele storing
Op het display verschijnt de aanduiding EP.
Het transmissiesysteem is gestoord. Grote
belastingen vermijden.
Alle keuzestanden kunnen nog worden
ingeschakeld. In de standen voor vooruitrij-
den:
De auto rijdt alleen nog in bepaalde ver-
snellingen.
Het systeem zo snel mogelijk laten contro-
leren.
Geen werkzaamheden in de motor-
ruimte uitvoeren als een rijstand is
ingeschakeld, anders kan de auto zich in
beweging zetten.<
Wegslepen en starten met hulpstart-
kabels vanaf pagina 138.<
59
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
LICHTSCHAKELAAR INSTRUMENTENVERLICHTING
1 Richtingaanwijzers
2 Grootlicht/lichtsignaal
Kort inschakelen van de
richtingaanwijzers
Hefboom lichtjes tot het drukpunt drukken
en ev. houden. Als hij wordt losgelaten,
keert hij terug in de middenstand.
De controlelamp knippert en het
relais tikt sneller dan gewoonlijk: het
knipperlicht is defect, bij het rijden met een
aanhanger kan ook een knipperlicht van de
aanhanger defect zijn.<
Voor het regelen van de instrumentenver-
lichting de toets indrukken.
Toename van de lichtsterkte
De toets zolang ingedrukt houden, tot de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Afname van de lichtsterkte
Toets kort aantippen.
Telkens als de toets wordt aangetipt neemt
de lichtsterkte trapsgewijs af.
62
RUITENWISSERINSTALLATIE
0 Ruststand van de wissers
1 Intervalstand of regensensor
2 Normale wissersnelheid
3 Hoge wissersnelheid
4 Kort wissen
5 Voorruit en koplampen reinigen
Intervalstand
Niet bij auto's met regensensor.
De intervaltijd van de ruitenwissers hangt
af van de snelheid.
Regensensor*
De regensensor zit op de voorruit, direct
voor de binnenspiegel.
Als de regensensor is geactiveerd, wordt de
werking van de ruitenwissers afhankelijk
van de hoeveelheid regen en ook sneeuw
automatisch aangestuurd.
Regensensor activeren:
Vanaf stand 1 van het contactslot:
Hendel in stand 1.
De wissers bewegen zich één keer over de
ruit.
Regensensor uitschakelen:
Schakelaar in stand 0.
In wasstraten de regensensor uit-
schakelen, anders kan door ongewild
wissen schade optreden.<
Normale wissersnelheid
Bij stilstaande auto wordt automatisch
omgeschakeld op de intervalstand.
Deze functie kunt u laten activeren/
deactiveren.<
Hoge wissersnelheid
Bij stilstaande auto wordt automatisch
omgeschakeld op de normale wissersnel-
heid.
Deze functie kunt u laten activeren/
deactiveren.<
Voorruit en koplampen reinigen *
Ruitensproeiervloeistof wordt op de voor-
ruit gesproeid. Wissers worden automa-
tisch voor korte tijd ingeschakeld.
Met ingeschakelde buitenverlichting wor-
den in zinvolle afstanden de koplampen
meegereinigd.
De ruitensproeiers alleen gebruiken
wanneer het uitgesloten is dat de
sproeiervloeistof op de voorruit bevriest,
om te voorkomen dat het zicht nadelig
wordt beïnvloed.
Gebruik daarom antivries, zie pagina 109.
Wasinrichtingen niet bedienen met een
leeg reservoir, dit kan de sproeierpomp
beschadigen.<
Verwarmde ruitensproeiers *
De ruitensproeier worden in stand 2 van
het contactslot automatisch verwarmd.
63
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
RUITENWISSERINSTALLATIE SNELHEIDSREGELING*
Ruitenwisser, achter
6 Intervalstand:
Schakelaar in stand 6 draaien.
De ruitenwisser beweegt zich enkele
keren over de ruit voordat hij in de inter-
valstand wisselt
Achterruit reinigen
7 Bij intervalstand:
Schakelaar verder in stand 7 draaien en
vasthouden
8 Bij hendelstand 0:
Schakelaar in stand 8 draaien en vast-
houden
Aan het multifunctioneel stuurwiel en
het sportstuurwiel
Vanaf ca. 30 km/h houdt de auto een
gewenste snelheid en slaat deze op.
Geen gebruik maken van de snel-
heidsregeling als de wegen erg veel
bochten hebben, als druk verkeer geen con-
stante snelheid toelaat of als de toestand
van het wegdek dit niet toelaat, bv. bij
sneeuw, regen, ijs, losse ondergrond.<
Activeren vanaf het multifunctioneel
stuurwiel
Vanaf stand 1 van het contactslot:
Toets 2 indrukken.
De controlelamp in het instrumentenpa-
neel brandt.
Snelheidsregeling is actief.
Activeren vanaf het sportstuurwiel
1. Motor starten
2. Toets 2 indrukken.
De controlelamp in het instrumentenpa-
neel brandt.
Snelheidsregeling is actief.
68
SERVICE-INTERVALMELDING BOORDCOMPUTER *
Remvloeistof verversen
Tijdens de aanduiding van het resterende
aantal kilometers kunt u de resterende
dagen tot de volgende termijn voor het ver-
versen van de remvloeistof oproepen.
Telkens u op de knop drukt, wisselt de indi-
catie tussen de vervaldag voor de onder-
houdsbeurt en de vervaldag voor het ver-
versen van de remvloeistof.
Vanaf de vervaldag voor het verversen van
de remvloeistof verschijnt in het display
met de resterende afstand tot de service-
beurt bovendien het uurwerksymbool.
Maak een afspraak met uw MINI dealer of
een werkplaats die volgens de voorschrif-
ten van de fabrikant van uw MINI werkt
met personeel dat hiervoor is geschoold.
Als de auto stilstaat en de accu is los-
gekoppeld, wordt hiermee geen reke-
ning gehouden door de service-interval-
melding.
Let er daarom op dat de remvloeistof, onaf-
hankelijk van de aanduiding, tenminste
elke twee jaar wordt ververst, zie
pagina 112.<
Functies oproepen
Met de toets in de richtingaanwijzerscha-
kelaar kunt u vanaf stand 1 van het con-
tactslot de boordcomputerinformatie in
het display van de toerenteller oproepen.
Telkens als deze toets kort wordt ingedrukt,
wordt een nieuwe functie aangegeven.
De volgorde van de aanduidingen is als
volgt:
Buitentemperatuur, actieradius, gemiddeld
en momenteel verbruik, gemiddelde en
momentele snelheid.
Vanaf stand 1 van het contactslot wordt de
laatste geselecteerde functie aangeduid.
Als de auto uitgerust is met een navi-
gatiesysteem, vindt u meer informa-
tie over de boordcomputer in de handlei-
ding Navigatiesysteem.<
69
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
BOORDCOMPUTER*
Buitentemperatuur
Als de auto is uitgerust met een toerentel-
ler maar niet met een boordcomputer,
wordt altijd de buitentemperatuur aange-
geven.
U kunt de maateenheden of 6 7
laten instellen.<
Waarschuwing voor gladheid
Daalt de buitentemperatuur tot op ca.
+3 6, dan wisselt de boordcomputer auto-
matisch op buitentemperatuuraanduiding.
Er klinkt bovendien een akoestisch signaal
en de aanduiding knippert voor korte duur.
De waarschuwing voor gladheid sluit
niet uit, dat ook al gladheid kan
optreden bij temperaturen boven +3 6,
bv. op bruggen en een schaduwrijke rij-
baan.<
Bij uitrusting met een navigatiesysteem:
De Temperatur wordt aangeduid in de sta-
tusregel van het navigatiesysteem, zie
Handleiding van het navigatiesysteem.
Momentele snelheid
Als de auto is uitgerust met een toerentel-
ler maar niet met een boordcomputer,
wordt altijd de momentele snelheid aange-
geven.
Met de toets in de richtingaanwijzerscha-
kelaar kunt u vanaf stand 1 van het con-
tactslot wisselen tussen de aanduiding van
de buitentemperatuur en de momentele
snelheid.
Actieradius
Aangeduid wordt de vermoedelijke actiera-
dius met de aanwezige brandstof. De hoe-
veelheid aanwezige brandstof wordt geme-
ten, de actieradius wordt rekening
houdend met de rijstijl berekend op basis
van de laatste 30 km.
Bij een actieradius onder 50 km in
ieder geval tanken, anders is het
functioneren van de motor niet gewaar-
borgd en kan er schade optreden.<
Gemiddelde snelheid, gemiddeld
brandstofverbruik
De toets in de richtingaanwijzerschakelaar
langer indrukken.
De aangeduide gemiddelde waarden voor
de snelheid en voor het verbruik worden
opnieuw berekend.
Als de auto stilstaat met afgezette motor,
wordt hiermee geen rekening gehouden bij
de berekening.
Bij uitrusting met een navigatiesy-
steem heeft de weergave plaats in
het gebied van het navigatiesysteem.<
U kunt een andere maateenheid
laten instellen.<
Momenteel verbruik
De momentele waarde voor het verbruik
wordt op basis van de rijstijl berekend en
aangeduid.
U kunt een andere maateenheid
laten instellen.<
70
AUTOMATISCHE STABILITEITSCONTROLE PLUS TRACTIEREGELING ASC+T *
Het principe
Dit systeem verbetert de koersstabiliteit en
de tractie, vooral bij het wegrijden, bij het
accelereren en in bochten.
ASC+T herkent het gevaar van doordraai-
ende wielen en verhoogt de koersstabiliteit
evenals de tractie door het motorvermogen
te verminderen en eventueel door het
afzonderlijk afremmen van de voorwielen.
Het ASC+T is na het starten van de motor
bedrijfsklaar. Het omvat de volgende func-
ties:
>Antiblokkeersysteem ABS
>Cornering Brake Control CBC
>Elektronische remkrachtverdeling EBV.
Ook met ASC+T is het niet mogelijk
om natuurkundige wetten uit te
schakelen. De bestuurder blijft altijd ver-
antwoordelijk voor een aangepaste rijstijl.
De veiligheidssystemen mogen geen aan-
leiding zijn extra risico's te nemen.
Geen veranderingen aanbrengen aan de
ASC+T. Laat werkzaamheden aan de ASC+T
uitsluitend door bevoegde en geschoolde
werkkrachten uitvoeren.<
Controlelamp
De controlelamp dooft kort na het
inschakelen van het contact, zie
pagina's 15, 16.
De controlelamp knippert:
ASC+T regelt de aandrijf- en remkrachten.
De controlelamp brandt continu:
Het systeem is defect of is met de toets uit-
geschakeld. Het systeem zo snel mogelijk
laten controleren.
ASC+T uitschakelen
Schakelaar aantippen.
Controlelamp brandt continu.
Bij het rijden met sneeuwkettingen of om
de auto uit de sneeuw vrij te rijden kan het
zinvol zijn ASC+T voor korte tijd uit te scha-
kelen.
Rij in het belang van een optimale
stabiliteit zoveel mogelijk met inge-
schakeld ASC+T.<
ASC+T opnieuw inschakelen
Schakelaar opnieuw aantippen.
Controlelamp dooft.
74
BANDENPECHWAARSCHUWING AIRBAGS
Als er met sneeuwkettingen of com-
pact reservewiel wordt gereden, het
systeem niet initialiseren.<
Bandenpech
De waarschuwingslamp knippert.
Bovendien klinkt een akoestisch
signaal. Een band is lek of er is een
groter spanningsverlies opgetreden.
1. Snelheid verminderen en voorzichtig
stoppen. Abrupte rem- en stuurmanoeu-
vres vermijden
2. Vaststellen welk wiel beschadigd is
Kunt u zelf niet vaststellen welk
wiel beschadigd is, neem dan con-
tact op met de MINI dealer.<
3. De bandenpech verhelpen, zie
pagina 126.
Bij banden met noodloopeigenschappen:
1. De snelheid voorzichtig reduceren tot
onder 80 km/h. Abrupte rem- en stuur-
manoeuvres vermijden. De snelheid van
80 km/h mag niet meer worden over-
schreden
Door de versterking aan de flanken
van de banden met noodloopei-
genschappen is spanningsverlies van
buiten meestal niet herkenbaar, zie Ban-
den met noodloopeigenschappen op
pagina 103.<
2. Lees voor het doorrijden de aanwijzin-
gen onder Doorrijden met beschadigde
band op pagina 103.
Storing in het systeem
De waarschuwingslamp gaat bran-
den. De bandenpechwaarschu-
wing is gestoord of uitgevallen. Het
systeem zo snel mogelijk laten controleren.
Onder de gekenmerkte afdekkingen bevin-
den zich de volgende airbags:
MINI Cabrio
1 Zij-/hoofdairbags in de leuningen aan
bestuurders- en passagierszijde: voor
3 Voorairbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde
MINI
1 Zij-airbags in de leuningen aan bestuur-
ders- en passagierszijde: voor
2 Hoofdairbags * op de bestuurders- en de
passagierszijde voor de beide stoelrijen:
voor/achter
3 Voorairbags aan bestuurders- en passa-
gierszijde
75
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
AIRBAGS
Beschermende werking
De voorairbags beschermen de bestuurder
en de voorpassagier bij een frontale aanrij-
ding waarbij de beschermende werking van
de veiligheidsgordels alleen niet meer vol-
doende is. De hoofd- en zij-airbag bieden
bescherming bij een eventuele aanrijding
vanaf de zijkant. De zij-airbag vangt het
lichaam op aan de zijkant van de borst. De
zij-/hoofdairbag bij de MINI Cabrio of de
hoofdairbag bij de MINI steunt het hoofd.
De airbags worden opzettelijk niet bij
iedere botsing geactiveerd, bv. bij lichtere
ongevallen, in bepaalde situaties bij het
over de kop slaan of bij aanrijdingen van
achteren.
Zie voor een correcte zitpositie pagina 41.
De afdekkingen van de airbags niet
lijmen, bekleden of op een andere
manier wijzigen. Geen stoelhoezen of
andere voorwerpen op de voorstoelen aan-
brengen die niet speciaal voor stoelen met
een zij-airbag zijn goedgekeurd. Geen kle-
dingstukken, bv. jassen, over de rugleunin-
gen hangen. Het airbagveiligheidssysteem
niet uit de auto verwijderen. Onmiddellijk
na het activeren van het systeem niet de
afzonderlijke onderdelen aanraken, anders
is er gevaar voor verbranding. In geval van
storingen, buiten bedrijf stellen of na het
activeren van het airbagveiligheidssy-
steem dient u de controle, reparatie of
demontage toe te vertrouwen aan een
MINI dealer of een werkplaats die volgens
de voorschriften van de fabrikant van uw
MINI werkt met personeel dat hiervoor is
geschoold, en over de vereiste wettelijke
vergunningen beschikt voor de omgang
met explosieven. Onvakkundig uitgevoerde
werkzaamheden kunnen storingen in het
systeem of het ongewenst in werking tre-
den van het systeem en letsel tot gevolg
hebben.<
Airbagsysteem gebruiksklaar
De waarschuwingslamp in de
afleeselementen duidt aan dat het
volledige airbagsysteem en de gor-
delspanner vanaf de contactsleutelstand 1
goed functioneren: de waarschuwingslamp
dooft na enkele seconden.
Airbagsysteem gestoord
>De waarschuwingslamp gaat niet bran-
den vanaf stand 1 van de contactsleutel
>De waarschuwingslamp brandt continu
>De waarschuwingslamp gaat tijdens de
rit branden.
Laat het airbagsysteem bij een sto-
ring onverwijld controleren, anders
loopt u gevaar dat het systeem bij een
ongeval in het werkingsgebied ondanks
voldoende botsingskracht niet zoals ver-
wacht functioneert.<
76
PARK DISTANCE CONTROL PDC*
Het principe
PDC helpt u bij het achteruitparkeren. Een
geluidssignaal meldt u de actuele afstand
tot een voorwerp achter uw auto. Hiertoe
meten vier ultrasoonsensoren in de achter-
bumper de afstand tot het dichtstbijzijnde
voorwerp. De sensoren op de beide hoeken
hebben een actieradius van ca. 60 cm, die
in het midden van ca. 1,5 m.
PDC is een parkeerhulp die bij het
langzaam naderen van objecten, zoals
dat bij het normale parkeren het geval is,
deze kan aanduiden. Vermijd het snel toerij-
den op een object, de kans bestaat dat het
systeem op grond van fysische omstandig-
heden te laat waarschuwt.<
Automatische functie
Het systeem wordt in stand 2 van het con-
tactslot automatisch geactiveerd, ca. één
seconde nadat de achteruitversnelling of
keuzestand R is ingeschakeld.
Wacht deze korte tijdspanne af voor-
dat u achteruit gaat rijden.<
Het wordt weer uitgeschakeld als van de
achteruitversnelling naar neutraal wordt
geschakeld.
Ter bevestiging dat de PDC actief is,
kunt u een geluidssignaal laten
instellen.<
Geluidssignalen
De afstand tot een voorwerp wordt aange-
geven door een onderbroken geluidssig-
naal. Hoe dichter u het voorwerp nadert,
des te korter worden de intervallen. Zodra
de afstand tot een herkend voorwerp klei-
ner is dan 20 cm, weerklinkt een ononder-
broken geluidssignaal.
Het geluidssignaal wordt na ca. drie secon-
den onderbroken, als binnen deze tijd-
spanne de afstand tot een voorwerp con-
stant blijft, als u bv. parallel aan een muur
rijdt.
Functionele storing
Er klinkt een hoge ononderbroken geluids-
signaal bij de eerste activering. Het
systeem is gestoord. Het systeem laten
controleren.
Geluidssterkteregeling
De geluidssterkte van de Park Distance
Control kan worden gewijzigd van
niveau 1, zacht tot niveau 6, luid.
U kunt deze functie laten instellen.<
Grenzen van het systeem
PDC kan het persoonlijk inschatten
van voorwerpen niet vervangen.
Ook sensoren kennen een dood bereik,
waarin voorwerpen niet meer kunnen wor-
den herkend. Ook is het mogelijk dat bij het
herkennen van voorwerpen de natuurkun-
dige grenzen van de ultrasoonmeting wor-
den bereikt, bv. bij aanhangerdissels en
trekhaken of dunne, wigvormige voorwer-
pen. Ook kunnen reeds aangeduide, lage
voorwerpen, bv. een stoeprand, weer uit
het bereik van de sensoren verdwijnen,
voordat een ononderbroken geluidssignaal
klinkt.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen uw
auto kunnen het PDC-geluidssignaal over-
stemmen.<
De sensoren moeten schoon en vrij
van ijs worden gehouden, om een
goede werking te kunnen waarborgen.
Niet langdurig met een hogedrukreiniger
op de sensoren sproeien. Altijd een afstand
aanhouden van meer dan 10 cm.<
85
OVERZICHTSTORINGEN GEBRUIK BEDIENINGGEGEVENSINDEX
LAADRUIMTE BIJ DE MINI
Laadruimteafdekking
Als de achterklep wordt geopend gaat de
laadruimteafdekking eveneens omhoog.
Geen zware of harde voorwerpen op
de laadruimteafdekking leggen,
omdat deze bij het afremmen een gevaar
voor de inzittenden kunnen vormen.<
Verwijderen
Voor het meenemen van grote voorwerpen
kan de afdekking worden verwijderd.
De gevarendriehoek is onder de laad-
ruimteafdekking ondergebracht, zie
pagina 137.
Wettelijke voorschriften opvolgen over het
meevoeren van een gevarendriehoek.<
1. De bevestigingsbanden van de achter-
klep losmaken
2. Er de laadruimteafdekking naar achte-
ren uittrekken.
Klapbare rugleuning
1. Aan de hendel trekken
2. Rugleuning van de achterbank naar voor
klappen.
Bij het terugklappen moet erop wor-
den gelet dat de vergrendeling goed
aangrijpt, anders kan bij het afremmen of
bij uitwijkmanoeuvres bagage het interieur
binnendringen en de inzittenden verwon-
den.<


Produkt Specifikationer

Mærke: Mini
Kategori: Personbil
Model: Cabrio 2004

Har du brug for hjælp?

Hvis du har brug for hjælp til Mini Cabrio 2004 stil et spørgsmål nedenfor, og andre brugere vil svare dig




Personbil Mini Manualer

Personbil Manualer

Nyeste Personbil Manualer

Kia

Kia Cee-d Manual

27 August 2024
Kia

Kia Carens 1 Manual

27 August 2024
Kia

Kia Carens II Manual

27 August 2024
Kia

Kia e-Soul - 2019 Manual

27 August 2024
Audi

Audi A1 Manual

26 August 2024
Audi

Audi Q3 Manual

26 August 2024
Audi

Audi S5 Cabriolet Manual

26 August 2024
Audi

Audi S3 Manual

26 August 2024